GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

UIT KWAAD TOT GOED.

IV.

OP ONTDIKKING.

Een paar dagen werden later nog besteed om zooveel mogelijk uit het gestrande schip aan land te brengen en te bergen. Zoo kreeg men een geheelen voorraad van touwwerk, zeildoek en - allerlei gereedschap, maar ongelukkig bleek van de meegenomen mondvooiraad een groot deel door het water bedorven en dus oneetbaar. Wat de lading betreft, van deze kwam ook zeer weinig terecht.

De in allen haast opgeslagen legerplaats moest ook al spoedig weer verlaten worden. Het was aoo dicht bij de rotsen overdag en zelfs 's nachts ondragelijk heet, en daarbij was nergens drinkwater te vinden, zoodat men zich zeer zuinig behelpen moest met hetgeen uit het schip was aangebracht. Daar dit echter voor een vijftig menschen onmogelijk lang strekken kon, besloot de kapitein een andere plek tot woonplaats op te zoeken, terwijl men nog steeds hoopte ergens hulpvaardige menschen te vinden. Heel in de verte kon men een bosch ontdekken. Daar zou schaduw en ook zeker wel water zijn. Belast en beladen trok men nu daarheen. Men vond een groot woud, waarvan de boomen dikker en zwaarder werden naarmate men zich meer van de zeekast verwijderde. Het was een laag land met poelen en kreeken en voor 't oogenbhk naar het scheen het meest geschikte. Onder de boomen werden tenten opgeslagen en alle handen repten zich om hetgeen uit het schip geborgen was, daarheen te brengen.

In het eerst scheen het nieuwe verblijf ver verkieselijk boven het vorige. Er was hier koehe en ook nog goed drinkwater. Wild gedierte scheen hier niet veel te huizen, alleen schrikten Jan Velders en zijn makkers nu en dan als een slang lust betoonde een kijkje te nemen in de legerplaats. Gelukkig kenden de zeelui die vaak in de West geweest waren, deze slangen als niet giftig, 't Was alleen maar wat griezelig als nu en dan zoo'n beest uit het beddegoed te voorschijn kroop, O rerigens waren de dieren zeer schuw, en sloegen gauw op de vlucht.

Ongelukkig was dat niet het geval met een ander soort gedierte, dat, hoewel klein, toch een groote plaag bleek. Dit waren de muggen, of liever muskieten, die hier vvel hun bakermat schenen te hebben. In dichte zwermen rukten zij, vooral tegen den avond aan, sterk gonzend als wierd de ktijgstrompet geblazen. Velders, schoon in een waterland als Amsterdam wel aan muggen gewoon, had toch nooit iets dergelijks gezien of gehoord, 't Was voor onze schipbreukelingen niet uit te houden. Eerst beproefde men met dikken rook-

walm de lastige gasten te verdrijven, die fel beten, 't bloed uitbogen, ja zelfs koorts verwekten, en een ondragelijke jeuk. Maar ook de dikste smook hielp slechts voor een oogenblik. Weldra hoorde men het hatelijk gegons weer, en begon de aanval op nieuw. Daarbij was het bij den rook in de tent niet uit te houden en viel aan slapen niet te denken, zoodat het geneesmiddel al even erg was als de kwaal.

Intusschen liet zich aanzien, dat er binnenkort gebrek zou komen aan leeftochten. De voorraad raakte op en was kwalijk aan te vullen. Er groeiden wel enkele eetbare vruchten in het bosch, maar niet toereikend voor zoo velen, en al waren er wilde vogels genoeg, ze lieten zich niet zoo makkelijk vangen of dooden. Onze zeelui waren trouwens slechte jagers en daarbij was het vleesch der geschoten dieren dikwijls taai als leder en weinig eetbaar.

Onder deze omstandigheden was het noodig raad te houden wat te doen. Hier blijven kon men niet, wat trouwens ook niemand begeerde, daar allen hartelijk verlangden deze woeste streek te verlaten en zich weer naar het vaderland te begeven. Zoo werden dan enkele manschappen uitgezonden om de streek te verkennen, en vooral uit te zien of zij ook menschelijke woonplaatsen konden ontdekken. Daar Jan Velders tot de vlugsten en krachtigsten onder de bemanning behoorde, werd hij aangewezen om mee te gaan: een opdracht die hem bijster leek, ondanks of misschien jdst om 't gevaarlijke dat de tocht kon meebrengen.

Twee dagen trokken zij, steeds dezelfde richting volgend, door het woud, zonder veel belangrijks te ontmoeten. Den derden dag bespeurden zij voor het eerst iets dat op een weg of voetpad geleek, wat hen met hoop en blijdschap vervulde. Immers nu moesten er ergens in den omtrek wel menschen wonen. Daarbij was een ontdekkingsreis als de hunne door een nog bijna onbetreden gedeelte van het bosch juist geen pleiziertocht. Nu eens moest men over omgevallen boomstammen klimmen, dan weer door een poel waden, en telkens was het noodig de messen te gebruiken om de slingerplanten door te snijden, die als een netwerk tusschen de boomen hingen. Meerook zagen de reizigers slangen, zeker tweemaal grooter en veel geduchter dan die welke zij eerst ontmoet hadden. Zij waren dan ook zoo wijs geweest eiken nacht een hunner de wacht te laten houden, terwijl de anderen sliepen, en te zorgen dat er een goed wachtvuur brandde.

In den morgen van den vierden dag kwamen zij in een streek, die tamelijk open was en „hen herionerde aan het vaderland". Velders die de rapste onder de varensgasten was kon niet nalaten in een hoogen boom te klimmen om daar eens op uitkijk te staan gelijk hij vaak in den mast gedaan had. Weldra hoorden zijn makkers uit de takken een luid geschreeuw, en op hun vraag wat hij zag was het antwoord: „Ik zie veel kleine heuvels en ook een vierkant huis, en een toren of een fort; dat kan ik niet recht onde! scheiden.

Een tweede matroos, die een verrekijker bij zich had, klom nu eveneens in den boom en weldra bleek dat Velders met zijn jonge, scherpe oogen juist had gezien. Alleen herkende de matroos, die meer in de West geweest was, de heuvels dadelijk als hutten van de Indiaansche inboorlingen.

Nu ging men regelrecht op het dorp af, dat echter eerst na een paar uur gaans werd bereikt, en in een vlakte lag. Het zag er dichtbij minder mooi uit dan in de verte. De Indiaansche hutten geUken meer op stallingen voor beesten dan op woningen voor menschen. Ze bestonden uit eenige in den grond gezette palen, waarop ruwe planken waren getimmerd, vetfloos en vol reten en gaten. Het dak van groote bladeren had eenigsiins den vorm van een uitgespreid regenscherm. Alles echter zag er haveloos en onzindelijk uit. Kleine varkens en kippen schenen vreedzaam de woningen met de menschea te deelen. Oa? .e Amsterdamsche vriend dacht, dat hij nog nergens zulke krotten had aangetroffen.

’t Was fchter minder cm varkens en kippen dan om menschen te doen. Een paar vrouwen kwamen te voorschijn, maar weken verschrikt en schreeu .vend terug, toen zij de vreemdelingen - bespeurden. Weldra verschenen uu ook enkele mannen, allen met boog en pijlen gewapend, als vreesden zij een aanval van vijanden.

Zoowel de mannen als de vrouwen hadden al even weinig aantrekkelijks als de woningen waaruit zij te voorschijn kwamen. Zij waren lang en miger van gestalte, donkerbruin van kleur en het tegenbeeld van wat wij schoon zouden noemen en wel in dubbelen zin. Wanr zoowel hun lichaam als de weinige kleederec die hen dekten zagen er hoogst onrein uit. De kleeren waren botrendien, gelijk de woningec van zooevsa, zeer doorluchtig. Blijkbaar vond men dat dit niet hinderde. Trouwens de warmte van het klimaat maakte, dat men zich hier wel met wat minder behelpen kon dan in Nederland.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 maart 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 maart 1910

De Heraut | 4 Pagina's