GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Pro Kege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Kege.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Zesde gedeelte).

Het Koningschap van Christus en de Wetenschap.

VIII.

DE VERBORGENHEDEN (2).

Tot allen rijkdom der volle verzekerheid des verstands, tot kennis der verborgenheid van God en den Vader en van Christus; In denwelken alle de sch t- ten der wijsheid en der kennis verborgen zijn. Col. 2 : 3, 3.,

Met tweeërlei sfeer komt alzoo ons menschelijk bewustzijn in gestadige aanraking, eecerzijds met de sfeer van hetgeen voor ons verstand door waarneming en onderzoek kenbaar is, en anderzijds met de sfeer der Verborgenheden, maar dan tcch altoos met dit in het oog springend onderscheid, dat de sfeer der Verborgenheden zich zoo eindeloos veel verder uitstrekt, dan de sfeer van het kenbare. Hierbij denke men niet aan de kleinheid van deze aarde, waarop we wonen, vergeleken bij de oneindige afmetingen van het firmament. Ook dat starrenheir beslaat stoffelijk, en voorzoover het stoffelijk bestaat, kan het wel ter dege onder onze waarneming vallen en voorwerp van verstandelijk onderzoek zijn. R«; ds nu maakte ook de sterrekunde, bij de astronomie van vroeger eeuwen vergeleken, indrukwekkende vorderingen, en niemand kan zeggen, hoeveel verder onze kennis op dit terrein niet nog zal voortschrijden. Te grocte afstanden, gebrekkige hulpmiddelen, en wat dies meer zij, mogen aan vollediger onderzoek nog in den weg staan, maar in beginsel is hier van verborgenheid geen sprake. Hier vooral moge Elihu's woord toepasselijk zijn, dat de menscfa het werk Gods slechts van verre ziet, en dat het daarom te groot is, om geheel door hem gegrspen te worden, maar op zichzelf is er geen enkele reden denkbaar, waarom zon, maan en starren geen voorwerp van ons verstandelijk onderzoek zouden zijn. Onze verstandelijke kennis kan reiken zoover als de waarneembare stoffelijke wereld reikt, en niemand kan vooruit zeggen, hoever het wetenschappelijk onderzoek het in de sfeer van het zienlijk waarneembare nog eens brengen zal. Neen, het groot verschil waardoor hetrijk der Verborgenheden zooveel rijker is dan de sfeer van het voor ons waarneembare, verklaart zich alieen uit den aard van het geestelijke in zijn onderscheiding van het stedelijk waarneembare. Het stoflrjk waarneembare is belijnd, scherp bepaald, in vasten vorm zich aan ons voordoende, en daarom altoos begrensd en beperkt. Het verborgene daarentegen dat in dit zienlijke speelt of er achter schuilt, is éen tinteling van zich telkens vervormend leven, waarvan de rijkdom nooit is uitgeput. Reeds aan het menschelijk hart voelt ge dit. Als vleeschelijk orgaan van het lichaam is uw hart een massa cellen, vezelen en zenuwen van een bepaald gewicht, van eenbepaalde constructie, in een bepaalden vorm zich vertoonend, op een bepaalde plek in uw lichaam zetelend, en zijn functie voor wat onzen bloedsomloop aangaat, naar vast tempo volbrengend. Kleine verschillen mogen hier intreden, krankheden en afwijkingen mogen zich hier voordoen, maar in het gemeen genomen is dit hart, als vleeschelijk orgaan, bij allen eender, en de volledige kennis omtrent het normale vleeschen hart dat we in onzen boezem met ons omdragen, is ineen enkel boekdeel saam te vatten. Maar neem nu ditzelfde menschelijk hart, niet in zijn tastbaar waarneembare beteekenis, maar als zetel van ons innerlijk gemoedsleven, en ge gevoelt terstond, hoe zich nu op eens in dit hart geheel een wereld ontsluit, die, reeds bij éen enkel sterk levend persoon, met alle grenzen spot. En zoo is het op elk terrein. Het zienlijk waarneembare en daarom vanzelf kenbare is weinig meer dan een eiland midden in den oceaan van Verborgenheden, waardoor het omspoeld wordt. Op het zienlijk waarneembare terrein kunnen we onze zintuigen dooriastrumenteele hulp in hun werking verscherpen, maar de machtigste microscoop of telescoop doet toch nooit iets anders dan het gezichtsvermogen te hulp komen en versterken. Met zulke versterkende instrumenten gewapend, kan bet zintuig dan ontdekken wat het, zonder die instrumenteele hulp, niet zag of waarnam. Aldus gewapend, kan het ontleden en deelen, en straks weer verbinden en saamsteilen. Hierdoor kan de mensch dan toegang krijgen tot de schatkameren van krachten en stoffen die In de natuur schuilen. Ia het bezit hiervaa kan hij wonderen verrichten op stoffelijk gebied, die de gedaante van het leven omzetten. Dit spant dan weer zijn kracht en verhoogt zijn moed om steeds verder te grijpen, en niemand kan vooruit zeggen, hoever die machtsontwikkeling van den measch op stoffelijk gebied nog zal voortschreden. Maar als dit dan alles waargenomen, onderzocht, verwerkt en op een practisch doel gericht is, wat is dit alles dan nog vergeleken bij één enkelen beker, dien ge uit de fontein der ideale wereld indrinkt? Wat is de macht van stoom en electriciteit vergeleken bij de macht der liefde, die de harten verteedert en den geestelijken tempel opbouwt.' Ge gevoelt immers, ze zijn eenvoudig niet te vergelijken!

Nu is het hoog en heilig middenpunt in dit rijk der Verborgenheden altoos God zelf. Dit gaat door, ook afgezien van alle vroom besef, als eisch van het bewustzijn, zoodra dit bewustzijn in den mensch slechts de kracht erlangt om zich te doen gelden. Bij verreweg de meesten is hier geen sprake van. Half droomend brengen ze het bewuste leven door, en ze missen de denkkracht om met hun bewustzijn in ai wat is en bestaat, in te dringen. Maar voorzoover in den mensch dit bewustzijn wakker werd, de vleugelen uitsloeg, en al het bestaande in zijn geestesvlucht omvatte, kon hij zich dit bestaande niet anders dan als een eenheid denken, denken als één machtig geheel, hoe dan ook door een alomvattende kracht saamgehouden, bewogen en geleid. Zelfs ztj die deze eenheid in hun uits praken loochenden, en juist in de veelheid een verklaring van het levensraadsel zochten, namen in bet iotsgeheim, dat ze hierbij spelen lieten, die eerst losgelaten eenheid toch weer op. Maar hoe het denkend verstand ook uit het zinlnk waargenomene tot die eenheid poogde op te klimmen, het slaagde er niet in. Die éene macht die aan het al zijn aanzijn schonk, het al in stand hield, en aan het al zijn bezielde uitdrukking gaf, bleef steeds als eea ondoorgrondelijke geheimenis tegenover den denker staan. Het vrome hart mocht onder dien drang zijn God aanbidden, maar de wetenschap voelde tegenover dit probleem aller problemen steeds haar trotschen bouw ineenzinken. Zonder die éene Macht der machten kon bet denken niet tot rust komen, en toch voelde al ons denken zich tegenover die geheimzinnige macht steeds als vergruizeld. De sluier was niet weg te nemen, en ia geheimzinnige Verborgenheid trok steeds weer die alles beheerschende macht zich terug. God is groot en wij begrijpen Hem niet, was steeds het laatste woord der zichzelf uitputtende wijsheid. Dan naam van God kan men stamelen, maar zijn Wezen, zijn innerlijk bestaan, zijn deugden, zijn raadslag, zijn wijze van werken, het trok zich alles in diep mysterie terug. De oorsprong, het bestaan, het in stand blijven, het geheele proces der dingen kan alleen uit Hem verklaard worden, en toch bleek die God wel steeds weer de Zon die 't alles met leven bezielt, maar tevens de Zon, die het oog verblindt, dat het waagt in die Zon te staren.

Aan die diepste Verborgenheid van de Macht, die 't alles zijn doet en in stand houdt, sloot zich onmiddellijk de tweede Verborgenheid aan van den mensch zelf. Het lichaam van den mensch heeft de wetenschap onderzocht. Ze heeft dit lichaam in zijn fijnste deelen ontleed, de werking van elk deel nagespeurd, het samenstel van de deelen uiteengezet, en den gang van het leven in dit lichaam pogen weer te geven. Dit alles was zienlijk waarneembaar, was stoffelijk in zijn aard. En dit alles is onderzocht, is gemeten, is gewogen, is nagegaan tot in zijn fijnste sluiphoien. Nog zijn er geheimen, maar toch kan nu reeds bijna gezegd, dat het lichaam des menschen als een open boek voor ons ligt. Doch als ge nu de anatomie en de phsysiologie van het menschelijk lichaam met bijna volledige klaarheid hebt blootgelegd, welk antwoord hebt ge dan nog, om het raadsel van het leven in den mensch te verklaren? wat weet ge dan nog van zijn innerlijk zielsbestaan ? wat zijt ge dan nog te weten gekomen van den eigenlijken mensch ? Zeker, uw lichaam is hoogst interessant, maar wat geeft ge, in een vergadering met mannen van talent saamgekomen, om de lichamen die daar voor en om u zitten ? Alles is in zijn kleed gehuld, ge ziet er niets van dan den uiCwendigen vorm, en alleen het gelaat en de handen zijn bloot. Hun lichaam boezemt u zelfs geen belangstelling in. Wat u interesseert, is alleen wat die mannen om u heen spreken, wat ze getuigen, wat ze uitlaten, wat naar buiten treedt van hun innerlijk leven, van hun denken, van hun beseffen, en hun oordeelvellingen. Het komt dus altoos weer op dat innerlijk wezen van de menschen aas, op hun geestelijk bestaan, op het leven dat zich uit hun ziel uit: en van die ziel. ^^an dien geest, wat weet de wetenschap u daarvan te zeggen? De talen heeft men nagespeurd, despreekorganen in hun werking bespied, het denken als een proces van den geest in zijn wetten vastgelegd, maar dit alles raakt alleen de uiting, den vorm, de uitwendige verschijning, en van de ziel zelve die achter dit alles schuit, weet de Wetenschap u niets te zeggen. Niet zelden zelfs ontkent ze heel het bestaan van de ziel, en zegt ze, dat al deze geestelijke werkingen niets dan de function van cellen en krachten zijn. In haar trots, om toch maar niet haar onkunde te moeten belijden, loochende zoodoende de Wetenschap het eigen karakter en het zelfstandig bestaan van uw innerlijk leven. Maar de ziel leeft niettemin en werkt tegen haar dwaze uitspraak in. Maar het eind is dan tccb, dat ook in den mensch het hoogste dat hij heeft, aan alle nasporing der Wetenschap ontsnapt, en zich steeds weer terug moet trekken in stille Verborgenheid.

Altoos weer het kleine eiland van onze zekere, op zinlijke waarneming berustende kennis, te midden van den oceaan van Verborgenheden, die ons van alle zijden omringt, niet alleen wat God en den mensch zelf aangaat, maar ook voor den gang van het leven. Er \s geschiedenis. Het leven is allerminst van eeuw tot eeuw een gestadige herhaling van hetzelfde.En voorzeker, er is ook in de geschiedenis een grondtrek v'an het leven die zich steeds gelijk blijft, maar uit dien éenen, zich zeif steeds gelijk blijvenden grondtrek komt bijna van jaar tot jaar een gestadig wisselend leven op. Het wordt alles gedut'g anders dan het was. En in dit anders-worden is geen loos spel, maar een steeds doorgaande gedachte, die zich verwezenlijkt. Ons menschelijk leven is niet een scheepke dat zonder stuur op de wateren dobbert, maar er zit vaart in, het volgt en houdt een koers, het beweegt zich met een doel voorwaarts. Storm en golven mogen het tijdelijk uit zijn koers slaan, maar straks ziet ge de geschiedenis toch weer haar koers hernemen. Ge voelt, ge ziet het, er is aan dat scheepken een roer en er is er een die dit roer vastklemt, en richt. Zoo is het met het leven der menschheid in het groot, zoo is het met het leven der enkele volken en staten in het klein. In alles is een proces, soms teruggang, maar meest vooruitgang, en als weer een eeuw is voorbij gegaan, kunt ge van achteren bijna met zekerheid vaststellen, wat de verandering is, die het leven opnieuw ondergaan heeft. Ja, veel sterker nog. Dien overgang van het leven vindt ge tot in een enkel gewest, in een enkele stad, soms zelf in een enkel dorp, een enkel geslacht, een enkele familie, zoodat ge het leven ook in die kleine kringen zich ziet voortbewegen, en zóó voortbewegen, dat er iets bereikt wordt dat er eerst niet was, en dat uit den voorbijgaanden toestand een nieuwe toestand geboren wordt. Ten slotte zelfs kunt ge dit van meer dan een sterk levend persoon zeggen. Ook bij dien enkelen persoon was er geschiedenis in zijn leven, en in die geschiedenis was een vast proces merkbaar. Zijn leven ontwikkelde zich van vorm in vorm, maar altoos gericht op een bepaald doel, dat als resultaat van het leven ten slotte bereikt werd.

Heeft nu de menschheid, heeft zulk een land, zulk een gewest, zulk een geslacht, zulk een persoon zelf die geschiedenis van het leven uitgedacht, het zich als een plan voorgesteld en dit plan uitgewerkt? Ging aan wat gebeurde, de raadslag, het plan, het voornemen, om het zóó te doen gebeuren, vooraf? Aan u zelf weet ge dit het beste, en dan zegt immers heel uw levensgeschiedenis u, dat er wel een plan van uw leven was, maar dat niet gij dit uitgedacht hadt, en dat ge het veeleer eerst van achteren, nadat het in uw geschiedenis zich verwerkelijkt had, uit uw leven zelf hebt leeren kennen. En gaat dit reeds door bij een persoon, die dan toch op enkele punten van zijn leven nog zelf een keuze deed en zelf een beslissing nam, hoeveel meer geldt het dan niet van de volken, en met name van de geheele menschheid? Wat wisten de Batavieren die hier hun tenten opsloegen, van de glorie waartoe ons land in de 17e eeuw zou geraken? Wat wisten onze Geuzen van wat er nu uit ons land geworden is? En ook, wat wisten de volken die met de volksverhuizing Europa binnentrokken, van wat Europa eens worden zou? Van achteren bezien, was er in dit alles plan en toeleg, nergens spel of toeval, schier als naar vaste wet heeft de eene toestand zich gedurig uit den anderen ontwikkeld; maar dit ziet ieder kenner der historie dan toch, dat de helden die in welk tijdperk ook optraden, zelve van verre niet wisten noch gisten, wat er uit hun doen later zou voortvloeien. Zoo kan het niet anders, of een Ander moet hierin zijn plan hebben volvoerd, en met het oog op dit grootsche plan dat volvoerd moest worden, heeft die Leider der volken alle personen en toestanden zoo beheerscht, en zoo doen handelen, dat in het eind zijn raad volvoerd werd. Ook hier dus een macht die uit het Verborgene heel het leven beheerscht heeft, en eerst door de geschiedenis van het gebeurde deze diepe verborgenheid althans ten deele voor ons ontsluierd.

En dit gaat door. Van het verleden weten we althans iets, omdat het gebeurd is, maar de vaart van het leven gaat voort, en wij weten niet waar heen. Er is Een die ons, die alles leidt, maar zonder dat wij hiervan vooraf kennis dragen. We gaan voort en verder, met ons volk, met alle volken. De geschiedenis staat niet stU. Eer we een eeuw verder zijn, zullen weer geheel andere toestanden zijn ingetreden. Het scheepken kan niet stil blijven liggen, maar de Stuurman, die het scheepken stuurt, woont in het Verborgene, en als ge aan de Wetenschap vraagt: Waar gaat het heen? zal alle profetie waaraan ze zich waagt, eerst uit de Verborgenheid haar oordeel ontvangen.

En nu bleven we nog binnen het perk van dit leven. Maar ook daarin kan ons denkend bewustzijn niet rusten. Ons bewustzijn gluurt over het graf heen. Allereerst voor ons zelf en voor wie we op aarde liefhadden, maar dan ook voor ons geheele menschel^k geslacht, voor de aarde die we bewonen, voor het heelal waarin we ons met deze aarde omwentelen. En ook hier rijst vanzelf de vraag: Waar gaat het heen? Wat is er buiten deze aarde? Zijn er geestelijke wezens ook buiten ons menschelijk geslacht? Gaat al dit bestaande in het niet terug of heeft het een toekomst? Ligt het doel van ons aanzgn hier beneden, of ligt het hooger? Er is in alles proces, er is vooruitgang, er is een geschiedenis, die spreekt van een plan naar hetwelk het alles zich voortbeweegt, maar wat wordt' uit dit alles zoo we over de grenzen van dit tijdelijke gluren? Reikt het wereldpianj niet verder dan deze kleine wereld en dit tijdelgk bestaan ? En, is er een hooger doel, waar het zich alles heen beweegt, wat zal dit einddoel zijn? Altemaal vragen, die zich niet laten onderdrukken; die hoe ook teruggedrongen, telkens opnieuw oprijzen, en die ons menschelijk bewustzijn geen rust laten. En toch, ook op al die vragen heeft een Wetenschap, die bij haar eigen licht wandelt, en alle bijzondere Openbaring verwerpt, u niet één woord te antwoorden. Hoogstens zegt ze u, dat deze onze aarde vroeg of laat, 'tzij door het vuur, 'tzij door het water, te niet moet gaan, en dat er aan het bestaan der menschheid alzoo vanzelf een einde zal komen. Of liever nog, ze dringt, om niet haar onkunde te moeten belijden, ook al deze vragen naar het einddoel des levens op zij, en ontzegt u zelf het recht om ze te stellen. Iets wat alzoo feitelijk op niets anders neerkomt, dan dat de Wetenschap zelve ze al te gader verwijst naar het rijk der Verborgenheden,

En trekt men zich dan, gelqk thans zoo veelszins geschiedt, terug op hsX. zedelijk leven om u te zeggen, dat, ook afgezien van alle religie, de zedelijke standaard van het leven en het doen gelden van recht en gerechtigheid de alleszins genoegzame prijs van het leven hier op aarde is, dan loopt ook hier de Wetenschap dood en verwijst ons door haar onmacht toch weer naar het rijk der Verborgenheden. Aanvankelijk toch waande men, ja, dat althans de zedelijke standaard en de standaard van het recht uit zich zelf vaststonden, doch op hoe bittere teleurstelling liep ook deze waan uit. Eens stond, zeer zeker, de zedelijkheid en het recht vast, omdat ze door de Christelijke overheid vast, op grond van Gods Woord, gefundeerd waren, en vandaar dat de Wetenschap eea tijdlang in den waan verkeerde, dat die basis althans onwrikbaar in het leven zelf lag vastgeplaveid. Maar geen halve eeuw verliep, of van alle zijden kwam de tegenactie op. Het zedelijk leven bleek even wisselend als het maatschappelijk leven. Ook op zedelijk terrein stond niets meer vast. Zelfs het huwelijk werd uit zijn voegen gewrikt. Wat het heiligst scheen, werd losgerafeld. De zedelijkheid zou men inrichten naar eigen zinnelijken lust, en het recht naar eisch van eigenbelang. Niet de vermoorde, de moordenaar zou het slachtoffer beetea. Vaa straf daarom door het Recht geen sprake meer. Zoo geraakte alles op losse schroevea. Zooveel hoofden, zooveel zinnen. En als ge thans aan de strikte Wetenschap vraagt, om althans op dit tweeërlei gebied van zedelijkheid en recht door haar stellige uitspraak de raadselen van het maatschappelijk leven op te lossen, en de maatschappij der toekomst op hechteren grondslag te vestigen, dan staat de Wetenschap ook hier steeds weer verlegen, en blij kt het steeds meer, hoe ook deze eerste beginselen van onze menschelijke saamleving onverbiddelijk verwezen worden naar het rijk der Verborgenheden,

Voor al wat den stcffelijken kant van het leven raakt, is de Wetenschap die bij haar eigen licht wandelt, en hooger licht verwerpt, in rijke weelde machtig. Machtig in de beheersching van de krachten der natuur, in de vermeerdering van welvaart, in vervulling van aller behoeften, in de zorge voor het lichaam, in al wat het uitwendig leven aangaat. Nu reeds zoo ongelocflfjk machtig, en bestemd om nog steeds machtiger te worden. Maar zoodra ge het terrein van het hoogere, van het ideale, van het geestelijk leven betreedt, is diezelfde Wetenschap doodarm, buiten staat ook maar één enkele lichtstraal te doen vonken, en u terugwerpend op de armoede van uw eigen hart. En zoo blijft ge in de donkerheid, tenzij ge het oog ontsluiten wilt voor het licht, dat van Boven komt en de Verborgenheden voor u doet opklaren.

Drieërlei kan nu de Wetenschap doen.

Ze kan óf in eigen trotschheid de realiteit van het Verborgen leven loochenen en feitelijk den mensch tot materialist verlagen. Of ze kan, op den gis af, zelve in die Verborgenheden willen indringen, en gelijk oud-Indië, oud-Griekenland, ea menig later philosoof deed, eea stelsel verzinnen, dat iicht belooft, maar het nooit geeft. Of, en dit is de keuze der Christelijke wetenschap, ze kan voor het zienlijke den zienlijkea, maar daa ook voor het geestelijke dea geestelijken maatstaf aanleggen, en voor al wat het rijk der Verborgenheden aangaat, wandelen bij het licht van den Christus Gods, in wien al de schatten der wijsheid en der kenaisse verborgen zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 september 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Kege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 september 1910

De Heraut | 4 Pagina's