„Mebegezet in den hemel in Christus Iezus”.
En heeft ons mede opgewekt, •B hteft ons mede geiet in den hemel in Christus Jezus. Epheze 2 : 6.
De Schrift kleedt onze gemeenschapaverhouding tot Christus geheel mystiek in, en, gelp het daa aiet anders kan, beelgt zi^ voor dit mjntieke Ideed beelden uit het gewone leven gegrepen. Zoo lezen we, dat Jezus is de Wijnstok en dat w^ de ranken zijn, die aan den stam van dien W^nstok uitschieten; en met niet minder nadruk wordt ons het beeld geteekend van den Herder, dis z^'n leven stelt voor de schapen. Maar toch is het beeld van het Hoofd ea het Lichaam met sqn leden nóg inniger. £en rank kan uit den Wijnstok uitvallen; dan verdort «e; en men werpt ze in het vuur zoodat ze verbrandt. Ook het schaap kan van den herder afdwalen en verloren gaan. Alleen wat lid van het Lichaam is, blijft. Het geestelijk Lichaam van Christus kan verminkt noch geschonden worden. De band tustchen Christus, ons Boofd, en ons zijn kdm is zoo doordringend, zoo alomvattend, en t^d en omstandigheden beheerschend, dat de apostel aan de geloovigen te Efeze, •n in hen aan alle waarachtig geloovigen, schrijven kon: „Met Christus heeft God ook ons opg*w*kt en heeft ons medegezet in den hemel in Christus Jeaus."
Nu kan men dit toepassen op onze gedachten en overleggingen. Is Christus gezeten ter rechterhand Gods, en zijt g^ Christus toetwhoorende, „200 aoekt de dingen die boven z^n, waar Christus is, en bedenkt niet de dingen, die op de aarde z^'n". Dan komt 't neer op wat Paulus aan de geloovigen van Philippi schreef: „Onze wandel is in de hemelen", en op wat hi§ aan die van Colore op het hart drukt: „Wandelt alzoo in hem", d.i. in Christus. Ér is dan mee bedoeld, dat we ons hart van de dingen deaer wereld zullen aftrekken; dat Christus, die ons kocht met zQ a bloed, het hoogste voorwerp van ons zinnen en peinzen zal wezen; en dat hierdoor ocas gedachte meer b^ Jezus daarboven, dan hier op aarde bij ons wereldsch leven zal zgn. En ook dit ligt er zeer zelcer in, al leerde de ervaring hoe een te eenaijdig hierop nadruk leggen, er meer dan één toe verleidde om zijn beroep te verwaarloozen en zich in ijdele gedachtebespiegelingen te verliezen. Iets wat natuurlijk nooit mag. Wie 't meest zijn wandel in Jezus in den hemel heeft, zal juist ook in z^n aardsch beroep het wakkerst wezen. Hoe dichter bij Jezus ons hart verkeert, des te ernstiger ligt plicht en roeping ons op het hart ge^nden. Maar mits dit steeds meer in ons leven vervuld worde, is het op zichzelf volkomen juist, dat wie den vrede door het bloed des Kruises weet ontvangen te hebben, in geen andere wereld van gedachten zal kunnen verkeeren dan waarvan Jezus het oüddenpunt is.
Alleen maar, hiermee komt het „mede met Christus In den hemel gezet zQa", nog niet tot zijn recht. Met Jezus in onze gedachten vervuld zijn, is iets acHefs, iets van onzen kant, iets dat van ons uit gaat, iets dat w^ doen; en „medegezet zijn in den hemel In Christus" is Itis passiefs, dat door God aan ons gedaan is. En juist daarom schuilt ook hierin weer het mystieke, iets dat alleen vergelijking met het bekende ons kan ophelderen.
Neem, om een voorbeeld te kiezen, ons £oninklp Huis. Toen In 1S13 de toenmalige Prins van Oranje als eerste Koning op den Troon werd gezet, lag hierin opgesloten, dat ook zijn zoon en kleinzoon en achterkleindochter de Kroon zouden dragen. In en met onzen eersten Koning werden ook deze, als ware 't, mede op den troon gezet. Ze waren er nog wel niet. Ze werden nog niet gezien. Maar in kiem waren ze ia den stamhouder van het geslacht aanwezig, en met zijn kroning werden ook z^ naar erfelijk beginsel mede op den troon gezet dien ze eerst later beklimmen zouden.
En zoo nu Is 't ook hier. De geloovigen die nog niet geboren z'^n of nog op aarde leven, zitten natuurlijk In effectieven zin nog niet in den hemel, maar ze doen het wel in kiem en naar begiaselrecht. In Jezus' dtten aan Gods rechterhand zit hun zitten In, en straks te z^ner tijd komt 'tcrdchtbaar uit voort. Altijd weer evenals de halm die nog niet gezien wordt, maar die toch reeds In de graankorrel lazlt, en die, als de graankorrel maar aan de of^eploeg^e vorm wordt toevertrouwd, er te z^aer ti^d zal uitsciüettn. VooraL het in de Ei^tlsehe sarcophaag gevonden graan spreekt hier zoo sterk en daarom kan er niet genoeg op gewezen worden. Dat graan heeft duizenden van jaren In die sarcophaag gelegen. Nu eerst Is het er uitgenomen en gezaaid, en thans heeft het mudvol het heerlijkst graan uitgeleverd. En dit nu pas uitgekomen graan heeft In die sarcophaag al die eeuwen gescholen. Het school In die enkele korrels die er in waren weggelegd.
Daar nu ons leven in Christus verborgen is, en eerst later uit Christus zal opbloeien, is wat eerst later zal uitkomen, toch nu reeds met Christus, in klem en In beginsel, In de hemelen gezet. Toen Christus ten hemel opvoer, voer zijn volk In hem op. Vandaar het mede opgewekt en het mede gezet z^'n met Christus b^ onzen God.
En ook dit nu vindt weer in het beeld van het hoofd en het Ivehaam. zijn bevestiging. Het ging alles met Jezus in den dood onder, als met een drenkeling in den stroom. Toen hij den geest gaf op Golgotha, zonk hij in dien stroom onder en scheen aan den dood de triomf te blijven. Gebeurt het nu, dat het een drenkeling, In den stroom verzonken, gelukte weer naar boven te komen, dan is hij gered, zoo het hoofd maar weer boven water is, ook al bleef het lichaam er nog In gedompeld. Zien dan wie er om staan, dat het hoofd van den drenkeling weer boven de wateren uitsteekt, dan vraagt niemand, waar nu het lichaam bl^ft. Als het hoofd gered is, wordt het lichaam vanzelf gered, omdat het lichaam het hoofd volgt. Die redding nu was hier, dat de Christus, ons Hoofd, na op Golgotha in den dood te z^n ondergegaan, uit den dood verrees, en toen opvoer, en zoo aan de rechterhand des Vaders werd gezet. En omdat het nu alzoo ons Moofd wedervoer, volgt ook hier het lichaam het Hoofd, en het is op dien grond en in dien zin, dat de apostel zegt: Gij zijt mede opgewekt, en als bij Christus hoorende, mede gezet met Christus In de hemelen.
Zoo voelt ge wat de Schrift hiermee wil
Wij neigen tot een oppervlakkig met Christus gemeenschap hebben. Een gemeea schap schier geheel uitwendig in en door wat wij doen, denken en beoogen, en juist op die wi^s verslappen we den geestelijken band die ons aan Jezus bindt. En dit nu mag niet. De gemeenschap gaat niet van ons, maar van Jezus uit. We waren aan hem verbonden eer we 't wisten. We blijven aan hem verbonden door geledingen en inwerldngen, zooals in ons vleeschelijk lichaam onze arm of onze voet door peezen en geledingen met ons hoofd ge meenschap heeft. Die van Christus uitgaande gemeenschap nu zult gij niet vervangen door het aanleggen van uitwendige banden. Het moet in uw gemeenschap met Jezus alles innig, warm, van binnen uitbottend en heel uw leven bezielend z^n.
Door het geloof moet ge eiken hinder van scheiding te boven komen, en nu reeds u voelen ah „mei Christus in den hemel gezet".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 11 augustus 1912
De Heraut | 2 Pagina's