Voor Kinderen.
HET GOEDE DEEL.
XIII.
VOORGEVOEL.
Twee dagen later ontving Otto bericht van zijn vader. Deze bevond zich op een naburig kasteel niet ver van Praag, in gezelschap van andere Paltsische heeren die mede hun vorst waren ter hulp gesneld.
De jonker haastte zich er heen, en recht hartelijk was het wederzien. Hij vernam dat zijn moeder zich naar oom Koenraad had begeven om daar te blijven tot zijn vader zou teiugkeeren. Wanneer dat zijn zou was natuurlijk niet te bepalen, 't Gevoel daarvan nam bij vader en zoon beide veel van de vreugd der hereeniging weg. Te meer, wijl althans de eerste
maar al te goed wist hoe onzeker heel de terugkeer was.
„En denkt ge dat wij den vijand spoedig hier zullen zien"? vroeg Otto.
Dat kan elk oogenblik gebeuren", was het antwoord.
„Gelooft ge dat onze kansen gunstig staan"? vroeg de jonkheer, die nu ten volle den ernst van den toestand begon te beseffen.
„Het kon beter" antwoordde de oude edelman, die liefst niet alles zeide wat hij wist. Hij vond het maar beter er niet van te spreken, dat koning Jacobus van Engeland blijkbaar niet gezind was zich in de zaken van zijn jongen schoonzoon te mengen en voor diens Boheemsche kroon het zwaard te trekken. Hij ging dus voort:
„Het is altijd beter op vrienden en bondge nooten niet te vast te rekenen. Dat hebben de Bohemers ook begrepen en daarom een leger bijeen gebracht, gelijk gij weet. Om diezelfde reden zijn ook wij als trouwe onderdanen onzen vorst te hulp gekomen, en zullen strijden voor hem en de goede zaak des Ëvacgelies. Of wij het tegen den keizer zullen uithouden is den Heere alleen bekend".
„Men schijnt hier nog al goeden moed te hebben", merkte Otto aan.
„Misschien wel wat te veel" zei de heer Von Rothenfels. Als het tot strijd komt, zullen we de Keizerlijken zoowel als de Beierschen tegen ons over hebben, en dat zegt iets. Want ze staan onder bevel van graaf Tilly, en die heeft nu al lang de Beiersche troepen zoo geoefend, dat ze thans een voortreffelijk leger vormen".
Met een somber voorgevoel keerde Otto, die wegens zijn betrekking aan het hof, niet lang kon uitblijven naar Praag terug. Hij vond er alles in beweging, 't Was nu zeker, ° dat de vijandelijke legers naderden. Overal maakte men toebereidselen om hen te ontvangen. £r werden wachten op dë vestingmuren geplaatst, kanonnen gesteld en alle versterkingen nauwkeurig in oogenschouw genomen, 't Was nu al 4 November de dagen waren kort en er diende met spoed gewerkt. Dagelijks zag men de troepen, voor zoover zij te Praag konden gemist worden, uittrekken naar het leger. Dat bevond zich bij den zoogenaamden Witten Berg, niet ver van de hoofdstad, aan welken kant men de nadering des vijands verwachtte.
Ook in het leger ging het druk toe. Vele edelen hadden krijgslieden meegebracht die, gelijk de andere, dagelijks in den wapenhandel werden geoefend. Want men wist dat, kwam het tot een tre£fen, dit waarschijnlijk besl'ssen zou over het lot van het koninkrijk.
Wat Otto echter bevreemdde was dat, hoe ernstig de zaken zich ook lieten aanzien, aan het hof vrijwel alles zijn gewonen gang ging, en zelfs feestelijkheden plaats hadden; als ware er geen wolkje aan de lucht. Hij kon niet nalaten zijn verbazing hierover aan zijn vriend Boder mee te deelen die ditmaal verstandiger dan anders zei:
„'t Komt mij voor, dat noch de koning noch de koningin den toestand inzien zooals hij werkelijk is. AU Tiily komt, van wien ik al zoo veel gehoord heb, zal het zijn er op of er onder. Maar koning Frederik schijnt het niet in te zien".
„Zou de koning zelf niet vertrekken om het leger te gaan aanvoeren"? vroeg Otto.
„Ik betwijfel het", was het antwoord, „en dat maakt geen goeden indruk. Aan moed ontbreekt het hem zeker niet, maar waarschijnlijk vindt hij het goede leven hier wel zoo aangenaam als gelegerd te zijn in het veld te midden van de troepen. Als het hem later maar niet rouwt. Wint de kei: er, dan is het rijk hier gedaan voor koning Frederik, en wordt voor ons allen met een de aftocht geblazen".
Dat begreep ook Otto zeer goed, en weer bekroop hem het sombere voorgevoel. Want voor hem viel nog meer te wagen dan voor Boder. Hij had een geliefden vader onder de strijders. De erfgoederen van zijn geslacht lagen vlak bij des vijands land. In een oogenblik werd hem daidelijk dat, stond voor den koning alles op het spel voor hem zelf en de zijnen niet minder.
Toen Otto den avond van den vijfden O November zich nog op de straat bevond, / hoorde hij onverwachts de tonen van een lied, f dat in een huis vlak bij gezongen werd. Hij / luisterde; de woorden — 't was Duitsch — B kon hij verstaan:
't Kan ras verkeeren, lederen dag, Eensklaps verschijnen, wat nooit een zag. Grooten en kleinen komen en gaan, 't Leven drijft ons als storm de blaan.
Wel die op God zijn hope stelt, Vast staat die rots in der wat'ren geweld, God die wat wiss'le, wankle of vaU', Is en was en wezen zal.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 19 mei 1912
De Heraut | 4 Pagina's