GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Dan de Heere bemind.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Dan de Heere bemind.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar wij zijn schuldig altijd , God te danken over u, broeders, die van den Heere bemind zijt, dat u God van den beginne verkoren heeft tot zaligheid, in heiligmaking des Geestes, en geloof der waarheid. 2 Thess. 3 : 13.

Dat ge van den Heere „bemind" zijt, zegt nog iets anders en iets meer dan dat de Heere u lief heeft. De Schrift zodct nooit haar kracht in het afgetrokkene. In Gods heilige Openbaring draagt het alles warme tint en een kleurwaaruit gloed en leven spreekt.

Of werd het niet van oudsher reeds aan het verkoren volk toegeroepen: „Hoor, Israël, Jehovah is uw man"! En keert in hel Nieuwe Testament niet dezelfde gedachte terug, als de gemeente de Bruid van Christus heet, en Christus als haar Bruidegom geloofd wordt? Ja, wordt niet sterker nog van de huwelijksinzettmg in het Paradijs betuigd, dat hierin een „verborgenheid", een „groote verborgenheid" zeis schuilt; en dat bet mysterie dat hierin schuilt, ziet op de verhouding waarin Christus tot de gemeente, d.i. tot zijn verlosten, en tot de uitverkorenen zijns Vaders staat?

Niet dus zoo, alsof onze God, het huwelijk onder menschen vindende, nu dat huwelijk als beeld aangrijpt, om er den band tusschen Christus en de zijnen meê te vergelijken. Zoo doen wij, maar zoo doet God niet. Eer omgekeerd is het huwelijk in het leven geroepen, o. a. om de teederheid van den band, die God en zijn heiligen verbindt, af te schaduwen, voor ons voelbaar te maken, en aan ons hart te bezegelen.

Het is een „verborgenheid". Het lag er van den aanvang af in. En zooals er van Jezus gelijkenissen staat, dat daarin voortgebracht werden dingen, „die verborgen waren van de grondlegging der wereld" (Matth. 13 : 35), zoo is ook die ve^elijking van de liefde tusschen man en vrouw met de liefde tusschen Christus en zijn gemeente, niet eerst later gevonden of opgekomen. In grondtrek hooren beiden saam. En vandaar dat ook de beelden van de ondertrouw, van de bruidsdagen, van de huwelijkssluiting, en van het tenslotte „niet meer twee, masr één zijn, " in de Schrift én op den band tusschen Jehovah met zijn volk Israel éa op den band tusschen Christus met zijne verlosten worden overgebracht.

In dien laatsten zin ssoet 't ook verstaan, als de apostel aan de geloovigen in Thessalonika betuigd, da; ze „van den Heere bemind zijn". Oak dit „bemind" toch is ontleend aan de

bruidsgedachte, en bemind van den Heert wil hier niet zeggen „bemind van God", maar zeer stellig „bemind van Christus". Slechts uiterst zelden is in de Brieven met den Heere op God den Vader gedoeld, en bijna als vaste regel kan aangenomen, dat de Heere is de Christus,

Nu zouden wij zulk een beeld niet hebben aangedurfd. Na het Paradijs sloop er in de huwelijksgedachte en in wat er meê samenhangt, iets dat liefst schuil blijft, en maar al te dikwijls met het heilige niet in te zuivere harmonie is.

Dat doet de zonde, die in alles, en zoo ook hierin, sloop. Maar van den beginne is het zoo niet geweest. Toen was ook de onderscheiding in twee seksen een volstrekt heilige levensuiting van wat God bij de schepping in den mensch gelegd had. Iets wat God de Heere ons uitdrukkelijk en opzettelijk laat aanzeggen in deze woorden: ze waren naakt, maar ze kenden de schaamte nog niet.

Toch gaat daarom^ de Schrift voor deze ontaarding, die de zonde aanbracht, niet uit den weg. Ze handhaaft Gods heilige, oorspronkelijke bedoeling, en dringt er telkens op aan, dat we als geloovigen ook onze verhouding tot Christus niet zullen verstaan en gevoelen als een koele, uitwendige verhouding, die op een afgetrokken geloofsgedachte drijft, maar dat ons hart de warmte, den gloed zal grijpen, die geheel deze verhouding bezielt, zoodat ook in ons saamleven met Jezus alles even bezield, even hoog gestemd en heel onzen persoon doordringend, hetinnerlijkst van ons wezen doortintele.

Zooals ge het ondergaan en ontwaren zoudt, als ge Jezus ontmoeten mocht en u voor hem te voet kondt werpen, zóó moet 't ook nu door het geloof zijn. En om u dit diep te doen gevoelen, en dit in u op te wekken, begint de Schrift niet met te zeggen, dat gij Jezus moet beminnen, maar omgekeerd met u te verzekeren, dat gij van Jezus bemind z^n. Dat hij met de liefde als van een Bruidegom naar zijn Bruid, zoo naar u uitgaat. Dat' hij u als overschaduwt met den glans van zijn liefde. Dat ge niet maar óók mee gerekend wordt onder die duizenden, die hij ter zaligheid leidt, maar dat hij voor elk der zijnen een liefde vol teederheid en innigheid koestert, en dat het dit „bemind zijn door Jezus" is, waardoor de heilige, teedere wederliefde van Jezus in uw hart moet worden gaande gemaakt.

Waar werd oprechter trouw, zingt onze Vondel, dan tusschen man en vrouw ter wereld ooit gevonden ? Ouderliefde, kinderliefde, broederliefde, zusterliefde, vriendenliefde, hoe teeder soms en hoe rijk ook, raken toch niet tot dat hoogste, dat in de liefde tusschen man en vrouw, ideaal genomen, tot uiting kan komen.

En nu, als beeld van de liefde van Jezus voor u, kan niet het mindere, maar kan alleen het hoogste in de liefde op aarde dienst doen.

En daarom deinst de apostel en aarzelt hij niet. Die meerdere liefde van Jezus voor de zijnen kan alleen ia de huwelijksliefde haar nog altoos te zwak, maar toch eenigermate toepasselijk beeld, haar zinbeeldige uitdrukking vinden.

En zoo schrijft hij aan de geloovigen van Thes-Salonika, en in han aan alle geloovigen: ü broeders, dit van Jezus bemind zijt.

En hierin nu spreekt het persoonlijke.

Als we van een koning op aarde zeggen, dat hij zijn volk liefheeft, geldt dit 't volk als geheel, al spreekt 't vanzelf, dat zulk een koning slechts zeer enkele uit zijn onderdanen persoonlijk kennen zal. Stellig niet een duizendste van allen die tot zijn volk behooren.

En zoo nu ook kan men van de liefde van Jezus voor zijn volk spreken, ter uitdrukking van de algemeene gedachte, dat er tusschen Jezus en zijn verlosten zekere band bestaat, die nooit ontbonden kan worden. Maar het persoonlijke komt in die algemeene uitdrukking nooit tot zijn recht.

En juist toch op dit persoonlijke komt het aan. Ge moet weten, dat gij zelf, dat gij persoonlijk, dat gij met uv; eigen wezen, met uw eigen nooden, met uw .eigen beboetten, met uw eigen aanleg en inborst, met uw eigen gaven en talenten, met uw persoonlijk lot en uw persoonlijke toekomst aan Jezus bekend zijt, door hem gekend wordt, en dat van Jezus zijde die persoonlijke bekendheid met uw innerlijk bestaan en uw uiterlijken toestand zich oplost in een teedere, warme, bezielende liefde, die u zoekt, die met u zich bezig houdt, die uw geluk bedoelt, maar die ook, en dat is het hoogste, van u wederliefde begeert, ter volmaking van zijn eigen heerlijkheid.

Jezus bemint u. Niet om u. De grond ligt dieper, en de apostel zegt het er opzettelijk bij. Het is omdat God de Vader u „van den beginne ter zaligheid heeft uitverkoren". Daarin ligt de zekere waarborg, dat er iets heerlijks uit u worden zal. Wat er uit u worden zal, dat ziet Jezus nu reeds in u, zooals de hovenier in de zaadkorrel of in het oneogelijke stekje nu reeds de volle plant met zijn bloemen vol geur en kleur ziet, die er uit groeien zullen. Zoo ziet Jezus u. Niet gelijk ge nu zijt, maar gelijk ge eens gezaligd zijn zult. En in die gestalte uwer heerlijkheid trekt ge hem aan, boeit ge hem, en lokt ge zijn liefde naar u toe. In het snoer der glorie, dat eens voor Hem schitteren zal, moogt en kunt ook gij niet ontbreken. En het is daarom dat zijn liefde naar u uitgaat, en dat hij u bemint.

Is dit nu niet heel iets anders, dan een bloote, afgetrokken liefde, die zich in een algemeene genegenheid uit? Eens zal elk geloovige en zult ook gij een witten keursteen ontvangen, waarop een naam zal gegrift staan, dien niemand lezen kan, dan die dien keursteen ontvangt.

Welnu, dien naam kent thans nog Jezus alleen en gij nog niet. In wat die naam uitdrukt, ziet hij uw beeld. Die naam drukt uw wezen uit, niet gelijk het is, maar gelijk het zijn zal in heerlijkheid. En daarom heeft Jezus niet alleen liefde voor u, maar bemint hij u, gelijk een bruidegom zijn bruid.

En nu omgekeerd. In uw Jezus schuilt het wezen niet meer, om eerst later uit te komen, maar glanst het nu reeds in volle heerlijkheid. En daarom, zoo hij u mint, moet ook in u voor uw Jezus die teedere, warme, innige liefde zijn, zoodat uw hart voelt, dat ook gij hem mint.

Dat hij u mint, en dat gij hem wedermint, zijn twee liefdesuitingen, die aan elkaar beantwoorden moeten, die elkander moeten dekken, die in sterkte van uiting met elkander moeten wedijveren.

En nu is het zóó: Hij ziet u, maar gij ziet hem niet. Doch dit moet door uw geloof vergoed.

Voor uw geloofsoog moet de Christus in al zijn heerlijkheid glinsteren, en het is uit dat geloof, dat de liefde voor uw Heiland en Koning in u op het innigst moet opgloren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 september 1908

De Heraut | 4 Pagina's

„Dan de Heere bemind.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 september 1908

De Heraut | 4 Pagina's