GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE KLOKKETOREN.

X.

ONDERGANG.

Ik had echter weinig tijd om mijn ontschuldiging aan te bieden; we waren allen zoo verschrikt en gejaagd in dien ontzettenden nacht. Mijn eerste gedachte was aan mijn oom. Waar zou ik hem vinden? Juffrouw Finkier had hem niet gezien, misschien niet eens aan hem' gedacht. Trouwens, zij moest zelf met haar drie kindertjes een goed heenkomen en een schuilplaats zoeken. Wij namen haastig afscheid en zij ging heen — waar naar toe weet ik niet.

Ik keek overal rond, wat bij het licht der vkmmen niet moeilijk viel, doch nergens was oom te ontdekken. Hij kon dus nog wel in den toren zijn. Zonder lang bedenken stormde ik de trap weer op. Dicht bij de kanonnenkamer stiet mijn voet ergens te^en aan. Ik betastte het. 't Was een lichaam van een mensch, 't was mijn oom.

Hij verroerde zich niet. Zou hij dood zijn? Ik verschrikte bij de gedachte. Ik legde mijn hand op zijn gezicht en handen. Gelukkig die waren warm. Ik bracht mijn mond aan sijn oor, en schreeuwde zoo hard ik kon:

„Oom! Oom! Kom mee!”

Als muziek klonk mij een oogenblik later zijn stem in de ooren:

„Ja jongen, waar ben ik? ”

„In den toren nog oom, maar kom gauw mee.”

Met mijn hulp richtte hij zich op. Hij Icreunde nu en dan. Gelukkig kon hij althans staan en loopen. 't Scheen hem goed te doen mij te hooren spreken,

„God zij geloofd, Johan, " sprak hij, „dat ge er weer zijt. Ik dacht dat ge dood waart, dat die uitbarsting hier u 't leven had gekost.”

We gingen voorzichtig en toch zoo snel mogelijk voort, terwijl oom op mij leunde, 't Was een schrikkelijke tocht al duurde het maar kort. De planken boven oas hoofd stonden in brand, de muren kraakten en trilden. Vlammen sloegen soms om ons heen. Eindelijk hadden we ongedeerd den uitgang bereikt. We stonden op straat, en ik haastte mij een eind weegs verder te gaan. Want de toren scheen nu het mikpunt geworden vaa de Pruisische kogels.

Ik hoorde nu ook wat mijn oom overkomen was. Toen de uitbarsting plaats vond ip de voorraadkamer, was hij juist daar voorbij gekomen. De schok had hem neergeworpen en eenige oogenblikken bewusteloos gemaakt. Tot onze blijdschap was hij er overigens met enkele, niet erge kneuzingen afgekomen.

We verlieten de plek en gingen de Slotstraat in, , van waar we het volle gezicht hadden op den kruistoren, die nu geheel in brand stond, en als een reusachtige fakkel beel den omtrek verlichtte. Gelijk een regen daalden de vonken neer; de vlammen sloegen boven en bezijden uit, en dikke rookwolken zochten uit het benedenste van het gebouw, den weg naar buiten. Ik zal zoo oud ik word, nooit vergeten wat ik dien nacht heb gezien. Soms vond ik het mooi, doch een oogenblik later zag ik in dat vuur en die verwoesting, al het gruwelijke en jammerlijke van den oorlog. Ea ik nam mij voor, om, nu de school toch gesloten was, ook maar voor goed alle gedachten aan den krijgsdienst op te geven. De oorlog was van nabij alles behalve mooi!

Oom Schoenebeck sprak geen woord. Stil en roerloos als een beeld, bleek en ontdaan, staarde hij strak naar de vlammen, die zijn woning, zijn geliefden toren verwoestten. Ik begreep hoe jong ik ook was, toch eenigszins de smart die hem moest vervullen.

’t Duurde gelukkig niet lang of 't groote gevaarte begon te kraken. Eenige oogenblikken daarna viel het ineen, met een geluid als van een donderslag. De grond trilde onder onze voeten. Ik sloot onwillekeurig de oogen. Toen ik ze weer ppende was al wat van onzen toren overbleef een rookende puinhoop.

Oom bleef nog een poos staan. Blijkbaar hadden ook de Pruisen bespeurd w& t er geschied was. Zij richtten - thacs hun kogels niet meer naar onzen kant. Oom stonden groote tranen in de oogen. Hij, de torenwacbter, had nu geen toren meer, hij de klokluider geen klokken! Hij hield mijn hand stevig vast, als vreesde hij ook mij te verliezen. Maar ik bespeurde hoe hij beefde. Hij moet zich, dunkt mij, gevoeld hebben als een stuurman, die het schip ziet ten gronde gaan, waarop hij jaren achtereen gevaren heeft, en dat hem aan zoo veel herinnert.

Maar waar heen nu?

We wisten, dat de zoogenaamde Nieuwstad tot nog toe voor den brand was gespaard gebleven. Daarheen richtten we iiu onze schreden, elk een paar pakjes dragend. We waren niet alleen, want verscheiden burgers namen met ons naar de Nieawstad de vlucht. Manuenj vrouwen en kinderea liepen voort in den nacht, de meesten zwijgend en met benauwd gezicht. Nu, daar was reden voor.

Toen we aan de groote brug over de Elbe kwamen, kon ik weer duidelijk zien, hoe de beschieting der stad nog met hevigheid werd voortgezet. Elk oogenblik vlogen kogels over de brug of sloegen er tegen aan. De lieden, het gevaar bespeurende, dorsten de brug niet recht loopende overgaan, maar gingen op den grond liggen en kropen langs de gemetselde leuningen naar de overjij.

Oom Schoenebeck echter lette, door angst of ontsteltenis, niet op het gevaar dat dreigde. Met opgeheven hoofd, strak voor zich uit ziende, ging hij de brug over als vroeger. Ik volgde hem, en wij bereikten door Gods bewaring, zonder onheil de andere zij.

Ia de Nieuwstad woonde een instrmentmaker, bij wien oom gewoon was allerlei benoodigdheden te koopen. Naar zijn huis gingen wij; alles was stevig gesloten. Op ons kloppen werd ons echter al heel spoedig de deur geopend. Wij maakten ons bekend en werden vriendelijk ontvangen. De goede lieden die gezien hadden dat de toren in brand stond, waren in groote bezorgdheid over mijn oom geweest, en ver heugden zicü hartelijk, hem levend en gezond voor zich te zien. Wel had hij wat pijn van zijn val, maar dat zou, hoopten we, spoedig voorbij zijn. Ik was zoo oververmoeid, dat ik, schoon ik heel goed wist, dat het ook hier niet veilig was, dadelijk in slaap viel op het bed, dat mij in der haast op den grond was gespreid. Ongestoord sliep ik tot vrij laat in den volgenden morgen.

Toen het schieten had opgehouden, waagde ik mij buiten, om te weten te komen wat er van jufifrouw Finkier was geworden. Ik ging baar buren opzoeken, wier woningen ten deele waren• gespaard gebleven, en zie — bij een van hen trof ik de vrouw aan, die in den nacht daar heen de wijk had genomen. Zij was nu van den schrik bekomen, zei ons hartelijk dank en vroeg raad wat te doen. Ik beloofde daarover met oom te zullen spreken.

Den volgenden avond vroegen we ons met schrik af, wat volgen zou. Welke nieuwe rampen zouden we nu weer aanschouwen! Doch zie — toen het donker was geworden, vernamen we geen schoten. We wachten af, doch de beschieting werd niet hervat.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 mei 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 mei 1908

De Heraut | 4 Pagina's