GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

VROEG BEGONNEN.

II.

Op die tochtjes, die zij meende dat louter voor genoegen waren, leerde zij, hoe jong ook, onder des Heeren bestuur reeds veel, dat baar later kostelijk te pas kwam. De vriend haars vaders namelijk, van wien ik zoo even sprak, was een zeer goedhartig man en een groot vriend van de armen. Hij had in zijn jeugd voor geneesheer geleerd en was dus uitnemend in staat goeden raad en hulp te geven, als hij bij zijn bezoeken zieken aantrof of menschen die een ongeluk hadden gekregen.

Daar Florence vaak meeging, zag zij reeds vroeg hoe zieken behandeld werden, en zelf was zij al zeer spoedig in staat ook iets voor de kranken te doen, en vond daarin groot genoegen. Als zij meeging bij zoo'n rit, die soms uren duurde, had zij altijd aan het zadel van haar paaidje een tasch hangen, die gevuld was met een of andere versnapering, b.v, vruchten voor de zieken. Zij had die bewaard van haar eigen maaltijden, of van de juffrouw die in de huishouding was, met veel praten en vragen een en ander voor haar arme bekenden gekregen. Zoo raakte zij al jong met zieken bekend en bevriend. Ge moet echter niet denken, dat zij daarom het leeren verzuimde. Integendeel, zij weid in al het noodige onderwezen, had veel lust o.a, in talen, en werd later een vrouw van ontwikkeling en kennis.

Dicht bij het dorp waar zij woonde, lag ook het huisje van een schaapherder. Deze man had vrouw noch kinderen, en leefde in het hutje alleen in gezelschap van een hond, die 'snachts, als de schapen in de kooi waren, met den baas naar huis ging. De herder heette Roger, de hond Cap, Zij hielden heel veel van elkaar. Cap nu was een zeer verstandige hond, gelijk herdershonden meer zijn. De menschen plachten te zeggen: Alleen het spreken ontbieekt hem nog maar. Hij hield de schapen ap hei en heuvel altijd bijeen; al kostte dat heel wat, hij spaarde zoo zijn baas veel moeite.

Op een dag waren Florence en haar ouden vriend weer uitgereden, toen zij tegen den avond op een plek kwamen, waar zij den schaapherder met zijn kudde aantroffen. Hij was bezig om den schapen voedsel te geven tegen den nacht.

Zij groetten den man en keken toen uit naar zijn trouwen metgezel. Maar de hond Cap was er niet. Dat was nog nooit gebeurd, 't Was echter duidelijk merkbaar, want de schapen zwierven hier en daar ver uiteen, en dat zou, zoo lang Cap als onderbaas weikzaam was, nooit zijn gebeurd. Maar ook merkten Florence en haar vriend op, dat de schaapherder, een oud man, er zeer neergeslagen uitzag. £r moest bepaald iets bijzonders zijn gebeurd.

„Wel Roger, " zei Florence, op den ouden man toetredend, „wat scheelt er aan, en waar is Cap!”

„Och, " antwoordde de schaapherder op droeven toon. „Cap zal wel nooit meer van nut zijn voor mij. Het best zal maar zijn, dat ik hem dood sla of verdrink, zoodra ik thuis kom.”

„Maar wat is er dan gebeurd? " vroeg de vriend van Florence, en deze zelf voegde er bij:

„Hè, Roger, dat is toch heel leelijk van u. Wat heeft die goede, oude Cap dan toch uitgevoerd ? ”

„Wel, heelemaal geen kwaad, " zei de schaapherder, „maar, net als ik zei, hij is niet meer te gebruiken, en als hij mij niet dient, kan ik hem ook niet onderhouden. Want ik moet toch een hond hebben, ”

„Maar wat is er dan met Cap gebeurd? ”

„Wel, gisteren kwam ik met de schapen er aan, juist toen de school uit ging, U weet wel, daar zijn kwade rakkers onder de jongens; altijd jagen ze mijn schapen op en sarren den hond. Gisteren ook weer, en toen Gap begon te brommen, smeten ze hem met een grooten steen. Hij kon dadelijk niet goed meer loopen, en nu ligt hij thuis met een gebroken poot.

De oogen van den ouden man stonden vol tranen, terwijl hij spraK; telkens wischte hij ze weg met het pand van zijn jas. Het lot van Cap ging hem blijkbaar erg aan 't hart, en hij stak zijn schopje diep in den grond en woelde in de aarde, om maar niet te laten merken hoe bedroefd hij was,

„Arme Cap, " zoo sprak hij zuchtend, „je kon met dat beest bijna spreken als met een mensch, O ik mis hem zoo.”

„Maar weet ge wel zeker, dat zijn poot gebroken is, " vroeg de heer.

„O ja, vast en zeker; 't beest heeft den poot niet meer op den grond gezet, sinds ze hem gegooid hebben.”

„'t Kan nog beter afloopen dan ge denkt, Roger, " zei Florence, „ik kom er nog eens gauw naar hooren.”

De twee reden nu weg, en Florence's vriend zei tot baar:

„We moeten eens even omrijden, om naar' dien armen Cap te gaan kijken. Ik ben er nog volstrekt niet zeker van, dat het zoo is als Roger gelooft. Er zou een heel groote steen en veel kracht voor noodig zijn, om den poot te breken van een grooten, sterken hond als Cap.”

„O als u hem eens kondt genezen, wat zou Roger dan blij zijn, " sprak Florence. „U zijt toch zoo knap in die dingen, ”

Zij reden verder en weldra kwam de hut van

den schaapherder in het gezicht. Zij kwamen aan het huisje, maar de deur zat dicht, en toen zij de klink oplichtten, kwam van daar binnen zulk een woedend geblaf, dat beiden er van schrokken en terug gingen.

Op dat oogenblik verscheen een kleine jongen, uit een nabij gelegen hut.

„Moet u soms in Rogers huis zijn? " vroeg hij. Hij heeft den sleutel bij moeder gelaten.”

De sleutel werd gebracht ea de deur geopend. Daar lag de aime, trouwe Cap onder de tafel op den steenen vloer. Zijn haar stond overeind, en zijn oogen glinsterden van woede tegen de indringers. Maar zoodia hij den kleinen buurjongen zag werd hij rustig. Honden schijnen altijd hun vrienden heel spoedig te herkennen. Toen hij Florence van nabij zag en hoorde hoe zij riep: „Arme Cap!" begon hij met zijn kotten etaartte kwispelen, kroop met groote moeite onder de tafel van daan en legde zich neer aan haar voeten.

Zij nam nu den zeeren poot in haar hand, streelde zijn ruigen kop en praatte met hem, terwijl haar vriend zoo goed het ging, het gekneusde lichaamsdeel oiiderzocht. De poot was geweldig gezwollen en men kon meiken, dat het onderzoek den hond veel pijn deed. Doch Cap scheeri te begrijpen, dat het tot zijn welzijn was, en schoon hij kreunde en trok van pijn, toch lekte hij de handen van den man, die hem zeer deed.

„'t Is maar een kneuzing, er is niets gebroken, " zei de dokter eindelijk. „Rust houden is al wat Cap noodig heeft. Hij zal wel weer gauw op de been zijn." {Slot volgt).

CORRESPONDENTIE.

P. P. te R. Dat zal T^el gaan; maar een weinig geduld is noodig.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1908

De Heraut | 4 Pagina's