GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De wetenschappelijke beteekenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De wetenschappelijke beteekenis

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 14 Juni 1912.

De wetenschappelijke beteekenis eener Hoogeschool blqkt niet alleen uit de werken hater hoogleeraren, maar ook uit de proefschriften harer jonge doctoren. Want al spreekt het wel vanzelf, dat deze dissertaties, al zijn ze onder leiding van den promotor geschreven, het werk der studenten zelf zijn en zij dus de volle verantwoordelijkheid voor hun proefschrift dragen, toch strekt het eene Universiteit in niet geringe mate tot eere, wanneer de door haar gevormde kweekelingen reeds bij hun eerstelingenarbeid toonen, dat ze in staat zijn wetenschappelijk werk te leveren, 't welk aan lederen deskundige eerbied afdwingt. Onze Vrije Universiteit is In dit opzicht tot dusverre bijzonder gelukkig geweest, want hare dissertaties hebben buitenaf een uitstekenden naam, en menig proefschrift, aan onze Hoogeschool geschreven, wordt nog telkens met lof wegens de keurige bearbeiding vermeld. Natuurlek staat niet elke dissertatie daarom op even hoog wetenschappelijk peil, en vooral sinds het getal der studenten, die promoveerden, zoo belangrijk toenam, liep ook hier wel kaf onder het koren, maar generaal genomen mag gerust gezegd, , dat, ook naar het getuigenis van onze tegenstanders, ocz: Universiteit, wat het gehalte van haar proefschriften betreft, voor geen andere Hoogeschool behoeft onder te doen.

Ook ditmaal bleek dit weer, nu een drietal promoties in de Theologische faculteit plaats vond, waarbij de doctorandi, die naar den hoogsten eeretitel dongen, in hun dissertatie een proeve van bekwaamheid aflegden, die hun het volste recht op den doctorstitel gaf. Het zij ons daarom vergund op deze proefschriften de aandacht te vestigen, ook omdat de hier behandelde onderwerpen voor onze Kerken zeker niet van belang ontbloot zijn.

Naar t^dsorde gaat voorop de dissertatie van Dr*. D. J. van Katwqk, die ons een exegetische studie schonk oytt & t Prophetie van Habakkuk, met een breede inleiding over den persoon van den profeet en de critische vraagstukken, die op de vervaardiging en de eenheid van dit boek betrekking hebben. Aan exegetische handboeken van Gereformeerde zijde zijn we niet r^k. Toch is de studie van de Heilige Schrift wel een der voornaamste, en we verblijden ons daarom van harte, dat ditmaal een proeve van exegese geleverd werd, die voor de toekomst veel belooft. Zeker kan deze studie nog verdiept worden; het slot, waarin Dr. van Katwijk de theologische beteekenis van dit boek teekeut, bevredigt niet geheel. Maar daartegenover staat, dat de zoogenaamde inleldingsquaesties met groote zorg bewerkt ztjn en dat de exegese zelf getuigenis aflegt van niet geringe philologische kennis en studie, terwijl de vertaling van de profetie ook uit het oogpunt van duidelijkheid en stijl allen lof verdient. Niemand zal wel beweren, dat in deze studie geen rekening is gehouden met de nieuwere critiek. Alle argumenten door deze critiek tegen de eenheid van het boek aangevoerd, en alle hypothesen omtrent de vervaardiging daarvan, zijn uitvoerig vermeld en beoordeeld. Van struisvogelpolitiek is hier geen sprake geweest. Dr. van Katwijk heeft de moeilrjkheden scherp in het licht gesteld, en het is niet de minste verdienste van zijn proefschrift, dat hij een oplossing aanbiedt, die ons zeer gelukkig schijnt gevonden te zijn. We hopen, dat Dr. van Katwijk op den ingeslagen weg zil voortgaan en met menige studie van ezen aard ons verrijken zal. Ook met het oog p een nieuwe vertaling van het Oude Testaent is dit van belang, want eerst als van ereformeerde zijde de exegese weer met rnst is opgevat en we voor de verschillende oeken der H. Schrift commentaren bezitten, an aan een degelijke herziening van onze] Statenvertaling worden gedacht. Maar ook afgezien daarvan zal de bediening des Woords er bq winnen, wanneer onze predikanten niet bij allerlei Duitsche handboeken hulp moeten zoeken voor hun exegetischen vóórarbeid, maar een goed stel commentaren van Gereformeerde zijde hun ter beschikking zal worden gesteld.

De tweede dissertatie van Dr. K. van Dqk beweegt zich niet op exegetisch, maar op dogmenhistorisch gebied en behandelt den strijd over Infra-en Supralapsarisme in de Gereformeerde Kerken van Nederland. Hiermede is niet bedoeld, zooals de titel wellicht z3u kunnen doen denken, de strijd, die enkele jaren geleden in onze Kerken over dit onderwerp is gestreden en die door de Synode van Utrecht op zoo gelukkige wijze beëindigd is. Want al wordt aan het slot deze twist kort gememoreerd, het doel van dit proefschrift is, meer licht te verspreiden over hetgeen omtrent dit altoos zoo moeilijke onderwerp gedacht is voor, op en na de Dordsche Synode. Dr. Van Dijk gaat daartoe eerst na, hoe dit probleem is opgekomen bij de Reformatoren en hoe het geformuleerd is geworden door onze groote Theologen, om het vraagstuk zelf zuiver te stellen, en wijst er dan tevens op, hoe tusschen beide opvattingen geen onverzoenlijke antithese bestaat, maar beiden binnen den omtrek onzer Gereformeerde Kerken zeker bestaansrecht hebben. In een tweede hoofdstuk teekent hij dan, hoe de strijd in onze Gereformeerde Kerken in Nederland vóór de Dordsche Synode ontstaan is, in welk verband die strijd staat met de Arminiaansche twisten, en hoe de Remonstranten steeds gepoogd hebben dit geschil als wigge te drijven tusschen hun Contraremonstrantsche tegenstanders, zonder dat dit hun echter is gelukt. In het derde hoofdstuk behandelt hg vervolgens de Nationale Synode, waarbij hij eerst teekent de verhouding der verschillende partyen op de Synode, vervolgens den strijd met de Remonstranten, en dan laat zien, hoe de Synode èn bij de vaststelling der Canones, èn bij de quaestie van den Epiloog èn bij de twistzaak van Maccovius zich wel gewacht heeft de Supralapsariërs te veroordeelen. Een vierde hpofdstuk geeft dan het oordeel van verschillende Theologen over de Dordtsche beslissingen weer, waarbij eerst gesproken wordt over het oordeel der Remonstranten en Contraremonstranten na de Synode, daarna over den twist tusschen Maresius endeutgevers van Gomarus' werken, en eindelijk over het oordeel der latere theologen. Terwijl in een slothoofdstuk nog wordt nagegaan, hoe in de verschillende Gereformeerde Symbolen over het object der predestinatie wordt gesproken. Reeds dit korte overzicht kan toonen, hoe rijk de stof is, die hier geboden wordt, en ongetwijfeld behoort deze dissertatie dan ook tot de besten, die op historisch gebied verschenen zijn. Niet alleen dat dit proefschrift een schat van historische bescheiden aan het licht heeft gebracht, die dusve.rre onbekend ^waren en waardoor met name over de Dordtsche Synode een nieuw licht wordt verspreid, maar de schrijver heeft deze stof ook op uitnemende wijze weten te verwerken, en met name z'jn teekening van de verschillende partijen op de Synode zal door ieder kenner ills meesterlijk worden geprezen. Wie de verschillende werken over de Dordtsche Synode dusver verschenen, vergelijkt met wat Dr. Van Dijk hier biedt, zal dankbaar erkennen, dat hij aan de historiografis van ons Gereformeerd concilie diensten heeft bewezen, waardoor deze dissertatie van blijvende waarde zal zijn. Zelfs op een terrein dat zoo afgejaagd scheen als de bekende twistzaak van Maccovius, wist hij nog menig belangrijke nieuwe vondst aan het licht te brengen.

Natuurlijk draagt dez: dissertatie geen dogmatisch, maar een historisch karakter. Het probleem zelf, waarom het hier gaat, was veel te moeilijk, dan dat een pas optredend theoloog daaraan zijn krachten kon wijden. Van een waardeeringsoordeel over het Supra-of lafralapsarisme heeft de schrgver zich dan ook onthouden, en o. i. deed hij dit terecht. Voorzoover bij een historische studie van een bepaald doel sprake kan wezen, was het dan ook niet om vóór of tegen het Supra-of Infralapsarisme partij te kiezen, maar om te laten zien, gelgk hij zelf verklaart, dat „deze Controvers nooit aanleiding behoeft te ztjn tot broedertwist en kerkelgke oneenigheid". Hij heeft alleen in het licht willen stellen „dat in den bloeitijd onzer Gereformeerde Kerk en in de geestelijk het hoogst staande periode onzer theologie, dit geschil, hoe belangrijk het ook is en hoezeer het ook met de meest principieele vraagstukken saamhangt, nimmer geleid heeft tot verbreking van den band, die de zonen van eenzelfde huis saambond." In zooverre sluit deze dissertatie zich dus vel komen aan bij hetgeen de Synode te Utrecht heeft uitgesproken, en dient ze om den raad, dien deze Synode gaf, te bevestigen. Uit deze dissertatie bigkt toch, hoe beide opvattingen van meet af in onze Kerken naast elkaar hebben bestaan en hoe in den bloeitijd onzer Gereformeerde theologie de voorstanders van beide opvattingen, wel verre van elkaar te bestrijden, het goed recht van beide meeningen hebben erkend en zich gemeenschappelijk hebben gekeerd tegen het Remonstrantisme. En zoo komt door deze dissertatie de beslissing die de Synode te Dordrecht nam, ook in een veel juister licht te staan. Dat de Dordtsche Synode er niet aan gedacht heeft, hoezeer de Remonstranten en een meer iaksche partij op de Synode hierop ook aandrong, om het Supraiapsarisme uitdrukkelgk te veroordeelen, was reeds lang bekend en werd wel door niemand betwist. Maar wat Ds. van Dijk heeft aangetoond en wat wel nieuw was, is dat de Supralapsariërs zelf hebben aangedrongen, dat de Synode de Canones infralapsarisch zou inkleeden, en dat de Synode met groote vootz'chtigheid en beleid de Canones zoo heeft geformuleerd, dat elke schijn werd vermeden, alsof de Synode toch feitelijk over dit geschil had beslist. Dat de schrijver, hoe objectief hij de historie laat spreken, niet altoos geheel zijn persoonlijke sympathie verbergt, is een gebrek, dat in een eerstelingsarbeid te vergeven is en zeker geen oorzaak mag wezen om de uitnemende verdiensten, die dit proefschrift heeft, minder hoog te waardeeren.

Ook het derde proefschrift, waarmede d Dr. H. Van Andel, onze missionnaire v dienaar van Salo, den doctorsgraad verwierf, is historisch van aard, maar heeft voor de practijk daarom geen mindere waarde, waar hij de Zendingsleer van Voetius behandelt. Bq de warme sympathie', die de Zending in onzen tijd opwekt, zil deze dissertatie met groote belangstelling worden ontvangen en gewaardeerd. Vooral voor onze Gereformeerde Kerken, die niet in de eerste plaats naar de practijk, maar naar de beginselen van ons Gereformeerd Kerkrecht vragen, overtuigd, dat wie principieel de lijnen zuiver trekt, ook practisch het veiligst gaat, is het van groot belang te weten, hoe Voetius, de grootste theoloog en uitnemendste Canonicus, die onze Kerken hebben gehad, over dit onderwerp heeft gedacht. Het was dus een zeer gelukkige greep, dat Dr. Van Andel dit onderwerp koos, en de wijze, waarop hij Voetius' zendingsleer heeft geteekend, verdient lof om de uitnemende methode, die hij volgde, en de groote nauwkeurigheid, waarmee hg uit alle werken van Voetius heeft saamgelezen, wat over dit onderwerp handelt. Daarbij komt, dat Dr. Van Andel zich de moeite heeft gegund, na te gaan bij vroe gere schrijvers en bq tijdgenooten van Voetius, wat deze over de zending geleerd hadden, en daardoor kon worden vastgesteld, wat Voetius van anderen had overgenomen en in hoeverre hij nieuwe banen insloeg. Vooral hier heeft Dr. Van Andel veel aan het licht gebracht, waardoor over de genesis van Voetius' zendingsleer nieuw licht is opgegaan en Voetius daardoor beter is geplaatst in de lijst van zijn tqd. Het is zelfs een zeer verrassend resultaat, te zien, hoe dankbaar Voetius gebruik heeft ge maakt van Roomsche schrijvers en hoeveel hij van hen heeft overgenomen, vooral wat het formeele gedeelte betreft. Zoo geeft Dr. Van Andel in zijn Inleiding een kort overzicht van de opkomst der Hollandsche Zending, teekent hij Voetius als Zendingsleeraar en wijst hij de voornaamste bron nen aan, waaruit men zrjn zendingsleer kennen kan, terwijl hg tenslotte de voorgangers van Voetius op dit gebied bespreekt. In Hoofdstuk II geeft hij dan den grondslag der zending, zooals die ligt in Godsbesluit, beloften en bevel; in hoofdstuk III de organen der Zending, n.l. de zendende organen (de rechtmatig zendende organen, de niet' rechtmatig zendende organen en het onder ling verband der zendende organen) en de gezonden organen (hun ambt en liun op leiding); in hoofdstuk IV het voorwerp der Zending (omvang, beteekenis, verdeelingen karakterteekening), in hoofdstuk V het doel der zending (naaste doel de bekeering der heidenen, verdergelegen doel de planting der kerken, het hoogste doel de eere Gods) en in hoofdstuk VI den arbeid der Zending (de omvang van den arbeid, de middelen tot den arbeid, de arbeid tot bekeering der ongeloovigen, de arbeid tot planting der kerk en de voltooide arbeid). Met dit wel verzorgde en keurig bewerkte proefschrift heeft Dr. van Andel aan onze kerken een grooten dienst bewezen. Niet alleen blijkt, hoe Voetius alle principieele vragen, die bij de zending voorkomen, reeds had ingedacht en hoeveel rijker z^n zendingsleer is, dan men dusverre wel dacht, maar de beslissingen door Voetius gegeven, hebben ook voor onze dagen zeker nog groot be lang. En onze kerken ontvangen daarom in deze historische dissertatie tegelijk een uitstekende handleiding voor het Zendingskerkrecht, dat vooral voor onze a.s. dienaren des Woords van groote waarde zal blijken. Dr. van Andel heeft door deze dissertatie bewezen volkomen berekend te zijn voor de kostelijke taak, waaraan hij zich wgden gaat, en de Kerk van Amsterdam, die hem voor den dienst der Zending in Solo uitzond, mag van harte worden gelukgewenscht met hare keuze.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 juni 1912

De Heraut | 4 Pagina's

De wetenschappelijke beteekenis

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 juni 1912

De Heraut | 4 Pagina's