GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Zoek uw Knecht”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zoek uw Knecht”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik heb gedwaald als een verloren schaap; zoek uwen knecht, want uwe geboden heb ik niet vergeten. Psalm i iQ : 176.

Hier spreekt een verdoolde.

Hij is afgeweken van het rechte pad. In plaats van zijn herder te volgen, zocht hij eigen paden op. Waarom ook niet? Hij kon immers elk oogenblik op het rechte pad, naar de kudde en naar zijn herder terugkeeren. Wat was er dan tegen, dat hij even zijwaarts afweek, waar het groene gras uit de verte wenkte?

En hij ging zijwaarts af. Echter slechts zoover, dat hij nog altoos de kudde in het oog hield en het geroep van den herder kon opvangen. Maar toen wenkte, iets verder op, nóg begeerlijker groen, en weer ging hij verder. En toen hij in 't eind terug wilde keeren, zag hij niets van de kudde, ontdekte hij niets van den her der meer, en hoe hü ook herwaarts en derwaarts liep, om de kudde op te sporen, hij zag in 't eind niets meer. Hij - zocht, maar vond niet. En toen niets hielp, bleef hij staan. Waar heen? Hij wist het niet. Angst bekroop hem. En toen, in zijn wanhoop, riep hij 't uit: O, Herder, waar zijt gij ? Hoort gij mij neg ? En zoo gij mijn stem nog hoort, „zoeA gij mij". Mijn dolen en zoeken geeft geen uitkomst. Ik heb gedoold, gedoold gelijk een verloren schaap, overal heeT, waar ik ook maar een uitweg vermoedde. Maar alles bleei teleurstelling. Ik zie geen pad of uitweg meer. Al mijn zoeken doet me slechts verder afdolen. Ea daarom, zoo ge mijn roepen nog hoort, o, trouwe herder, zoek gij nij op, en breng gij mij weer tot de kudde terug !

Het schooce beeld gaat uiteraard niet in al zijn trekken door. E? n zóó ver afgedwaald schaap van de kudde, zou, hoe 't ook blaatte, door den herder niet meer gehoord worden. Maar overgebracht op het afgedoolde kind van God, gaat, wat de Psalmist zegt, altoos door. Nooit kan het afgedoolde kind zóóver zijn afgeweken, of zijn Vader hoort 't nog. Hoort niet alleen zijn roepen, maar beluistert elke zucht van lijn hart.

Meer nog. In het beeld is het 't afgedoolde schaap, dat zijn herder tot zoeken aanspoort, maar de herder zelf wacht daar niet op. Reeds eer 't geroep uitging, is de trouwe herder op het weervinden van het verloren schaap uitgegaan. Ea ook als 't kind van God is afgedoold, wacht onze trouwe Vader niet tot 't verloren kind zelf gaat roepen : Zoek mij. Veeleer heefc zijn Vader hem geen oogenblik uit het oog verloren, en zocht hem reeds eer het kind zelf zich verloren gevoelde.

Maar laat 't beeld DU varen, en denk uself alleen in de positie van geestelijke verdooldheid in.

Niet van een wereldling is hier sprake. Sprake is hier van een kind van God, dat in zijn nabijheid verkeerd heef; dat zijn verborgen omgang kecde; dat onder zijn heilige hoede op den levensweg voorltoog; en dat telkens zoo blijde zingen kon: „De God des heils wil mij ter herder wezen; 'k Heb geen gebrek, 'k heb geen gevaar te vreezen. Hij wil mij zacht in liefelijke weidsn, aan de oevers van zeer stille waatren leiden.”

Maar de verzoeker kwam. Niet in duivelsche gestalte, neen, in een vriendelijke uitlokkende verschijnicg. Vreugde werd hem voorgespiegeld. Eere of gecot hem toegezegd. Invloed of profijt hem als lokaas voorgehouden. En toen waakte de oude zonde uit het hart op. Hij werd gepriklield. De zonde kreeg vat op hem. Hij gaf toe. Hij overtrad. En op eens was 't, of er een gordijn tusschen zijn hart en zijn God schoof. Hij knielde' nog wel, maar de reuke van zijn opgaand gebed sloeg neer. Als hij aan zijn God dacht, was zijn God een God van verre geworden. Zoo werd het donker om zijn ziel en in zijn ziel. En wel dacht hij eerst nog, dat het niet zulk een vaart zou loopen. Morgen zou hij weer bidden, en dan zou 't wel inniger zijn. Maar morgen kwam, en weer knielde hij neer, Maar zijn God verscheen hem niet. Er v? as breuke. Er was verlating. De verborgen omgang was weg. En wat hij maar niet begreep, of niet begrijpen wilde, was, dat het eerst tot een breuke met zijn zonde moest komen, of de breuke met zijn God zou aanhouden. Wat hij wilde was, zijn zonde vasthouden, en toch zijn God niet loslaten. Maar juist dat kon niet. En daarom liet zijn God hem los. Los, niet om hem te vergeten. Niet om hem voor altoos af te stooten. Maar om hem juist door de ver latenheid weer ontvankelijk te maken voor de genade van zijn Goddelijk Vaderhart.

Het tijdelijk loslaten van zijn ziel was juist een zoeken van zijn ziel. De onrust in zijn .schuldig hart mocht niet gestild, en mocht niet wijken, maar moest juist geprikkeld worden. Verlegenheid moest m de veilatenheid zijn ziel vermeesieren. Zielsangst, doodeiijke zielsangst moest hem bekruipen, om hem zelf met wrevel 07er zijn afdoling te vervullen. En dan, als 't hart in hem bezweken was, en hij in zijn wanhoop niet wist waarheen, en nu diep doorleefd had wat het was, zijn God te verlaten, dan zou die trouwe Vader zich weer aan zijn schuldig kind ontdekken. Maar dan niet meer in toorn, neen, dan veeleer in zoekende, genadige ontferming, met het engelengejuich reeds in de verte schallend, dat dit kind van God wel verloren was, maar nu weer teruggebracht werd tot de schaapskooi van Christus.

Nu is, in zulk een toestand van verdoling, bij het afgedoolde kind van God de voorstelling vervalscht. Steeds klaarder werd 't hem in de ziel, dat hij zijn God heeft afgestootec; dat zijn God hem daarom in toorn verlaten heeft; dat dies zijn God zich niet meer om hem bekommert; en dat zijn God zich eer van hem afkeert, dan dat Hij hem zoeken zou.

In zulk een afgedoolden, zondigen staat der ziel wordt Gods liefde voor ons omsluierd. We kennen, we doorgronden haar niet meer, en raken steeds meer onder den pijnlijken indruk, dat 't van Gods zijde met ons uit is. Vandaar dat in het eind, als het schuldige kind het buiten zijn God niet meer uithouden kan, eerst zacht, straks in forscher toon, het smeeken naar zijn God uitgaat: o. God, verwerp mij niet in uwen toorn. Wees mij genadig en ontfermend. Gij alleen kunt mij nog terecht brengen, o, Kóm weer in erbatming tot mij. Stoot mij niet af, maar loek mij, o, mijn God. Gij alleen kunt mij nog vinden en tetugleiden!

Het is den afgedoolde dan werkelijk een oogen blik te moede, alsof hij door zijn geroep en door zijn smeeking zijn God nog tot ontferming be-• wegen moest. Maar dat zijn God, ook onderde scheiding, hem aldoor zoekende was, dat weet hij niet, dat geloofde hij niet, daar vond hij geen steun in voor zijn bezwijkend hart.

Maar dit zal hij na doen. Hij zal roepen, bidden, smeeken. Wie weet of zijn God zich niet nog verbidden laat. En als dat bidden verbooring vond, en als zijn God hem weer zoeken ging, o, dan kon er nog licht in de duisternis dagen. En dan zal 't wel bang zijn, op dat aangrijpend oogenblik als zijn God hem vindt, en hij den toorn van Gods aangezicht zal mosten verduren. Maar liever dit nog, dan eeuwiglijk verdoold te blijven. En daarom houdt hij aan, en blijft roepen: Ik dool rond als een verloren schaap, er is geen uitweg, o, mijn God! Erbarm u dan mijner, zoek uw knecht weer, vind mij, en ontdek mij weer het pad naar de schaapskooi.

Zoo, en niet anders, gaat 't toe, en kan 't toegaan in het geestelijk zelfbedrog. Een zelfbedrog waarin de zonde ons vasthoudt.

Maar als dan eindelijk het oogenblik van Gods welbehagen is gekomen, dat de sluier weg wordt geschoven en de gordijn valt, en onze trouwe Vader weer zijn nabijheid eerst zacht naderen, en daii gevoelen en in 't eind zaliglijk genieten doet, dan is het ook opeens met dat zelfbedrog uit, en vindt het schuldige, maar nu verzoende kind zijn God weer, niet zooals hij het zich in zijn schuldige afdoling had voorgesteld, maar zooals hij Hem vroeger, in de dagen van den verborgen omgang, zoo zaliglijk had gekend.

Neen, geen verwijt, nog wel een nawerking van het verwijt in uw eigen hart, maar geen verwijt in het aanschijn waarmee uw God u dan overstraalt. In dat aanschijn, in dat vriendelijk aanschijn niets dan vertroosting, niets dan het welbehagen eener eeuwige liefde, niets dan Goddelijke vreugde over uw terugkeer, met een zachte toeroeping: „Mijn kind, doe 't niet weer. Buiten Mij is er voor u geen glorie, en geen zielevreugde". En als uw God u dan op de diepte der zee wijst, en u zegt, dat daarin uw zonde is weggezonken, en dat Bij ze niet meer herdenkt, en ook gij aan uw zonde niet metr zult gedenken, o, dan gaat 't licht weer op, het volle licht van een verzoend God, die zijn herwonnen en teruggevonden kind in de armen zijner ontferming sluit, en u zegent met de bestraling van zijn Goddelijke liefde.

En dan wijkt de valsche voorstelling, alsof zijn roepen het gedaan had, dan ziet het weer aangenomen kind het alles klaar en helder in. Wie hem verzocht heeft, en wat de valsche trek in zijn hart was, die hem deed toegeven, Ea waarom dat eerste bidden niet kon baten. En waarom hij door die donkerheid heen moest. Niet uit straf, maar om van de wonde zijner zonde genezen te worden.

Ea dit ook, dat toen hij in 't eind tot het ware bidden kwam, niet dit bidden zijn God bewoog, maar het veeleer zijn God zelf was, die hem dit echte bidden in het hart gaf.

Zijn God, die hem nooit verliet, maar aldoor zocht, Hij was 't die hem zelf dit gebed: Zoek uw knechts uit de ziel deed oprijzen.

En door die worsteling, en door dat bidden heen, voelt hij zich nu weer als een kind van zijn God, dat nooit van zijn Godverlaten was, maar in bittere zonde zelf zijn God" verliet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 december 1908

De Heraut | 4 Pagina's

„Zoek uw Knecht”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 december 1908

De Heraut | 4 Pagina's