GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Pro Rege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Rege.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (2Jevende gedeelte).

Het Konicgscbap van Christus ea de Kanst.

VI.

HET SCHOONE EN DE ZONDE.

Omdat z^, God kennende, Hem als God niet hebben verheerlijkt of gedankt; maar zijn verijdeld geworden in hunne overleggingen, en hun onverstandig h^ is verduisterd geworden. Kom. I : 21.

Zoo heeft dan heimwee naar het hoogste Schoon, dat in het rfjk der heerlijkheid schittert, 's menschen kunst bezield, en de drang om de schoonheid verwoestende gevolgen van zonde en vloek weer te boven te komen, gaf haar nieuwe aandrift. Jammer slechts, dat er anderzijds ook van de zonde een maar al te sterke invloed, en wel een verderfelijke invloed, op de kunst zelve uitging. Dit kon niet anders. Vooreerst toch is de zonde een gif, dat niets spaart, doch door alles heenvreet, en ten andere is aan de kunst een zinlijke kant De samenhang tusschen de kunst en de afgoderij is dan ook onloocheibaar, en gedurig weer komt het uit, gelijk de apostel het betuigd heeft: et schoone van het Goddelijk werk straalt u uit de Schepping toe en leidt u tot God op; maar als ge. God kennende, Hem als God niet eert, dan wordt ge verijdeld in uw geestelijke actie, en vervalt ge van kwaad tot erger; of gelijk hij letterlijk zegt: Omdat ze. God kennende, Hem als God niet hebben verheerlijkt of gedankt, zijn ze verijdeld geworden in hun overleggingen en hun onverstandig hatt is verduisterd geworden" (Rom. I : 2i). Op zich zelfzoudt ge verwacht hebben, dat de kunst zich met het vrome versmolten zou hebben, wijl in beide een hoogere inspiratie werkt, en in belde die inspiratie eenzelfden oorsprong heeft in den Vader der geesten. Maar toch bleek dit anders, en niet alleen anders naar menschelijke opvatting, maar ook naar Gods bestel. Twee feiten spreken hiervoor sterk. Het eerste is, dat de uitvinding der muziekicstr urnen ten, naar luid van Gen. 4 : 21, niet plaatsheeft onder de nakomelingen van Si^h., maar onder die van Kain. Aan Lamechs naam is de eerste vermelding van het opkomen yaa sea maatschappelijk leven onder menschen verbonden. Vooral drie zijner zonen, Jabal, Jubal en Tubalkain, doen groote dingen. Jabal vindt het wonen in tenten uit. Tubalkain brengt het zoover, dat hij de kunst verstaat om koper en ijzer te smeden, wat ook voor ons onderwerp van gewicht is. En Jubal vindt harp en orgel uit. En aan dit eerste opmerkelijk feit sluit zich later een tweede van gelijke strekking aan, hierin bestaande, dat als op Sion de Tempel van Jehova zal verrijzen, de bouwmeester van dezen Tempel uit het heidensche Tyrus moet worden geroepen. Hiram, die van heidensche afgodentempds zijn bouwkunst heeft geleerd, moet als een ander Lamech's kind naar Jerusalem komen, om 't reuzenwerk dat Salomo ondernam, te doen gelukken. In Israel was zulk een man niet. Nu bewijst dit vanzelf in het minst niet, dat kunst en vreeze des Heeren niet saam kunnen gaan maar wel blijkt er uit, dat de kunst ook zonder vroomheid zijn kan, en dat het bestel Gk)ds, gelijk dit in de historie spreekt, veelal zelfs de vreeze Gods van de kunst gescheiden hield. Dat juist Jubal harp en orgel het eerst bespeelt, is naar hooger beschikking. Jubal had dit niet uit zich zelf. En ook dat in Salomo's dagen de heidenen virtuosen, wat de bouwkunst aangaat, in hun midden badden, terwijl Israel van zulke coryphcfien in de bouwkunst ontbloot was, liep vanzelf alzoo krachtens geheel den loop der historie. Iets wat te sterker spreekt, omdat het optreden van Bezaiëel en Aholiab bij het bouwen van den Tabernakel toont, hoe God zeer goed ook in Salomo's dagen onder Israël kunstenaars van hoog talent had kunnen verwekken. DatdeHeere dit niet deed is daarom van beteekenis, en verklaart het ons, hoe eenerzijds de trouwe dienaren des Heeren zoo telkens een beslist , vijandige houding tegenover de kunst konden annemen, ea hoe aaderzijds de kunst onder menig volk tot hoogen bloei kon geraken onderwijl het volksleven van God vervreemd was. We komen op de verhouding tusschen Religie en Kunst neg terug, maar toch moet hier reeds vastgesteld, d^t de kunst van meet af een eigen zelfstandige positie innam, ea zich aanstonds veel rijker en rijper ontplooid heeft juist bij dat deel van ons geslacht, dat zich van God vervreemdde, dan bij het veel kleiner deel dat »an zija God vasthield. De keer door Christ 4S hieria te weeg gebracht, komt later («r sprake; hier is 't «r ons slechts om te doen, wei te doen uitkomen, dat de Kunst zich al spoedig van den steua dien de vroomheid haar bieden kon, losmaakte, en juist daardoor te sterker in de verzxjeking kwam, om zich door de ingeslopen zonde te laten vergiftigen. Wel is waar heeft de kunst ook onder de heidensche volken zich eeuw na eeuw aan hun tempels en faun eeredienst vastgeklampt, maar deze afgodische eeredienst ging zelf van een valsch standpunt uit, was in beginsel Crodverzaking en measchverheerlijking, en de uitkomst heeft dan ook getoond, hoe zelfs de eerste begrippen van kuischheid en zedelijkheid ten slotte ia deze eeredienstea met voeten getreden zijn. Gerekend naar onze tegenwoordige verhoudingen kan men zeggen, dat de kunst van meet af een wereldsch karakter aannam in tegenstelling met het geestelijke, en dat waar de kunst in het heilige binnendrong, ze tot in het heilige het geestelijke door het zinnelijke poogde te verdringen. Ge moogt daarom niet zeggen dat er in Israel geen kunst was, want de psalmodie in Israel stond zelfs zeer hoog, zoo hoog dat het te betwijfelen valt, cf ze ooit zou kunnen overtroffen worden, en ook op de muziek in den Tempel wordt in de Schrift, en met name in de Psalmen, telkens ernstige nadruk gelegd. Vooral de laatste psalm die den bundel sluit, spreekt hier sterk, als het heet: Looft God met het geklank van de bazuin, looft hem met ds luit en de harp, looft hem met de trommel en fluit, looft hem met snarenspel en orgel!", waar niet minder dan zeven muziekinstrumenten genoemd worden, die ons althans eeoigszins een indruk geven van wat het muziekcorps van den tempel was. Alleen maar, muziek in het heilige zonder meer schept nog geen allesomvattende kunstwereld. En juist die alles in zich opnemende kunstwereld nu bloeide oudtijds, en bloeit au weer, veel schooner onder de kinderen der onverschilligheid, dan onder de kinderen Gods.

Toch oaderscheide men hierbij wel. Ge moogt toch vooral in de kunstwereld volstrekt niet alles over één kam scheren. Er is ook in de kunstwereld een adel van aristocratie, en daarnaast de gemeene man, en onder dien gemeenen man scheldt zich weer de ordinaire meedoener af van den ellendeling, die de kunst exploiteert in dienst van satan. Aan die nobele artistieke aristocratie, die vanzelf iets dweperigs heeft, is het metterdaad om de kunst te doen. Voor wat TJaarlijk kunst is, hebben deze Kunstaristocraten schatten over; ze genieten er een hooger genot in; en er spreekt voor hen iets ideaals in, waaraan ze zich, vaak niet zonder hartstocht, overgeven. Zoo is het èn bij de echte kimstenaars, èa zoo is het bij de echte kucstbewondsraars, die, al missen ze zelve het kunstgenie, toch voor het kunstgenie onmisbaar zijn, zal het zijn vleugels kunnen uitslaan. Gelijk geen redenaar groot kan worden zonder een publiek dat hij toespreekt en boeit, zoo kan men zich ook geen kunstenaar denken, die eenzaam op een afgelegen eiland zijn dagen slijtend, zijn volle talent tot uiting zou brengen. De kunstproducent ia hooger zin leeft voor een deel van het oor en oog van het kunstminnend publiek. In die betere kringen nu mag aan deze kunstgenieën ea wi^ ze bewonderen, niet verweten worden, dat ze lust in het lage hebben. Integendeel, de kunstwereld waarin ze zich bewegen en waarvan z? leven, is veelal aan het lage en verachtelijke geheel gespeend, heeft een hooger doel voor oogen, leeft in hoogere opvattingen, en schuwt het gemeene. Het gevaar waaraan deze edeler kring is blootgesteld, ligt In heel iets anders, en wel in drieërlei: i». in het verafgoden van de kuast, 20. ia het prikkelen van de hoovaardij van den kunstenaar; en 30. in het opeischen van een zelfstandig karakter voor de kunst, ook wat betieftde zedelijkheid en het heilige. Eik dezer drie eischt een korte toelichting.

Vooreerst dan, in deze kunstwereld neigt men tot verafgoding vaa de kunst. We doelen hiermee niet op een formeelen afgodendienst. Daartoe komt het niet. Veeleer Ugt die verafgoding hierin, dat de kunst zelve het voorwerp van vereering wordt. Op elk terrein waarop de hoogste aandrift werkt, is er iets dat men het hoogste stelt, dat ons de meeste belangsteUing inboezemt, waar we het meest voor over hebben, en waar we het rgkst in genieten. Voor den vrome vindt dit zijn uitdrukking ia het: nearer my God to Thee, nearer te Thee, e'en though it be a cross thairaiseth me, d.w, z. steeds Gode mcer nabg, ea dichter bij mijn God levea, ook al moet het eea kruis zijn, dat mij tot mijn God opheft. Maar juist dat ideaal keat men ia de kunstwereld niet. Daar heer 't veeleer: Steeds meer in de kun«t leven, beter de kunst leerea verstaan en waardeeren, al vastt kunst genieten, wat of het mij ook kosten moge. Al wat de kimst raakt, maakt ce lieden vaa die ktmstwereld warm, boezemt hua belang in, ze dwepen er mee, ze geven er zich aan over. Kunst te genieten is bun wellust, feitelijk hua hoogste goed. Staatkunde, wetenschap, philanthropie, reh'gle mogen enkelen er bij nemen, maar het is hun geen hoofdzaak. De hoofdschotel op hun disch is en blijft alleen de kunst. Al 't overige zija hors d'oeuvres, die er bijkomen, die se er bij waardeeren, maar hun hartstocht richt zich eeniglijk op de kunst. Valt nu niet te ontkennen, dat God de Hesre de kunst in het levea riep en dat hij de kunst aan dsn mensch gaf, om Hem daarin te verheerlijken, das Ojdt het geen tegenspraak, dat ia deze kunstwereld een verafgoding van de kunst plaats grijpt, en dat men in die wereld al meer van den levenden God afraakt. Het is die kuBstwereld, die, voor wie er ia opgaat, het middenpuct vaa zgn levea vervalscht, lilerdoor aan geheel zijn existentie iets onfaariaonisch geefc, en er een sterke disonnant den toon in laat aangeven. De mensch toch, die naar Gods )xA'^ geschapen is, verliest zijn innerlijke harmonie, zoo iets anders, wat dan ook, zija hoogste Goed wordt, dan God en God alleen.

Het tweede gevaar voor deze kunstwereld iigt daarin, dat de kunstenaars verleid wordea tot een zelfverhemng, die hea dan op hua beurt verlokt, om het publiek dat hea toejuicht ea soms bijna aanbidt, naar de oogen te zien en zich naar de begeerte ran dat publiek te schikken. Dat ook dit onder de heerschappij van den Christus anders kon worden, zal ons later blijken, maar de groote kunstgenieën nu uitgezonderd, lijdt 't geen tegenspraak, dat de kunstenaars, die gedurig met het publiek in aanraking komen, door dit publiek bedorven worden; en zelven In hun eigenwaan bedorven, bederven zij dan op hun wijs weer hun publiek. En deze verheerlijking van het kunsttalent niet alleen, maar ook het geld begiat ia zulk eea kring al spoedig een rol te spelen. Dit au zou minder schaden, mits het pubh'ek altoos even hoog stond en slechts door echte kunstmisnaars gevormd werd; maar dit is cict zoo. Het echte kunstminnend publiek is daartoe te klein ia aaatal, ea bij dit élite publiek sluit zich altoos aaa een nasleep van mseloopers, die het mode vinden, om met de kunst mee te doen, en zich zoo den schijn pogen te geven van een hooger ontwikkeling dan ze hebben. Dit gevaar bestaat minder bij de bouwkunst en beeldhouwkunst, maar spreekt zeer sterk bij muziek, zang en tooneelspel. De volle zaal speelt hier eea rol van beteekenis, omdat zij het geld aanbrengt. En zoo ontstaat er vanzelf een toegeven aan de begeerte van het publiek, die aan de wet van het Schoone onderworpen moest zijn, maar nu omgekeerd door haar fmaak en dn de wet van het Schoone wil beheerschen.

En daa komt hier nog in de derde plaats bij de pretentie, dat de kunst een onafhankelijk en geheel zelfstandig verschgnsel in het menschelijk leven wil zijn, dat zich aan de wet van het Heilige niet heeft te storen. Is de schilder of beeldhouwer een bijzonder schoone vrouw op 't spoor, dan moetdie vrouw, zoo ze arm is, haar schaamte op zij zetten, en zich er toe leenen, om in zijn atelier het kleed te laten afglijden, en zich in haar naaktheid te vertoocen; om straks in beeld of op het doek het genot van hasr vrouwelijke schoonheid aan duizenden te gunnen. Nadere toelichting ware hier overbodig. Men weet genoegzaam hoe de kunst op dit punt het meest schaamtelooze heeft aangedurfd, en hoe ze u van bekrompenheid en ecghartigheid beschuldigt, zoo ge beweren durft, dat ook de schaamte aan de kunst een grens moet stellen. Neen, die grens behoeft, zoo oordeelt men, de kimst niet te eerbiedigen. Ze gehoorzaamt aan geen andere dan aaa haar eigen wet. Ze laat zich in haar openbaringen door geen zedemeester inperken. Al wat schoon Is, is voor haar het heilige, is voor haar het hoogste. Omdat iets schoon is, is het niet alleen begeerlijk, maar geoorloofd. Het schoone is om gezien, om geëerd, om bewonderd ts worden, ea mea verzekert u, dat de echte kuastenaar, ea het hoogstaand kunsttninnend publiek, zelfs waar de schaamte gehoond wordt, niets daa kunstschcon ziet en niets dan kunstschoon geniet, ea dat dit met het gemeene en onfatsoenlijke niets uitstaande heeft. Elke eisch dat de kunstenaar hier althans eenige beperking bij la adit zal nemen, wordt oader hevig protest afgewezen. Wie dlea eisch stelt is gesn kenner van het Schoone, ea verraadt slechts de zianeiijkheid vanzijn eigen natuur, waarboven de echte kuastenaar verre verheven is. Zooloopt'tdan ook hier uit op verafgoding van de kunst. Hooger daa de kunst is er niet. De wet vaa het Schooae moet heersehen boven elke aadere wet. En ook bij het terrein der schaamte duldt de kunst geen versperring.

Zoo gaat het toe onder de aristocratie in deze kunstwereld, en we willen gaarne toegeven, dat in deze aristocratische kunstkringen metterdaad niet het zoeken vaa het zinnelijke, maar alleen de onaf hankelijkheid van de kunst in deze pretentie, aaa het woord komt. Maar, gelijk we reeds opmerkten, er is ia deze kunstwereld ook een publiek vaa lager allooi, dat vooral de tooneeizaal vult, op wellustig geteekende schetsen of schilderijen afgaat, en druk opkomt In die vele kuastzaiea van laag gehalte, waar 't schier al berekend is op het prikkelen van dea zinneiijken hartstocht. Die gelegenhedea au wordea ia steeds grooter aaatal ia onze groote steden geopend. Het publiek verdringt er zich, eaal staat de kuast in deze soort zalen zeer laag, toch heffen de leiders daar de kunstbanier omhoog, ea willea dea iadruk maken, alsof wie er komt, niet anders bedoelt daa kunstgenot te smaken. Dit soort kunstgenot, dat door alle echte kunstminnaars diep veracht wordt, trekt hst publiek, ea zoozeer weet men dat uit deze soort aanbidding van kunst het meeste geld te slaan is, dat vooral op het tooaeel, zelfs in stedelijke schouwburgen, steeds meer ia deze rlchtiag gedurfd wordt. Hoe meer aaakt, hoe beter, hoe meer gemeen en grof, des te kostelijker. Bij de opvoering van echte kunststukkea vaak leege zalea, maar als er eea scabreus stuk ten tooaeele zal komen, geen plaats die oabezet blijft. Zoo is het met de liedekens die men in tingeltangels ten gehoore brengt, zoo is het met de grove muziek die men er weerklinken laat. Geld opzamelea is het doel; om geld te winnen, moet er een goede opkomst zijn; en om die opkomst goed te maken, ontziet men ten leste niets meer. En dit heeft dan weer tengevolge, dat de muziekaatea die er spelea moetea, ea de acteurs ea actrices die er moetea optredea, steeds dieper zinken. Men kan niet avond aan avond in zulk een omgeving verkeeren en in zulke practijkea doende zijn, zonder er zelf door te wordea besmet. De hoogheid vaa de kunst houdt hen alet meer op. Alles daalt ea zit: kt, en ten slotte komt men tot eea gestadige, steeds verdergaande veroatzedelijldng vaa het publiek en van wie er spelea, die maakt dat wie er in betrokkea zijn, ia het eind alle achting voor zichzelf en voor elkander verliezen. Het wordt een Sodom en Gomorrba, waar geea reddea aaa is. En ai is het nu zoo, dat de kimstaristocratle zich hier van verre houdt, toch blijft het feit, dat beide kunstterrelaea biaaea de grenzen van eenzelfde kunstwereld liggen, ea dat de afstand tusschen het Heilige en deze kunstwereld steeds grooter wordt.

Toch is ook hiermee de wonde nog niet tot op den bodem gepeild. Sondeert men toch de wonde, die de zoade aaa de kunst toebracht, tot op haar diepste insnijding, daa stuit men nog op een geheel ander, en wel op een principieel kwaad, dat vooral ia de toonkunst zich openbaart. Bij alle kunst moet wel onderscheiden worden tusschen het instrument en de inspiratie die dit instrument bespeelt. Men zou hetééne het formeel Schoone, het andere het zakelijk Schoone kunnen noemen. Of ge bouwkunst en beeldhouwkunst, dan wel toonkunst en dicht, of ook schilderkunst en zangkunst neemt, de middelen waardoor dese kunsten wei-ken, zijn en blijven zich steeds gelijk. Niet alleen wat de uitwendige hulpmiddelen en instrumeaten betreft, maar ook wat aaagaat de iaaerlijke elemeatea die het schooa produceerea. Of mea dea psalm vaa het hijgead hert dat dorst naar de waterstroomen, dan wel de Marseillaise of eea wUkeurige deua neemt, het formeele schoon blijft één, en het is volstrekt onzinnig, om in dit opzicht eea heilige kunst van de onheilige te wiilea oaderscheidea. Eea David ea eea Voltaire beschiktea over dezelfde middelen om het effect van het Schoone te voorschijn te roepen. Maar dit formeele schoon maakt het ««f £«/y, fef Schoon niet uit. Dit formeele schoon dient, en hetgeen het beheerscht is de inspiratie, In verbaad met den geest die er door geïaspireerd wordt. Is er eea inspiratie van waarachtige vaderlandsliefde, daa krijgt ge het Wilhelmus, is er eea inspiratie van nationale zelfvoldaanheid, dan krijgt ge het WJen Neerlandsch bloed. Is er een inspiratie van hoop voor de nationale toekomst, dan krijgt ge het: Holland bloeit weer, Holland groeit weer, vaa Biiderdijk, ea Is er eea iaspiraöe vaa op stand ea revolutie, daa krijgt ge de Marseillaise of de kunstwerken vaa Meyerbeer. Kunstinspiratie toch hangt saam met dan geest die in den man is. De inspiratie zè dien geest niet op zij, maar verhoogt de kracht vaa dien geest ea geeft aaa dlea geest schooner uiting. D^ kunst kan zich daarom even goed leenen aan het duivelsche en demonische, als aaa het Hooge, Goddelijke ea Heilige. Ze kan elkea geest in zich opaemen, ea aan eiken geest uitdrukking geven. Driagt au heimwee naar de heerlijkheid, eea kunstenaar bij de Gratie Gods hooger op, om door lied of beeld dat hoogere als in te roepen, ofook stuwt hooge kunstenaarsdrift al voort, om na den val terug te leven in het Paradijs, ea zoo dea vloek tegea te staaa, — formeel belet niets, dat de kunst omgekeerd hunkert naar het satanische, en juist het zondige, het zinlijke, het wellustige, het revolutionnalre tot schoone uiting zoekt te brengen. Zelfs de llederkensliefde onder het gemeene volk bewijst dit door den hartstocht waarmee het zich werpt op een gemeenen deun en deze eindeloos uitgilt. En dit nu juist is de strooming waarin de kuast zich keer op keer poogt te bewegen. Kuast komt op uit de bijzoadere aaadoenlngen ea roerselea van het hart. Naar nu dit hart is, zullen die roerselen en aandoealngea zijn. En naardat die aaadoeaiagea en roerselea zijn, zal het kuastproduct wezea. Gelijk eenzelfde pistool la eerlijkea^ krijg iastrumect kaa wezea om dea vijand af te weren, maar teveas in de hand van den moordenaar het instrument wordt om eea oaschuldige aeer te leggea, zoo ook is het met de kuast Ze kan eiken geest dienen. Ze kaa eiken geest roeren en tot kunstopenbariag breagen, om door die kunstopenbaring dien geest voort te planten. Vandaar, dat ook ia de kunst twee heerschers als tegen elkander over staan. Eenerzijds de kunst die naar de heerlijkheid dorst en het paradgs terugroept, en anderzijds de kuast die zich la dienst van het gemeene en demonische stelt, en eea macht wordt alet om de zoade te stultea, maar om haar te breeder de vleugelen te doea uitslaaa, Daa sluipt de zoade la de kuast zelve ea wapeat haar om het rijk der duisterais machtig te makea tegenover het rijk des Lichts. Het is daarom niet alleen het bijkomstige, waaruit hier het kwaad opkomt Het is alet alleen de hoogmoed die de zonde ia dea kuastenaar prikkelt, het jagen aaar hst zinlijke waardoor ze de kuast oatadelt, ea de kwade effecten die ze op het publiek heeft, waarop hier gewezen behoort te worden. Op den voorgrond moet vecleet staaa, dat de kuast als middel ter beïavloedlag volstrekt neutraal Is. Gelijk eenzelfde mes dieast kaa doea, om het brood aan den disch voor te snijden, of om een mensch, dien de inbreker op zijn bed overrompelde, dea hals af te saijdea, zoo ook leent de kunst als een neutrale macht er zich toe, om zoowel te verheffen ia heiliger sfeer, als om de geesten aeer te trekken in het lage en zondige.

Zeker, ook op het zintulgelijke dat in alle kunst werkt, moet de aandacht wordea gevestigd, omdat ze daardoor zich zoo vaazelf leent om de zinlijke hartstochten te prikkelen; maar toch ook dit is het eigenlijke nog alet, aog het diepste niet vaa het kwaad dat hier mogelijk wordt. Dit kwaad ligt ia het wezea der kuast zelf. Ze bloeit door een kunnen, waardoor de mensch zldi een eigea wereld kaa scheppea voor zijn oog en oor. Maar die wereld blijft onbezield ea dood, zoolang er niet een geest in opwaakt, die de harten vermeestert. Die geest komt er in door de inspiratie van den kunstenaar, en die inspiratie vaa dea kuastenaar wordt beheerscht door dea geest die hem innerlijk vervult. Is dit nu een geest, die nabij God en het Heilige en het Heerlijke leeft, daa zal de kunst. ons boven dit aardschc en zienlijke opheffen; maar ook is die feest, die den kimstenaar beheerscht, door ea door aardsch, met dit aardsche voldaaa, ea zelfs door het demoaische aangegrepen, daa zal het effect vaa zijn kuast zijn, dat hij zijn bewonderaars naar beneden trekt, ze in het aardsche doet opgaan, en zelfs beaedea dit aardsche aaiu-aldag doet viadea met het demonische ea sataaische.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 november 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Rege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 november 1910

De Heraut | 4 Pagina's