GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLXIV.

VIJFDE REEKS.

XXVI.

En als zij Phrygië en het land van Galatië doorreisd hadden, werden zij van den Heiligen Geest verhinderd het woord in Azië te spreken. Handelingen 16 : 6.

Al blijft er eenige onzekerheid in de tijdsopgave van Paulus' leven, vrij vast staat toch dat hij, toen het gebeurde op den weg naar Damascus een keer in geheel zijn leven bracht, tusschen de 25 en 30 jaar oud moet geweest zijn; dat hij eerst omstreeks 't jaar 43 na Christus' geboorte te Antiochië zijn intrede onder Barnabas' geleide deed; en dat alzoo reeds 8 jaren na zijn roeping verloopen waren, eer hij te Antiochië zijn reuzentaak begon. Reeds wezen we er op, hoe in dit lange stilzijn voor ons iets raadSelachtigs ligt. Wisten we niet beter, we zouden het ons niet anders kunnen voorstellen, dan dat Paulus na zulk een roeping van geheel bijzonderen aard, gelijk hem ten deel viel, onverwijld het land ware uitgetrokken, om het Evangelie ook onder de Heidenen uit te dragen. En nu te ontwaren, dat hij acht, zoo niet tien, van zijn beste levensjaren voorbij liet gaan, waarin hij ook wel, zoo te Damascus als in den omtrek van Tarsen, zielen won, maar zoo toch, dat pr vaneen aanvaarden van zijn levenstaak nog geen sprake, viel, blijft moeilijk te verklaren, oqk al blijkt uit alles, dat het de Christus zelf geweest is, die hem van uit den hemel deze leiding gaf. Diezelfde leiding blijft hij ervaren, waar hij in 45 n. Chr. zijn eerste zendingsreis begon, en sterker nog, toen hij in 52 n. Chr. Azië verliet en Europa binnentoog. Zelfs toentertijd blijkt in Paulus zelf het denkbeeld om het Evangelie aan Europa te brengen, nog niet te zijn opgekomen. Zelfs bleek tot in Rome toe, hoe anderen hem hierin reeds waren voorgegaan, en hoe er reeds kleine Christelijke gemeenten uit de Joden in Europa gesticht waren. Paulus daarehtegen is niet uit eigen beweging bij ons binnengekomen. Het is weder de Christus, die van uit den hemel hem hiertoe geroepen en gedrongen heeft. En Lukas vond dit zoo opmerkelijk, dat'hij er vrij omstandig onze aandacht op vestigt. We lezen toch in Hand. XVI : 5, dat toen Paulus opzijn tweede missiereis nogmaals de kerken in Klein-Azië bezocht en ze in haar belijdenis gesterkt had, zoodat er zelfs staat: De kerken werden bevestigd in het geloof, en werden dagelijks overvloediger in getal«, — zijn voornemen nog geen ander was, dan om in Klein-Azië te blijven, en daar zijn apostolischen arbeid geleidelijk voort te zetten, maar dat toen een macht van Boven hem hierin verhinderd, en hem op Europa gewezen heeft, als het eigenlijk terrein waar zijn roeping hem heenriep. Zelfs zijn de uitdrukkingen die Lukas kiest om dit te berichten, vrij scherp. Er staat toch: gt; Als zij Phrygië en het land van Galatie doorreisd hadden, werden zij van den Heiligen Geest verhinderd het woord verder in Azië te spreken" (vs. 6). Meer nog. Toen Paulus, met zijn gevolg, nog een poging waagde, om in Azië te blijven, staat er nogmaals: En aan Mysië gekomen zijnde, poogden zij naar Bithynië te reizen, maar wederom liet de Geest het hun niet toe.i Ze hielden zich dan ook in Mysië niet op, maar gingen naar Troas, dat tegenover Europa lag, en daar nu. zoo meldt vs. 9, »werd in den nacht van Paulus een gezicht gezien*. Er was namelijk »een man uit Macedonië, die hem bad, en zeide: om over en help ons«. En eerst na dit gezicht bereidde men zich voor den overtocht, en zocht terstond naar Macedonië te reizen, besluitende daaruit, zoo staat er, »dat ons de Heere geroepen had, otn m Macedonië het Evangelie te verkondigen." Over Samothrace en Neapolis f".p". P^"l"s en Lukas dan ook naar Phihppi, de eerste stad in Macedonië, waar de weg heen leidde.

Zoo beslist mogelijk blijkt derhalve, dat Paulus zelf eerst geen ander voornemen had, dan om m Azië te blijven, en dat het de Christus uit den hemel was, die dit niet gedoogde, en hem noodzaakte naar Europa te gaan. Paulus werd door den Heihgen Geest verhinderd aan zijn eigen voornemen gevolg te geven, en genoodzaakt Azië te veriaten. Vooral dat noemen van Azië spreekt hier sterk. Paulus werd verhinderd, niet in Troas of waar ook, maar in Azië te spreken, en tegenover Azië stond vanzelf Europa. Met het oog op het latere lot van Klein-Azië verstaan wij dit geheel. Wij toch weten uit de historie, dat de beteekenis van Klein-Azië al spoedig ^ dalen zou, dat het straks onder den Islam zou vallen, en dat welhaast schier alle door Paulus in Klein-Azië gestichte Kerken of verdwijnen of verkwijnen zouden. Wie thans, gelijk schrijver dezes deed, Iconium, Efeze, Smyrna en zoo voort bezoekt, vindt of geen spoor van Christelijke religie meer over, óf wordt er binnengeleid in een Kerk, die schier allen vroegeren glans inboette. Al had dus ongetwijfeld de zending van Paulus in Klein-Azië, voor die tijden, hooge beteekenis, — in het oog van den Christus, die heel de historie van zijn kerk voorzag, zou die beteekenis van Klein-Azië al spoedig wegvallen, en zou daarentegen de toekomst van zijn Kerk in Europa te zoeken zijn. Zelfs mag dit van Europa, niet enkel in tegenstelling met Klein-Azië, maar met Azië als geheel worden gezegd. Zij 't toch al, dat in de eerste eeuwen het Westen van Azië op vrij breede schaal gekerstend werd, langer dan de 7e eeuw hield dit geen stand, en ook nu nog bezit het Westen van Azië niet dan een klein aantal kerken, zonder zeer aanzienlijk zielental, en schier van allen invloed op het leven in dit werelddeel uitgesloten. Ook in Afrika slonk de Kerk van Christus, die er eerst zoo prachtig was opgebloeid, jammerlijk weg, en ten slotte is, de latere toebrenging van Amerika nu daargelaten, alleen Europa het Christenland geworden, waar de Christelijke religie haar overwegenden invloed kon uitoefenen en geheel nieuwe toestanden in 't leven riep.

, Dit nu wist < niet Paulus, noch v; ie ook onder degenen die hem begeleidden. Dit was den Christus bekend, maar niet aan zijn apostel. En daarom is het zoo in hooge mate opmerkelijk, hoe 't de Christus zelf geweest is, die van uit den hemel een macht liet werken, waardoor Paulus verhinderd werd zich in Azië op te sluiten, en daarentegen verplicht, ja genoodzaakt, om op te treden in het werelddeel, dat de belofte van Christus toekomst had, t. w. in Europa. Eveneens dient er op gelet, dat Paulus, in Europa aangekomen, niet in Thracië, maar in Macedonië op kerkstichting bedacht was. Gelijk bekend, was Macedonië het uitgangspunt geweest voor het wereldrijk van Alexander den Groote. De algemeene ontwikkeling stond dientengevolge in Macedonië zooveel hooger, terwijl Thracië en de kust van de Bosporus eerst door de stichting van Byzantium beteekenis erlangden. In Philippi sloeg daarom Paulus het eerst zijn tente op, en Thessalonica. thans als Saloniki door den jongsten Balkanoorlog sterk op den voorgrond getreden, werd de havenstad van waaruit het Evangelie over zee zou kunnen uitgaan. Maar toch werd het voor Paulus al spoedig duidelijk, dat zijn einddoel nog veel verder lag. Niet de steden van den tweeden en den derden rang mochten hem ophouden. Het Evangelie moest in de wereldbeweging ingrijpen, en die wereldbeweging was uiteraard alleen in de machtige hoofdsteden te vinden, te Athene, te Corinthe en bovenal te Rome. Daar moest de apostel dan ook heen. Doch al lijkt dit alles voor óns, die de latere historie kennen, nu zoo geheel natuurlijk, uit Hand. XVI blijkt toch overduidelijk, dat Paulus dit alles in het minst niet doorzag, en dat' van den Christus uit den Hooge de aangrijping moest uitgaan, om zijn apostel den weg te toonen en te effenen, dien hij gaan zou. Zoo blijkt uit alles, hoe Paulus, meer nog dan één der overige apostelen, tot ten einde toe een instrument in Christus'hand bleef, om door hem zijn Kerk de wereld te doen ingaan. Wonderbaar was zijn roeping op den weg naar Damascus; wonderbaar was zijn psychische bewerking in de jaren van zijn stille terugtreding in Arabië en Tarsen; wonderbaar was zijn roeping naar Europa; en ook wonderbaar waren de teekenen, die de apostel in meer dan één Kerk deed om zijn hoog gezag te bevestigen. Er is dan ook geen sprake van dat het grootsche werk, dat Paulus volbracht, vrucht zou geweest zijn van zijn genialen blik in de toekomst, van zijn geheel eigen activiteit, of van zijn wijsgeerig denken. Zeker was Paulus ook als persoonlijkheid een uitnemende verschijning^ of zooals er staat, hij was den Heere ^een uitverkoren vat'!., maar feil gaat, wie uit Paulus persoonlijke hoedanigheden zijn optreden en de vrucht van zijn werk verklaren wil. De beeldhouwer zal te beter slagen hoe uitnemender zijn beitel is, maar toch is het beeld, na gereed gekomen te zijn, niet het product van den beitel, maar van den kunstenaar, wiens hand den beitel ge­ hanteerd heeft. En zoo nu ook is het telkens en telkens weer in het optreden van den machtigste der apostelen. Het i''^; ooit Paulus die het doet, maar altoos de • hristus die het doet, in en door hem. En men zegge nu niet, dat dit in heel de historie van Christus Kerk alzoo geweest, en dat fiet zelfs nu nog zoo is met elk onzer, want dat 't ook nu alles van den Christus uitgaat, maar dan toch door ons volbracht wordt. Al is dit toch op zich zelf, in verwijderden zin, volkomen juist, hier, in Paulus' historie, hebben we toch met geheel itts anders, met iets geheel exceptioneels te doen. Gedurig toch moest de Christus in Paulus. leven g ingrijpen, en dit niet slechts in zulk een zin, dat de Christus zijn apostel steunde en hielp. Neen, hier is 't de Christus die Paulus verhindert om , te doen, wat hij zelf zou willen, en die hem nadrukkelijk, en als in geestelijke onmacht, doet Volbrengen, wat niet Paulus, maar zijn verhoogde Heiland bedoelde en verkoos.

De eerste daad van den f^^hristus op den eenigen Pinksterdag was vary zelf van nog hooger beteekenis, maar zonderen we dit ééne stuk der heilige historie na Jezus hemelvaart uit, dan is toch nietwel intezien, welke andere gebeurtenis uit het leven van Christus Kerk van meer allesbeheerschende beteekenis zou geweest zijn dan Paulus' roeping. Het Opkomen van den Islam greep geweldig in, maar was verstorend en niet-opbouwend. De Reformatie was ongetwijfeld een geestelijke gebeurtenis van eerste orde, maar die toch slechts corrigeerend en reformeerend werkte, zonder dat ge zeggen kunt, dat er een nieuw geestelijk element aan het leven der kerk werd toegevoegd. Wat verkeerdelijk zich in het Kerkelijk leven had ingevoegd, werd uitgezuiverd, maar er had geen, nieuwe openbaring Gods plaats, en èr: -t; \stó geen nieuwe periode van wonderen en teekenen in. Dit komt later wel, maar eerst zoo de Voleinding op til zal zijn. In de dagen der Hervorming viel van iets dergelijks niets te bespeuren. Vandaar dan ook, dat de Reformatie in hoofdzaak niet anders beoogde dan op het Kerkelijk leven in den apostolischen tijd terug te gaan. Geen nieuw licht ging op, geen nieuwe openbaring viel ons ten deel. Men ging terug op de Kerk der eerste eeuw, en voelde zich te gelukkiger, hoe zuiverder men in die poging geslaagd was. De hoogere energie die in de Calvinistische kerken dan in kerken van Luthersche herkomst school, 'verklaart zich dan ook in hoofdzaak daardoor, dat de Calvinistische kerken tegenover de Overheid vrij en onbelemmerd stonden, en - van die meerdere vrijheid het profijt trekkend, zich geheel aansloten aan wat in de Schrift des Nieuwen Testaments omtrent den staat der eerstopgekomen kerken bericht wordt. Gelijk ons volgend artikel zal aantoonen, was zeer zeker ook het visioen dat, volgens Hand. X, aan Petrus ten deel viel, een visioen van gewicht; zelfs de verwoesting van Jerusalem was een Godsgericht, waarvan men de hooge beteekenis niet verkleinen mag; maar alles saam gerekend en wel overwogen, kan men toch tot geen andere conclusie komen, dan dat na de uitstorting des Heiligen Geestes, het optreden van Paulus de groote gebeurtenis is geweest, die, van dat oogenbHk af en tot nu toe, de historie der Kerk, en, om haar gewicht, de historie der wereld beheerscht heeft. En dit nu wordt ons in de Handelingen niet maar betuigd en voorgehouden, maar als geteekend in het feit zelf, dat Paulus hoogste roem is geweest, een instrument in de hand van den Christus te zijn, maar dan bok een instrument waarmede de Christus zelf van uit den hemel juist in het groote middenpunt van het toenmalig wereldleven, zijn voornemen heeft uitgevoerd.

De heilige kunst der erbarming doelde hier op het zich openbaren van het Heilige in het onheilige. De val bracht de breuke, — en genade, louter genade alleen, kon die breuke heelen. De heilige kunst was nu maar, de toenadering van den Heere onzen God tot ons in zonde verzonken geslacht mogelijk te maken. De Vleeschwording des Woords zou hier het jammerlijk raadsel oplossen. Maar vanzelf moest die Vleeschwording van het Woord een aanrakingspunt in ons gevallen geslacht vinden. Dit aanrakingspunt nu is voorbereid door de roeping van den eersten patriarch, en voorts bevestigd in het geroepen volk van Israël. Maar van zelf was de toenadering in Israël nog geen volle werkelijkheid, ze gaf slechts een symboliek. Een paar tortelduiven of een var op 't altaar belichaamden geen geestelijke realiteit. Slechts als symbolieke duiding op wat komen zou, had zulk een offerande waardij. Die symbolieke heiligheid en heiliging is toen op zeldzaam aangrij­ pende wijze uitgewerkt in de Priesterorde, in den Tempel en in den eeredienst; en daarnaast gedijde in Juda en in het huis van Bethlehem het verkoren geslacht, waaruit Maria, als de moedermaagd, naar het Wees gegroet! van den engel Gabriel, bezwangerd door den Heiligen Geest, den Koning van het Godsrijk ontvangen zou. Doch hiermede had de Symbolendienst in Israël dan ook zijn einde bereikt. Doel der genade was niet, één enkel geslacht of één enkel volk te benedijen, maar weer op te richten wat in het Paradijs viel, en dit was niet één enkel geslacht of één enkel volk, maar eheel de menschheid. De apostel Johannes spreekt 't dan ook zoo klaar uit: »Alzoo lief heeft God, niet Israël, en niet David's huis, maar immers de wereld, heel die wereld gehad, dat hij niet aan Israël, maar aan die wereld zijn eeniggeboren Zoon geschonken heeft, opdat een iegelijk mensch van wat geslacht of volk ook, mits hij in dien Zoon gelóove, het eeuwige leven hebbe. Toen derhalve Immanuel verschenen was, en het heilig Kindeke, dat eens in de kribbe was neergelegd, onder Israël was opgetreden, het Evangelie verkondigd had, en het eenig waarachtig zoenoffer aan het Kruis had volbracht, verrees in hem de nieuwe, de veranderde, de gerehabiliteerde menschheid, en kon het werk der genade alsnu de Voleinding tegengaan.

Maar iuist met het oog hierop moest dan nu ook de allesbeheerschende overgang plaats hebben, de overgang van de Symboliek in de Realiteit, d. i. van het enkel afbeeldende tot de wezenlijkheid, maar ook tegelijk hiermede de overgang van uit Israel tot geheel de menschheid. Dien overgang nu kon geen persoon uit ons menschelijk geslacht tot stand brengen. Die brug, als we ons zoo mogen uitdrukken, kon alleen de Hoogeprlester van het Godsrijk leggen, en dat deed de Christus dan ook na zijn hemelvaart, en wel principieel in de uitstorting van den Heiligen Geest, maar dan ook daadwerkelijk door de roeping en zending van Paulus van Tarsen. Tweeërlei vraag rees hier met toenemenden nadruk. Ons menschelijk geslacht lag in tweeën gedeeld. De overgroote massa der volken lag in afgoderij en dolende wijsbeerte verzonken, en te midden van dat volk had zich een zeer klein volk ingenesteld dat in Palestina zijn huishaard had. Toen nu de Christus verscheen, stond hij van zelf anders tegenover die volken, en anders tegenover Israel, waaruit hij zelf geboren was. Maar toen hij dan ook opvoer ten hemel kon het niet anders, of de tot hem toegebrachten uit de volken der heidenwereld moesten anders tegenover hem komen te staan, dan de tot hem overgeleiden uit Israel. Voor die overgeleiden uit Israel toch greep er niet anders plaats, dan dat ze uit de symbolieke in de reëele genade overgingen. Voor de toegebrachten uit de volken daarentegen was het een afwerpen van het verleden, om in een geheel nieuwe geestelijke huishouding over te gaan. Tweeërlei volgde hieruit. Ten eerste voor de overgeleiden uit Israel, dat de symboliek en de realiteit nu voor hen saam viel, zoodat zij persoonlijk velerlei symbolieken dienst konden aanhouden, gelijk we dit zelfs bij Paulus in den tempel zien, toen hij zich in 58 nogmaals te Jerusalem bevond. Hij was toen tot de apostelen ingegaan, en al de ouderlingen, zoo staat er in Hand. XXI:18, waren tot hem gekomen. In broederlijke toegenegenheid werd hij ontvangen, maar toch bleef men eenigszins beducht, of de geloovigen te Jerusalem niet door zijn komst in moeite zouden geraken. En ten einde dit nu te voorkomen, rieden ze hem aan: We hebben hier vier mannen, die een gelofte gedaan hebben. Neem dan deze tot u en heilig u met hen, en doe de onkosten nevens hen, opdat zij het hoofd bèscheren mogen, en allen mogen weten, dat er niets aan is van hetgeen waarvan zij u beschuldigen, en dat ge ook zelf de wet onderhoudt." Hiertegen nu verzette Paulus zich in 't minst niet. Hij voldeed er ten volle aan. Zoo toch lezen we in vs. 26: Toen nam Paulus die vier mannen met zich, en den dag daarna met hen geheiligd zijnde, ging hij in den tempel, en deed wat hem verzocht was. Zeven dagen achtereenvolgens voldeed hij aan den gestelden eisch. Wie nu Paulus niet anders opvat dan als een geniaal man, die zich over de wet had heengezet, en nu, buiten de wet om, Christen was geworden, vindt hierin iets dat vreemd aandoet, en ten deele zelfs stuit. Onwillekeurig vraagt men zich dan af, hoe Paulus, na met de wet gebroken te hebben, zoo iets doen kon. Ziet men daarentegen in, dat de quaestie die hier rees, heel anders stond voor een uit de heidenen toegebrachte, dan voor een geloovige uit het Jodendom, dan valt alle strijd hier weg, en is het ten volle begrijpelijk, dat niets den apostel hinderde, om den symbolieken dienst mede te maken.

Hetzelfde geldt van Timotheus' besnijding. Daarvan lezen we in Hand. XVI, dat Timotheus van Joodsche herkomst was door zijn moeder, maar dat hij door zijn vader, die Griek, en alzoo heiden was, niet ter besnijdenis was aangediend. Welnu, van dezen Timotheus lezen we, dat Paulus hem mede wilde nemen op zijn reizen, en dat hij hem toenzelf, eigener beweging, besnijden liet, om der Joden wil. Dit nu kon, en mocht, omdat er door zijn moeder een band tusschen hem en Israel lag. Bij Titus daarentegen nam hij een geheel tegenovergestelde houding in. Titus was geheel van heidensche herkomst, zoo door zijn vader als door zijn moeder. In den bloede was Titus niet aan Israel verwant. Hij verkeerde als heiden en vreemdeling onder de Joden. Toen nu enkele van zijn volgelingen te Jeruzalem er op aandrongen, dat Titus desniettemin als proseliet besneden zou worden, heeft de apostel dit niet noodzakelijk gekeurd. Hij werd, zoo staat in Gal. II:3, niet genoodzaakt zich te laten besnijden. Met beslistheid kwam Paulus dan bok tegen het beweren van die valschelijk ingeslopen broeders op. Die verspiedden des apostels vrijheid in Christus »opdat ze ons, zoo schrijft hij, tot dienstbaarheid zouden brengen". »Doch juist daarom, zoo voegt hij er bij, zijn we dan ook geen uur met onderwerping geweken». Hier vooral is het onderscheid in het oog springend. Waar in bloedverwantschap een bi ' ' ' ' ' sloot de realiteit he( waar het symbool b band met Israel mis realileit zou treden, toegeven gedacht w. het om 't beginsel, Joden hebben er da< iiyiii iii< , ; i. aaii g^-ucK^m, , om van de ure hunner toebrenging tot Christus af, met den Tempeldienst te breken. Die breuke zou wel komen, maar door een daad Gods in Jeruzalems verwoesting. Voor hen zelve persoonlijk daarentegen bestond er geen reden om in den tempeldienst nu voortaan iets onheiligs te zien. Die tempeldienst toch was niet een door menschcn verzonnen symboliek, maar een heilige symboliek die God zelf verordend had, en daar nu de realiteit van Golgotha volkomen op deze symboliek paste, kon van strijd tusschen beide geen sprake zijn. Waar nog geen Nieuw Testament voor hen ter tafel lag, en de Evangelische litteratuur nog moest opkomen, lag voor hen veeleer in die Symboliek op heilige wijze vertolkt, wat in Christus offerande op Golgotha hun deel was geworden.

Geheel anders daarentegen kwam dit teedere vraagstuk te staan bij^ hen, die niet uit Israel waren, die dus nimmer dezen symbolischen dienst gekend hadden, en die of in ijdele philosophic of in heidenschen eeredienst bevrediging van de behoeften van hun hart hadden gezocht. Aan dezen de Symboliek van Israel op te dringen, zou het Evangelie voor hen verduisterd hebben, en het valsche beginsel ingang hebben doen vinden, alsof door Israel heen moest en proseliet moest worden, al wie ter zaligheid begeerde in te gaan. Hieraan toe te geven, ware geweest het Evangelie afhankelijk stellen van één volk, en van een voor dat volk op geheel bijzondere wijze gegeven openbaring. Het zou de Vleeschwording des Woords vervreemd hebben, en de vervulling van de profetie hebben doen teruggaan. Bij Paulus nu is dit het imponeerende, dat hij voor zichzelf persoonlijk onder de eerste categorie viel, en uit dien hoofde de symboliek van Israel kon blijven eeren, maar dat hij krachtens zijn roeping en de hem ten deel gevallen openbaring juist de groote man werd, die de redding der menschheid voox A& x& A6\Xi^ van Israel in de plaats schoof, en alzoo voor de Kerk van Christus, alle eeuwen door, het eenig juiste fundament gelegd heeft. Het symbolische omhulsel is, toen de Tempel viel, zelfs van de Christelijke Kerk der Joden afgegleden. Ten slotte heeft ook de bekeerde Jood alleen aan de realiteit van Golgotha waarde gehecht. In den eersten aanloop daarentegen, en toen de Christelijke wereld haar wonderen gang door dè heidensche wereld beginnen zou, kon de geloovige uit de Joden nog tijdelijk in zijn heilige symboliek voortvaren, mits hij ze aan wat niet uit de Joden was niet opdrong. Doch desniettemin moest het Evangelie in zijn realiteit rechtstreeks tot de Heidenen uitgedragen, en waar dit geschiedde, en er dus geen omhulsel meer was, dat af kon glijden, mocht in geen geval het Joodsch omhulsel meer worden aangedragen. De Christelijke religie moest menschkeid's

religie zijn, er mocht geen Joodsche xc\igiv: ' blijven. Hiertoe echter zou 't uit zichzelf nimmer gekomen zijn. De geloovigen uit de Joden zouden, aan zichzelf overgelaten, door de realiteit veeleer aan het symbool gebonden zijn gebleven, en wereldreligie zou het Evangelie nooit geworden zijn, En hiermede nu zou geheel het doel van de Vleeschwording des Woords hebben gefaald. Hieruit verklaart het zich dan ook, hoe de Christus zelf, na tenherael gevaren te zijn, dit feil gaan van het Verzoeningswerk door zijn wondere macht voorkomen heeft; en Paulus is toen het instrument geweest, dat niet door eenig mensch, maar door Christus zelf gebezigd is, om dezen allesbeheerschenden ommekeer op religieus gebied tot stand te doen komen. Had de Christus zich in den hemel teruggetrokken op een wijs, die de Kerk aan zich zelve overliet, zoo zou die Kerk nooit een wereldreligie in heel ons geslacht hebben ingedragen. Dat het Evangelie zulks werd, en zoo ook ons bereikte, kwam tot stand niet door wat eenig mensch, maar eeniglijk door wat de Christus van uit den hemel in Paulus heeft gewrocht.

Dr. A. K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 maart 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 maart 1915

De Heraut | 4 Pagina's