„Een geest des diepen slaaps”.
Want de HEERE heeft over ulieden uitgegoten eenen geest des diepen slaaps, en Hij heeft uwe oogen toegesloten; de profeten, en uwe hoofden, en de zieners heeft Hij verblind. Jesaia 29 : 10.
Van tweeërlei slaap spreekt de Schrift. Van den gewonen slaap, gelijk ieder onzer dien kent, maar dan bovendien nog van wat nnet een heel ander woord in he Hebreeuwsch wordt aangeduid, en bij ons vertaald is door een Tdiepe slaapt.
Het eerst is van zulk een geheel buitengewonen slaap sprake bij Adam. sToen deed de Heere, zoo lezen we in Gen. II:21, ïcen diepen slaapt, op Adam vallen. In dien diepen slaap was Adam zoo gevoelloos, dat God een van zijn ribben uit zijn borst nam en de plaats met vleesch toesloot. Uit die ribbe werd toen Eva opgebouwd. En van dit alles had Adam niets bespeurd noch ontwaard, tot hij ten slotte weer wakker werd, en hij Eva voor zich zag staan.
Op gelijke wijze nu spreekt Jesaja, spreekt Ezechiël, spreekt de Christus en na hem de apostel Paulus van een diepen slaap, die de gevoellooze schare geestelijk trof.
Dit nu wordt ons zoo geteekend, dat het personen gold, die wel «ooren hadden, maar niet hoorden, en wel oogen hadden, maar niet zagen«. Juist dus weer de beschrijving van iemand die slaapt. Staac ge bij de legerstede van een gezonden jongen man die rustig doorslaapt, dan heeft die slaper wel ooreri, zoodat hij zou kunnen hooren, en ook wel oogen, dat hij zou kunnen zien, maar de slaap maakt, dat oor noch oog bij hem werkt. Een arts kan met de moeder bij het bed van dien slaper gaan staan, en over hem spreken, zonder dat hij er iets van merkt. Hij slaapt door. Zijn gehoor is er wel, en zijn gezicht is er wel, maar de slaap maakt, dat oor noch oog werkt.
Zulk een toestand nu, betuigt de Schrift ons, komt ook geestelijk herhaaldelijk voor. Sterker nog, ook geestelijk gaat de gewone slaap niet zelden in den diepen slaap over, en dan kan er alles om u heen, aan u en met u gebeuren, zonder dat ge er he minste van gewaar wordt. Het is dan de toestand, dat zulke personen > hoorende hooren, maar niet verstaan, en ziende zien, maar niet bemerken". Ze zijn als afgesloten van hun omgeving. Niets dringt tot hen door. Het is niet dat ze doof zijn, noch ook alsof ze blind waren.
Het gehoor is best, en aan hun gezicht hapert niets. Het is maar, dat noch het oor noch het oog werkt, zooals dit ook bij u het geval is, als ge in uw slaap ligt te droomen. Het verschil is slechts, dat het hier nog verder gaat, wijl er geestelijk sprake is, niet enkel van slaap, maar van een diepen slaapy d, i. van zulk een slaap, die alle gevoel verdooft en alle gewaarwording afsnijdt.
En nu is het tweede wondere hierbij, dat het God is, die zulk etn geestelijk »diepen slaap" over zulke personen komen doet. Het staat er uitdrukkelijk. Ze zijn niet zelf in slaap gevallen, noch door dronkenschap, noch door vermoeinis. Neen, »de Heere, zoo betuigt Jesa> a, heeft over u uitgegoten een geest des diepen slaaps, en Hij heeft uwe oogen toegesloten." En de Christus zegt het Waarlijk: ïDaarom sprak ik tot hen door gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien en hoorende niet hooren, noch ook verstaan". Zelfs wordt dit zoo kras genomen, dat er bij staat: »Die diepe slaap wordt geestelijk over hen uitgegoten, opdat ze niet te eeniger tijd met de oogen zouden zien, en met de ooren hooren, en met het hart verstaan, en zich bekeeren, en Ik hen geneze."
Een mysterie, tot welks bodem wij wel nimmer zullen doordringen, maar dat ons toch op hoog-ernstige wijze waarschuwt tegen een geestelijke verduistering, die gevolg van een geestelijk inslapen kan zijn.
Voor zoover dit nu de afkeerigen en Onbekeerden betreft, ligt dit buiten ons bereik en voltrekt de heilige God zijn oordeel. Maar ten deele kan ook de schare der geloovigen hierin worden meegetrokken, en te hunnen opzichte kan het vermaan niet ernstig genoeg zijn. Keer op keer toch doet het zich ook onder de geloovigen voor, dat ze machtig door Gods Geest aangegrepen en door zijn machtig doen ontroerd, bezield en dapper voor de zaak des Heeren den strijd aanvaarden, en op verrassende wijze rijpen en geestelijk opbloeien. maar dat op zoo heerlijke bevindingen jaren van geestelijke afmatting en verdrukking volgen, dat het is, of ook over hen een geest des diepen slaaps werd uitgegoten en schier volkomen gevoelloosheid hun heilige ontroering verving.
Ook in ons eigen verloop betreurd.
In de dagen van het martelaarschap, toen de inquisitie binnendrong, een ge loofsverwekking, die . een ieder wakker riep en deed opwaken. Een betoon van geloofsmoed, dat in de historie nog bewon t dering van alle zijden vindt. Een teeder hooren en beluisteren van Gods Woord, en een klaar en helder zien van Gods machtige daden. Veilig mag nog altoos gezegd, dat het de groote jaren van ons vaderlandsch verleden waren, en steeds de geloovigen vooraan. Van geestelijken slaap geen sprake. Allen even wakker en ieder op zijn post.
Doch kom nu twee eeuwen later, toen de stjijd over, de vrijheid gewonnen, het bestaan verzekerd was, en de schatten uit Oost en West het vrijgemaakte volk toevloeiden, en immers 't is alles gekeerd. Slaap is geestelijk schier over aller zielsoog getogen. Men kent geen ontroering noch innerlijke aangrijping meer. Het oor is er nog wel, doch men hoort niet meer. Het oog is niet weg, maar het oog schuilt achter het neergelaten ooglid. Iets van dien diepen slaap ligt over heel ons land uitgegoten. Niet alleen de ontroering is weg, maar ten slotte is er nauwelijks iets meer dat zich roert, De afval is naderende. En de geestelijke afsterving schijnt volkomen.
En ditzelfde nu dreigt zich gedurig te herhalen.
Ook bij onze heugenis waren de dagen van geestelijke verwakkering teruggekeerd. Toen de druk ons van allen kant benauwde, hoe doordringend heeft toen de stemme Gods ook niet onder ons weer doorgeklonken, tot o, zoo veler ziel ontroerd werd. Het was of Israel weder, ten strijde toog. En nóg werkt die geestelijke beademing, die ons heel 't land door aangreep, veelszins heerlijk na.
Maar juist daarom is het weer waken tegen dien »geest des diepen slaaps" ook ons zoo hoog van noode.
Ook ons werd de druk verlicht. Ook ons voor het klaaglied een vreugdepsalm óp de lippen gegeven. Doch juist daarop volgden ook nu weer, Gode zij dank, nog niet allerwegen, maar toch hier en daar, zoo enkele teekenen die geestelijke inzinking, zoo enkele verschijnselen, die geestelijke inslaping deden duchten.
Zegge nu niemand dit 't eerst van den aaste, maar zij een iegelijk onzer hierbij oor alle dingen, tegen eigen geestelijke ielverduistering op zijn hoede.
Het is niét > de geest des difepen slaaps", waaraan we mogen toegeven, maar de wakkerheid des geloofs, die ons tegen dit geestelijk gevaar behoeden moet.
Oor en oog wakker ^open, en steeds niet maar ijverig, doch overvloedig zelfs in het werk des Heeren!
Dr. A. K.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 15 augustus 1915
De Heraut | 2 Pagina's