GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Pro Hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Vierde gedeelte),

Christus Koaingscbap en de Maatschappij.

IX.

De koning zond antwoord aan Réhum, den kanselier, en Simsai, den schrijver, en de overigen van hunne gezelschappen, die te Saman'a woonden, mitsgaders aan de overigen aan deze zijde der rivier, aldus: rede, en op zulken tijd, Ezra 4:17.

De invloed, dien Gebruik en Gewoonte op het maatschappelijk leven oefent, om voor alles een vasten vorm te ijken, bepaalt zich jn het minst niet tot de wijze van zich voor te dosa, te kleeden, te gedragen in zijn omgeving en om zijn huis in te richten, maar .strekt zich ten slotte over alles uit. Bij sluiticg van huwelijk, bij geboorte, en bij begrafenis vooral hecht men van oudsher steeds zeer aan vaste vormen, die wel in het ééne land van het andere verschilden, maar allerwegen voor den kring waarin men leefie en stierf, als wet en regel golden; iets waarbij men zelfs tot in de kleinste bijzonderheden afdaalde. Bij het bedrijf, bij spel, bij feestgetijden, bij vredesluiting en bij oorlogvoering, kortom, bij elk onderdeel van het leven wist telkens weer Gebruik en Gewoonte haaf macht door te zetten. Er sprak gemis aan eerbied voor het voorgeslacht uit, zoo men van de wijze van doen der vaderen afweek. Wat een Zwitsersch spreekwoord zegt: Lasset uns am Alten, so es gut ist, halten, drukt volkomen juist den conservatieven grondtoon uit, die het eens ingevoerd Gebruik in stand doet blijven. Dit gebruik liep uiteen tot zelfs in vragen, hoe men bv. een paard voor den wagen zou spannen, en of men op den weg links of rechts uit zou halen, maar in zijn omgeving stond dit alles muurvast, en een ieder was gehouden zich aan dien aangenomen vorm en die wijze van doen te onderwerpen.

Dit werd dan nog versterkt door de iamenging van de Overheid, Ia veel oudere tijden toch strekte zich de voogdij van de Overheid over het volksleven veel verder uit dan thans. De toestanden waren destijds veelszins nog te weinig geordend, om op eigen wieken te drijven, en daarom beschouwde de Overheid het volk nog als onmondig en ter zake van die onmondigheid zich zelve geroepen, om als voogdes de leiding van het openbare leven over te nemen; iets wat te gereeder ingang vond, daar de Overheid zelve niet zoo zelden als uit het familieleven was opgekomen. Aanvankelijk heeft de leiband, waaraan de Overheid de lieden loopen leerde, dan ook veelal goed gewerkt en het leven vooruit gebracht; alleen hield deze inmenging van de Overheid in wat een zuiver maatschappelijk karakter droeg, te lang aan, en daalde niet zelden te zeer in het kleine af. Dat ze, om woekerwinst te keeren, voor de broodbakkerij een verkoopprijs invoerde, was destijds zeer wei te verdedigen, maar dat ze zich zelfs medezeggenschap aanmatigde in de keuze van stof en snit voor de kleeding van verschillende standen, was in hooge mate bedenkelijk. Doch zonder hierop nader in te gaan, gevoelt men toch terstond, hoe hierdoor te vaster de door het Gebruik ingevoerde Gewoonte tot een macht wierd, waar niemand tegen op kon, toen ook de Overheid met haar dwingend gezag aan deze Gewoonte steun bood en bestaansrecht verzekerde.

Toch zou zelfs het Overheidsgezag aan het Gewoonterecht geen zoo vasten grondslag hebben kunnen geven, indien het eeren van het Gebruik en van de Gewoonte niet als vanzelf ware opgekomen uit eea trek, die bij onze Schepping in onze menscheiijke natuur is gelegd. Dien trek zou men kunnen aangeven door de twee woorden: meedoen en nadoen, beide neigingen die vanzelf opkomen uit onze onderlinge saamhoorigheid als menschen. Als er een begint te zingen, voelen wie er bg zijn vanzelf een prikkel om nieê te zingen. Als het straatorgel een dansdeun inzet, en één jongen begint te dansen, ziet ge terstond anderen 't gegeven voorbeeld volgen. Wie er bij is, als er een begint te lachen, kan zich dikwijls niet houden, of hij lacht meê. Als men er bij is als iemand weent, kan men soms zelf zijn tranen niet meer bedwingen. De gemoedsaandoening van den een brengt de gemoedsaandoening van den ander al spoedig in werking. Zoo gaat 't in 't klein, en zoo gaat 't in 't groot. Bij onze kinderen ziet men telkens, hoe de een niet zien kan dat een ander een spelletje speelt, of aanstonds wil hij meedoen. Soms zelfs ziet ge bij het vormen van plannen, om iets op te richten en voor armen of voor de zending te doen, zekere spijt dat een ander er in voorgaat, maar al is dit zoo, men doet toch meê. Overal saamwerking, overal aaneensluiting, en dit alles uit de zucht naar meedoen opkomend. En hiermee saam hangt het nadoen. Merkt men dat een ander elders iets ondernam of deed, dat slaagde en toejuiching vond, dan prikkelt terstond de zucht om 't zoo ook in zijn eigen woonplaats te doen, het althans niet minder te doen, en gelijken lof in te oogsten. Zelfs werkt hieronder de meer instinctieve neiging tot nabootsing, die vooral bij minder ontwikkelden zeer sterk pleegt te zijn. Wat men anderen ziet doen, wil men ook zelf doen. Het zien van wat anderen doen, prikkelt, dwingt en drijft ons om niet achter te blijven. Iets waarbij dan als derde macht de Concurrentie werkt. Wie ziet dat de wijze waarop deze of die jonge vrouw zich kleedt, meer de aandacht trekt en toejuiching vindt, dan wat men zelf draagt, is vanzelf geneigd om zijn kleeding naar die nieuwe vinding te veranderen. Een winkelier die ziet, dat een andere winkelier, door andere bereiding van zijn waar, door andere uitstalling oi andere verpakking, beter zaken maakt, vraagt zich al spoedig af: waarom zou ik evenzoo niet doen? En al deze zielkundige invloeden saam brengen teweeg, dat de mensch zich in het sociale leven onvrij gevoelt, niet naar wilkeur te werk gaat, maar de Gewoonte opvolgt, en hiermede den vasten band die om 't sociale leven is gelegd, ook voor zich persoonlijk niet alleen, maar ook voor zijn gezin en voor zijn bedrijf aanvaardt en bevestigt.

Nu heeft, ongetwijfeld, die overwegende invloed van Gebruik en Gewoonte de sociale ontwikkeling veelszins opgehouden. Klaarlijk en diep heeft ze de overtuiging ingedrukt, dat er buiten de wet van het Gezin en van den Staat ook nog een andere wet van de „vaderlijke gewoonte" is, die aan het maatschappelijk leven, naast beiden, een eigen bestaan verzekert; maar te ontkennen valt niet, dat de ontwikkeling van de persoonlijke vrijheid er te zeer door is belemmerd. Men heeft Gebruik en Gewoonte te hoog ia zijn schatting geplaatst, er met te boogen eerbied tegen opgezien, Aan critiek dorst menzichlangen tijd niet wagen. En zoo hield tientallen van jaren vaak een verkeerd Gebruik stand, alleen omdat het nu eenmaal door de Gewoonte geijkt was. Ten slotte is dan een reactie hiervan het gevolg geweest, die het eerst en sterkst bij studenten en artiesten opkwam, wier toeleg en opzet juist was, te toonen, dat ze zich aan niets stoorden en boven alles verheven waren, In de kunstenaarswereld gold bijna als regel, dat men zich anders kleedde, anders zijn haar droeg, anders zich aanstelde, en heel anders optrad dan eea gewoon mensch, en in de dusgenaamde Vie Bohémienne, dat van de Zigeuners was afgezien, vierde deze reactie haar hoogtijde. Maar ook afgezien van deze reactionaire losbandigheid, kwam er toch ten slotte een algemeene reactie tegen het overgeleverde op, en poogde men zich vrij te maken door van lieverlede de bestaande en geldende vormen te wijzigen eerst, en dan straks door geheel andere, soms tegenovergestelde vormen te vervangen. Zoo is bv, het gebed aan tafel opgekomen in tijden, toen ieder meebad en het meende. Daarna heeft het lange jaren stand gehouden als bloote vorm, omdat men het niet geoorloofd vond tegen dit door de gewoonte geijkt gebruik in te gaan. Maar ten slotte wilde men zich niet langer aan dezen godsdienstigen vorm onderwerpen, weigerde zijn oogen te sluiten en vouwde zijn handen niet meer en zoo is in het eind in de dusgenaamde, „beschaafde kringen" het tafelgebed geheel in onbruik geraakt. Niet te bidden aan tafel werd au de regel der beschaving, en aldus ze te zich deze gewoonte van niet aan tafel te bidden weer evenzoo vast, zoo vast zelfs, dat menigeen, die 't nog wel zou willen doen, het nu niet meer durft. Geheel ditzefde nu zag men allengs op elk terrein van het leven gebeuren. De oude Gewoonte viel uit, maar er werd aanstonds een nieuwe gewoonte met even ijzeren gezag voor in de plaats geschoven. Hetzij dan dat de nieuwe wet voor het leven uit Parijs of dat ze uit Londen kwam, een iegelijk moest zich nu haasten, om, wilde hq toonen op de hoogte van zijn tijd te zijn, zich die nieuwe Gewoonte eigen te maken. Wie dit niet deed, gold niet voor vol, en alleen wie het precies zóó deed, was op de hoogte van zijn tijd. Dit verliep zelfs tot in het bespottelijke. Toen men in Engeland eenmaal de gewoonte had inge­ voerd, om, als men h^ slecht weer uit ging, de uiteinden van de EÏP^" van zijn pantalon met een rand óm te slaan, kon men al spoedig in onze groote steden jonge mannen zien, die ook bij vollen zonneschijn nooit nalieten met evenzoo omgeslagen pijpen te pronken. En zoo nu heeft in het gemeen het moderne leven almeer de vaderlijke gewoonten op zq gezet en verdrongen, en er eennieuw Gewoonterecht voor in de plaats geschoven. Een Gewoonterecht daarom te moeil^'ker te dragen, omdat het de vastheid der aloude gewoonten mist, gedurig wisselt, en onder den drang van het modegezag een steeds meer tyranniek karakter aanneemt. Dit gaat zelfs zoover, dat het soms Ênantieel geheele familiën te gronde richt. Men moet dan meedoen, en kan toch niet meedoen, en als men niet meedoet, geldt men voor achterlijk, „Met zijn tijd meegaan!" is de booze formule, die dan tot onbetaalbare uitgaven verlokt en verleidt, en de eerlijke zin die de tering naar de nering placht te zetten, lijdt schade. Doch al eindigt de macht van het Gebruik en van de Gewoonte dientengevolge niet zelden met schade aan te brengen, op zichzelf is de macht van de Gewoonte, en de waarde die men er aan hecht, een van God verordende factor in ons menschelijk leven, die de sociale anarchie uitbande, een welgeregeld saamleven mogelijk maakte, en de beteekenis van het maatschappelijk leven als een zelfstandige levenskring steeds helderder deed uitkomen. De Gewoonte bond saam, vereenigde, sloot aaneen, In zooverre heeft ze als een behoudende macht gewerkt En het kwaad school slechts hierin, dat de Gewoonte op zichzelf neutraal is, en zoowel 't goede als 't kwade kon sterken en bestendigen. Een goede gewoonte slijt niet spoedig uit, maar ook een verkeerds gewoonte bestendigt het kwade in breedew krïng^ en voor onafzienbaren tijd, Aan de grenzen kleine contrabande binnen te smokkelen, werd door de gewoonte al meer verontschuldigd, en ten slotte deed een ieder het, zonder het minste besef, dat men hiermee de wet van het land schond.

Het tweede en groote middel, waarvan de Maatschappij zich bediend heeft om haar invloed te vestigen, is het scheppen en stichten van Vereenigingen. Ook dit woord als zoodanig komt in de Schrift niet voor. Wel wordt daar gesproken vaa Gezelschappen, iets wat geheel hetzelfde uitdrukt, Vereeniging is een kleurloos woord, dat alleen zegt, dat zekere personen zich voor eenig doel vereenigen. Maatschappij drukt meer uit, en zegt, dat deze personen zich vereenigen als saam maats zijnde. En ditzelfde nu vindt ge in het woord: Gezelschap. Dit woord toch drukt niet alleen uit, dat men zich saamvoegt en aaneensluit, maar dat men het doet als Gezellen, wat met het ? naats in beteekenis overeenkomt, doch rijker en schooner van opvatting is. Gezel beteekende oorspronkelijk: huisgenoot, afgeleid van een woord, dat woning beteekent, en nog in ons woord zaal over is. Men vatte dus de maatschappij op als een tweede Gezin, als het groote Gezin, waartoe allen behoorden. De natuurlijke saamhoorigheid van menschen en menschen lag hier dus in het woord zelf opgesloten. Men hoorde niet eerst bijeen, omdat men zich saam verbond, maar men verbond zich saam, omdat men als leden van het groote Gezin, de Maatschappij, van nature bijeen hoorde. Geselschap is daarom een rijker, meer beteekenend en meer zeggend woord, dan het afgetrokken woord Vereeniging. Dit voelt men nog, en daarom geven velen de voorkeur aaa het woord: Bond, of Confederatie, ook wel aan het woord: Partij, Wie als van nature gezellen zich aaneensluiten, volgen hierbij een drang die in de Schepping van de zijde Gods op hen wordt uitgeoefend, terwijl bij de Vereeniging mser de menscheiijke zt/^V op den voorgrond treedt, die tot het zich saamvoegen besluit. Maar welk woord men ook kieze, of men met onze Statenoverzetting van Gezelschap, of met het tegenwoordige spraakgebruik van Vereeniging, Bond of Confederatie spreke, de zaak blijft éen. Het duidt alles op een poging van gelijkgezinden of gelijke belangen hebbenden, om door eendracht macht te maken, zich door verbintenis tot een macht in het leven op te werken, en wat éen op zichzelf niet zou kunnen tot stand brengen, nu saam te doen, saam zgn recht te veroveren, en saam voor zijn belangen op te treden en in te staan.

Dit gezelschappelijke leven nu heeft daarom In de Maatschappij zoo groote beteekenis erlangd, omdat de Maatschappij zelve elke organisatie mist, geen bestuur heeft, en geen hoofd bezit, die ze leiden kan. Gezin en Staat bezitten dit alles, de Maatschappij niet. En daar nu toch de bC' hoefte aan organisatie in alle menschelijk leven zoo luide spreekt, heeft die behoefte op sociaal gebied haar bevrediging gezocht in het stichten van allerlei kleine organisa.ties, die dan steeds meer den algemeenen vorm van een Vereeniging hebben aangenomen Deze vrije organisatie is in het minst geen vrucht van latere vinding. Reeds in de oudste tijden en in het verre Oosten waren zulke organisaties aan de orde van den dag. Men weet hoe in China, waar dit vereenigingsleven vooral in geheime genootschappen bloeit, dit streven naar eigen organisatie voortdurend een gevaar voor den Staat oplevert, en keer op keer tot de bloedigste opstanden geleid heeft. Doch ook afgezien van het politieke karakter, dat deze organisaties, vooral zoo ze in geheimen vorta optreden, met zich kunnen brengen, was van oudsher in het Oosten, meer nog dan bij onze voorvaderen, het zich vereenigen voor een gemeenschappelijk belang vaste regel. In het tegenwoordige Nubië is dit zich organiseeren voor gemeenschappelijke belangen nog zoo sterk, dat de vele arbeiders en dienstboden, die uit Nubië naar Egypte trekken om in Cairo of Alexandria in dienst te gaan, in die steden afzonderlijke gilden hebben opgericht van gewone dienstboden, van huisknechts, van koetsiers, van lastdragers en wat niet al. Deze gilden staan in voor de eerlijkheid van Het personeel. Wordt er iets gemist of gestolen, dan vergoedt de gilde dit aan den eigenaar, en wordt de schuldige uit het gilde gezet, en kan geen dienst meer bekomen. Hieruit ziet men, dat zelfs de organisatie van de arbeiders volstrekt geen vinding van de 19e eeuw was. In het Oosten vereenigde men zich letterlijk voor alles. Voor godsdienstige doeleinden, voor de voortplanting van bijzondere denkbeelden, voor het doen van weldadigheid, maar ook vooral voor gemeenschappelijke belangen op het terrein van landbouw, nijverheid, handel, vervoer en dienst. Alleen voelde men zich te zwak. Men gevoelde dat men elkander steeds noodig had. Ook het geld speelde hierin een groote rol, daar het zelfstandig crediet nog weinig ontwikkeld was, en men alzoo voor elkander als borg moest instaan. Vr^' kan men dan ook zeggen, dat er bijna geen doel op ideaal of practisch gebied denkbaar was, waarvoor de belanghebbenden zich niet in een orde, een gezelschap, of federatie vereenlgden. Toen in Turkije onlangs tot een boycot tegen Oostenrijk, en later tegen Griekenland werd besloten, ging deze boycot uit van ds gilden der kaaiwerkers, der lastdragers en der bootgezellen, die saam den toestand beheerschten.

Dit Vereenigingsleven heeft in de Middeneeuwen ook in het Christelijk Europa gebloeid. Er y/as ook na de Reformatie aan de Genootschappen, die men stichtte, geen einde, maar vooral in het Gildewezen, en later in de Compagnieën, ontwikkelde dit Vereenigingsleven een reusachtige kracht; en het zou winste voor onzen volkstoestand geweest zijn, zoo dit Gilde-en Compagniewezen zich, in den loop der jaren, naar eisch had kunnen ontwikkelen. Doch dit deed het niet. Daartoe versteende het te zeer, paste allengs niet meer op den toestand, werd een hindernis voor alle vrije beweging; en toen nu In de Fransche Revolutie de ongebreidelde zucht naar vrijmaking zoo gewelddadig doorbrak, heeft men op de meest roekelooze wijze geheel dezen georganiseerden levensvorm van 't bedrijf en van den arbeid ten doode gedoemd, zonder er i ts beters voor In de plaats te stellen. In dit laatste lag de fout. Dat het bestaande niet meer voldeed, stemde leder toe, maar omdat het huis caduque wordt, sloopt ge het slet, om nu onder den vrijen hemel te gaan leven. Voor het minst slaat ge dan een tent op, om in te schuilen. Maar zelfs die tent gaf ons de Fransche Revolutie niet. Ze gaf eeniglijk en uitsluitend het recht van vrije beweging, d. w. z. ze leidde ons terug naar den toestand van eeuwen gegeleden, toen de eerste organisatie nog moest opkomen. Aan de gevolgen vaa dezen misslag lijden we thans nog. Geheel het sociale saamleven is er door ontredderd. En wel Is toen vanzelf een nieuw leven in nieuwe organisatiën opgekomen, maar dit nieuwe bracht ons den klassenstrijd, de organisatie van de arbeiders eenerzijds en anderzijds van de patroons in hun bonden en trusts, en de politieke macht werd bij den strijd de hoofdinzet. Dit zal nu van lieverlede wel weer tot een goed georganiseerd leven lelden, maar de overgang is hachelijk en vol gevaren, omdat deze nieuwe organisation zich als de hoogste macht opwerpen en aan Gezin en Staat de wet willen stellen. Toch mag daarom dit nieuwe Vereenigingsleven niet worden tegengewerkt, maar moet het veeleer worden aangemoedigd. Het zich vereenigen van gelijkgezinden of gelijkbelanghebbenden in gezelschappen, bonden en vereenigingen is het natuurlijk middel, waardoor de Maatschappij tot vaster, zelfstandiger bestaan hoopt te komen. Daar ze zelve als Maatschappij geen organisatie bezit, en een alomvattende organisatie krachtens haar aard niet verkrijgen kan, moest ze rusten in de organisatiën van haar deelen of saamstellende leden. Dit Vereenigingsleven begint dan met plaatselijk of gewestelijk te zijn, wordt allengs nationaal, maar schrijdt spoedig de grenzen over om een internationaal karakter aan te nemen, en zoo steeds meer het denkbeeld van een Maatschappij die heel de menschheld omvat, te verwezenlijken. Het is het persoonlijk initiatief, het is het vrij zich verbinden, het Is het zich als vrije mannen aaneensluiten, dat hierdoor bevorderd wordt; en wat bovenal dit Vereenigingsleven voor heeft is, dat waar het eenerzijds een verbintenis ter bevordering van het kwade kan geven, op voet van gelijkheid het Vereenigingsleren ter bevordering van het goede en ter wering van ket kwade er zich tegenover kan stellen. Later zal ons dan ook blijken, hoe het Koningschap van Christus in de Maatschappij zich met name door middel van dit vrije Vereefiigingsleven openbaart en handhaaft. De Maatschappij heeft nu eenmaal geen eigen organisatie met een eigen hoofd. Dan toch zou de Maatschappij, zoo eenmaal het booze er in triomfeerde, reddeloos verloren zijn. Maar nu ze geen eigen organisatie die heel haar leven omspant, bezit, en aan geen hoofd op aarde onderworpen is, kan ze juist door het vrije Vereenigingsleven in twee stroomen haar leven splitsen. Er woelt in die Maatschappij een demonische geest, wat de apostel noemt: „de overste van de macht der lucht", maar ook anderzijds gaat erin het Christenland onder alle maatschappelijk leven een geest ter behoudenis uit, en die geest is de ^eest van Christus. Die twee komen dan op heel het maatschappelijk terrein met elkaar in botsing. Nu eens heeft de een, dan weer de ander de hooger hand. Doch al begint de strijd tusschendie belden persoonlijk In het hart, en al bepaalt hij zich daarna langen tijd tot het Gezinsleven, hierbij blijft het niet, en kan het niet blijven. Organiseert zich wat door dien demonische» geest geleid wordt, tegen ons, en wint het gaandeweg in sterkte, dan ligt het in de roeping der Christenen, zich op hun beurt evenzoo te sterken, op gelijke wijze in eendracht kracht te zoeken, en het is en blijft alleen het Vereenigingsleven, dat hiertoe beiderzijds het machtig instrument biedt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 november 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 november 1909

De Heraut | 4 Pagina's