GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXCVI.

ZESDE REEKS.

XIX.

Gij zult Jakob de trouwe, Abraham de goedertierenheid geven, die Gij onzen vaderen van oude dagen af gezworen hebt. Micha 7 : 20.

In den aanhef van Micha's eerste kapittel wordt ons bericht, dat hij onder drie koningen van Juda te Jerusalem zijn Godspraken liet hoeren. Eerst onder Jotham, die zestien jaren regeerde van 758—742 V. Chr.; daarna onder Achaz, die evenzoo zestien jaar op den troon van David zat (van 742—726); en in de derde plaats onder Hiskia die bijna dertig jaar den scepter voerde (van 727—698). Omtrent Micha's levensloop zijn we overigens niet nader ingelicht. Op grond van de beste gegevens wordt zijn duur als profeet van 758—710 gesteld, en zou derhalve een halve eeuw omvat hebben. Voor wat nu Micha's schriftelijke nalatenschap aangaat, besloeg deze niet véél meer, dan nu een vlugschrift van nog geen tien bladzijden zou beslaan. Voor een profeet, die gedurende een halve eeuw in Juda optrad, niet dan een zeer sobere nalatenschap. Men kan dan ook moeielijk aannemen, dat zijn profetische werkzaamheid zich tot het weinige wat we in het op zijn naam staande geschrift ons zien voorgelegd, bepaalde. Wat óns hier geboden wordt, kan niet dan een stukske daarvan geweest zijn, of liever nog, gelijk Keil er den indruk van weergaf, een korte resiimptie en saamvatting in drie stukken. De zeven kapittelen van, Micha's geschriften zouden dan zóó zijn in te deelen, dat het eerste stuk bestaan zou uit de twee eerste, het derde uit de twee laatste kapittelen en het tweede uit de drie, die hier tusschen in liggen. Voor deze indeeling pleit vooral, dat èn het eerste hoofdstuk, èn het derde, èn het zesde, alle drie aanvangen met de oproeping: Hoort gij volken al te maal" (I:1), Hoort nu gij hoofden en gij vorsten" (III; l), en evenzoo, ^Hoort nu wat deHecrezegt" in VI:1. Die tot driemaal toe dC' rede inleidende oproeping: iHoort WM" zou dan aanduiden, dat hier een nieuw deel begint. Daar nu de inhoud van deze drie deelen zeer wel op deze onderstelling past, mag aangenomen dat ze juist is. Dan echter volgt hier tevens uit, gelijk we reeds opmerkten, dat in deze profetie van Micha meer een resumtie voor ons ligt. Hiermede is «dan bedoeld, dat Micha tegen het eind van zijn leven op verre na niet alles te boek stelde^ wat hem door den Geest te spreken was ingegeven, maar dat hij de hoofdzaak ervan uit de drie. tijdperken van zijn ambtelijke functie in dit driedeelig geschrift heeft saamgevat.

De eerste van deze drie reden begint met de, aangrijpende voorstelling, dat Jehovah den in Jacobs erfland geworden toestand niet langer duldt, en daarom opstaat van zijn troon, en nu nederdaalt op de aarde, om de zonden Israels aan zijn volk te bezoeken. Deze nederdaling zal derwijs indrukwekkend zijn, dat »de bergen onder Hem zullen versmelten en de dalen gekloofd zullen worden, gelijk was voor het vuur smelt en afdruipt, en gelijk wateren uitgestort worden in de laagte" 1:2—4. En terstond daarop volgt nu de beweegreden, waarom dit toornen God zal uitgaan. Zoo toch vervolgt de profeet: Dit alles om de overtredingen van Jacob en om de zonde van het huis Israel"; (II:5) zoo van Israel te Samaria als van Juda tejeruzalen. Nu zal het oordeel met Israel, en alzoo te Samaria beginnen. «Daarom zal Ik Samaria stellen tot een steenhoop, en Ik zal haar steenen in de vallei storten, en hare fundamenten ontdekken". Ontzettend zal de verv/oesting zijn, die over de Baai-stad komt. »Hare gesneden beelden zullen vermorzeld worden, en al wat ze van haar hoerenloon vergaderd heeft, zal tot hoerenlooa wederkeeren" (1:6, 7). Maar al begint het met Samaria, even gewisselijk zal de toorn des Heeren zich ook over Jeruzalem uitstorten. Wat Samaria beschoren was, greep Micha nog minder aan, maar nu 't aan Juda en Jeruzalem toekomt, roept hij uit: Hierover zal-ik misbaar bedrijven en huilen; ik zal ontkleed en naakt gaan. Ik zal misbaar maken als de draken, want Jeruzalems plagen zijn doodelijk". Het oordeel is gekomen ook tot Juda. Het is genaakt ook tot de poorte van mijn volk, d. i. tot Jeruzalem" (1:7, 8). Een wee u, roept de Profeet daarom uit over den afval en de ongerechtigheden van zijn volk, die zulk een oordeel des Heeren hebben uitgelokt. Tot op hun legers toe bedenken ze het kwaad, en staan in den morgen vroeg op om het uit te voeren (II:1). Het is één rooven en elkander bestelen geworden, (vs.. 2). Xog slechts in naam mag het volk het huis Jacobs heeten. Tot zelfs aan de vrouwen en kinderkens vergrijpt men zich. Niets is meer heilig in hun oog. En het bitterst is dan nog, dat er van allen kant valsche profeten optreden, profeten die profeteeren van Jehova, en die, als ze dan halfdronken wartaal uitstooten, door het verontreinigde volk als echte profeten worden gehuldigd, naardien ze het booze volk in het gevlij.', komen, en. de echte profeten op zij diiwën. Doch even zeke*", als om dezer zondenwille het oordeel naderende is, cvén "vast staat het, dat toch in het eind de raad des Heeren bestaan zal, en zoo besluit ook deze reden met de heerlijke belofte: Voorzeker, Ik zal u, o Jacob, gansch vcrzanjelen". Niet keel Jacob, maar - zijn overblijfsel, doch dit overblijfsel zal zich welhaast zoo weten uit te zetten, dat Israel worden zal »als de kudde, die in het midden van haar kooi van menschen deunen zal." (11:12) Kort saamgevat, biedt alzoo deze eerste rede de profetie van Samaria'^^ ondergang voor altijd, en ook wel van "Jeruzalem's val, maar dan toch zoo, dat eeris^ over Jeruzalem weer het licht der genade zal opgaan, en dat ten slotte haar koning v/eer voor aller aangezicht zal uitgaan en de Héere aan hun spitse (II; 13). Het vergezicht in de eeuwige verlossing.

In de tweede rede trekt zich nu het oordeel des Heeren nauwer saam op de leiders, op hen, die aan het hoofd van het volk stonden en de roeping hadden om 't tot een vulk des Heeren te heiligen, en die 't, in stee hiervan, door hun gedrochtelijk gedragen hebben ontheiligd en op het dwaalspoor geleid. Niet alsof het volk niet mede schuldig was, maar verreweg het bitterst was toch de afval juist bij de leiders van het volk uitgebroken, en uit het lagere volk zou nog een hoogere kern opleven. > Hoort nu, zoo heft deze rede aan, hoort nu, gij hoofden en oversten der volken." En onder die hoofden worden dan verstaan de mannen van het bestuur, de priesters en de valsche profeten, de edelen en de rijken, kortom alle diegenen saam die plegen voor te gaan, en achter wie het volk pleegt aan te komen. Van deze allen nu betuigt Micha: zij haten het goede en hebben het kwade lief. Zij rooven de huid van hun slachtoffer af, en 't vleesch van hun beenderen. Ja zij zijn het, die het vleesch mijns volks eten en hun huid afstroopen en hun beenderen verbreken." Hebzucht, geldzucht; schuldig materialisme is de hoofdzonde die de hoogere standen tot afval verlokte. En komt nu door een vijand van buiten de nood aan den man, dan zullen diezelfde onverlaten toch weer tot den Heere roepen, doch »Hij zal hen dan niet meer verhooren (III:3), maar »zal zijn aangezicht te dier tijd voor hen verbergen." (vs. 4.) Vooral tegen de valsche profeten en priesters zal zich dan des Heeren toorn keeren. Onzinnige volksmenners, die met hun tanden bijten en vrede roepen, en die aanstonds zich in vijandschap opmaken tegen hem »die niet geeft in hunnen mond" (vs. 5). Over hen zal dan ook in de eerste plaats de toorn des Heeren uitgaan. Het zal »nacht voor hen worden en duisternis, de zon zal over hen ondergaan en de dag zal over hen zwart worden, en de zieners zullen beschaamd en de waarzeggers schaamrood worden, en wat ze ook roepen, er zal geen antwoord Gods voor hen zijn", (vs. 7), Zoo erg liep 't dan ook, dat Micha zich vol van kracht voelt van den Geest des Heeren, om Jacob zijn overtreding aan te zeggen en Israel zijn zonde. Nevens de valsche profeten zijn het de hoofden en oversten die de schuld dragen, laffe staatslieden, die van het gericht een^gruwel hebben, en al wat recht is in zijn tegendeel verkeeren. Ongerechtige lieden, die Sion met bloed bouwen en Jeruzalem met onrecht. Een sociale ellende, die dan nog banger wordt als diezelfde verdwaasden, 'waar 't gevaar nadert, nog vragen durven: Is dan de Heere niet in ons midden" ? Maar juist die schijnvroomheid zal dan ook ten slotte den doorslag geven, als »Sion geploegd zal worden en Jeruzalem ineen zal storten tot een steenhoop".

Doch al schijnt het alsof in het-eind Jeruzalem hetzelfde lot zal treffen, dat in het zesde jaar van Hiskia aan Samaria door Salmanassar voltrokken werd, toch zal dit voor Jeruzalem niet den finalen ondergang brengen. Er is verschil van dagen. Er lag achter hen een verleden, de profetie sprak van het heden, maar straks zou er dan een »laatste der dagen* komen, als de eeuwigdurende einduitkomst inging, en dan zou het blij­ ken, hoe over het ve!? !-.: {''2n volk des Heeren toch in het eind zijn' genade weer volheerlijk zou opgaan. Zoo hoog zelfs zou die genade dan klimmen, • die aan Sion zou te beurt vallen, dat hetgeen alsdan te wachten stond, zeer verre overtreffen zou wat met name in Salomo's dagen Jeruzalem schitteren deed. Hoofdstuk IV : V schildert nu-die rijke toekomst in een breed geteekend vergezicht. »In het laatste der dagen", zoO' lezen wc in Hoofdstuk IV, zal het 'geschieden dat Sion zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en de volken zullen .tot hem toevloeien". Was het dusver alleen het zaad Abrahams geweest, dat op Sion verscheen om ? .ijn offerande aan Jehovah op te dragen, hoogstens verzeld van een kleine schare op zichzelf staande proselieten, nu 7.o\x& & ndevolken, 6Agooiin^t6tS\oxï toevloeien, en zulks in groote menigte. »Vele Heidenen zouden dan heengaan en zeggen : Komt, laat ons opgaan tot den berg des Heeren, opdat Hij ons leere van zijn wegen, en wij in zijn paden - vandelen mogen, want uit Sion zal de wet uitgaan en des Heeren woord uit Jeruzalem". Van den God Israels-zou het oordeel dan over de Heidenen komen, en alle volken uit de Heidenen zouden zoo volkomelijk onderworpen worden, dat de krijg uit zou hebben, en ze allen saam hun zwaarden zouden slaan tot spaden en hun spiezen tot sikkelen. »En dan zullen zij zitten een iegelijk onder zijn vijgeboom en er zal niemand zijn die ze verschrikke".

Tot zooverre loopt nu Micha's profetie vrijwel evenwijdig met dé Godspraken der profeten die , hem voorafgingen. Stelliger J zegt hij Samaria ha? ~—----^-igLing aan, en ook teeként hij de verwoesting van Jeruzalem in meer teekenende en in scherper trekken, maar voor het overige biedt ook zijn profetie ons dusver niet anders dan wat de gewone bestanddeelen in alle profetie uitmaakte:1». het inroepen van de wrake Gods over den afval, de afgoderij en de zonde der volken, met name over de ongerechtigheden der overpriesters en valsche profeten; 2°. de breuke die deze voortwoekering van de ongerechtigheid in het verbond van Jehovah met zijn volk bracht; en 3». de aankondiging van het ontzettende oordeel dat hierover geveld zou worden. Doch op dit punt aangekomen, g neemt nu de profetie van Micha een ver­ g rassend nieuw element in zich op. Ook bij Joel zagen we, hoe na het oordeel niet d voor Samaria, doch voor Jeruzalem nog een deur der hope ontsloten werd. Het zou niet blijven bij het oordeel. Na het oordeel zal een uitstorting en ontferming van genade volgen. Ook al verbrak het zaad van Jacob het verbond van zijn God, Jehovah blijft aan het verbond vasthouden. Zijn b raad gaat tot het einde der eeuwen door, g en daarom ter zijner tijd zou weder een b stroom van heil en zegen over Israel worden uitgegoten. God zou zijn volk weer met vergevende en verzoenende liefde omvangen. Jubeljaren zouden intreden. En ten slotte zou 't alles toch uitloppen op een algeheele vervulling van de aan Abraham; ja, reeds aan Adam en Eva gegeven belofte. Alle ongerechtigheid zou worden te niet gedaan, en het Koninkrijk van eeuwige heerlijkheid zou uitbreken. Hieraan echter was bij Joel deze nadere en meer speciale profetie toegevoegd, dat eens de Pinksterdag een uitstorting van den Hei­ i ligen Geest over alle ziel van Gods uitverkorenen zou brengen-, en dat alzoo de geroepene"n des Heeren in het deelgenootschap aan de volle genade zouden ingaan. Joel, en dit is in zijn profetie het karakteristieke, geeft niet alleen het uitzicht op komenden vrede, maar lascht, waar hij dien komenden vrei^e ons teekent, als geheel nieuw element de Pinkstergenade in, als de rijke en geheel nieuwe bedeeling van den Heiligen Geest.

Dit nu vinden wij bij Micha niet alzoo. Wel kan men zeggen, dat ook deze genade in Micha's eindprofetie ligt opgesloten, als het zelfs heet dat »alle zonden van Gods volk in de diepte der zee zullen geworpen zijn, " (VII:19), maar een bijzondere uitbeelding van hetgeen straks op den grooten Pinksterdag gebeuren zou, geeft Micha ons niet. Wat hij daarentegen wel geeft, en geheel als verrassing in zijn vergezicht laat inglijden, is de aankondiging, V: , dat de Koning die komt, en wiens rijk voor eeuwig groeien en bloeien zou, geboren zou worden te Bethlehem in Efratha. Als een meteoor, indien' dit beeld niet te stoffelijk is, komt men op eenmaal in Micha V:1 te lezen: En gij, Bethlehem-Efratha, zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda, uit u zal mij voortkomen, die een Heerscher zal zijn in Israel, en wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwig k G m a w h d d d z g d b heid'-'. Niet de profetie van den Koning die eens het eeuwig Koninkrijk zou stichten, is hier het fonkelnieuwe. Diens beeld toch lag reeds aangeduid in Gen. Ill:1 5 en in de heilige profetie die David zelf ontving. Ook in de Psalmodie waren de toespelingen op den Messias niet weinige, en sommige zelfs zeer verstrekkend, ook al levert het eenig bezwaar op, om voor eiken psalm, dien we in den bundel vfnden, den preciesen tijd van zijn vervaardiging vast testellen. Maar hier in elk geval schuift de profetie een geheel nieuwe en daarbij een zeer concreet gegeven in het Messiaansche vergezicht in. Hier wordt de heilige aandacht van het vrome volk saamgetrokken op één bepaald punt, dat in de verschijning van den Messias zou verwerkelijkt worden. Dusver had men nog kunnen denken aan een nederdalen van den Koning uit den Hooge, of aan een verschijnen v^ dien Koning der Heerlijkheid in Jehovah zelf. Hier daarentegen in Micha V:1 spreekt ons niet een gissing of een vermoeden toe, maar ontvangen we een zeer besliste profetische mededeehng door den Heiligen Geest, dat de Me.ssias, dat de Koning die komt, onder riienschen als een kind des menschen zou geboren worden, en zulks wel met de nadere, zeer preciese aankondiging, dat zijn geboorte plaats zou hebben in de aloude stad van Isaï's geslacht, en alzoo in Bethlehem, dat vlak bij Jeruzalem in Efratha's velden gelegen was. Dit was 7iiet natuurlijk. Als de Koning der eere kwam, ware het op zichzelf niet anders te wachten geweest, dan dat hij te Jeruzalem in het Vorstelijk paleis het levenslicht zou hebben gezien. Door deze profetie van Micha 'V:1 wordt nu echter Jerusalem uitgeschakeld. En niet aan Jeruzalem, noch aan Sion, maar aan het kleine vlek van Bethlehem, iets lager in Jeruzalem's nabuurschap gelegen, zou de geheel eenige eere van moederstad van den Messias te zijn, te beurt vallen.

Alles nu in deze schijnbaar zoo korte profetie van Hoofdst. V:1—3 is even wonderbaar. In het stellen van Bethlehem, in de plaats van Jeruzalem, ligt de spannende aanduiding, dat Jeruzalems verwoesting voor de deur stond, en met de verwoesting van Jeruzalem de val en ondergang van Davids Huis. Niet minder aangrijpend is de teekening van den Messias als opkomende uit zijn eeuwig verleden. Uit de vrouw zal hij geboren worden, want er staat in vs. 2, dat God zijn volk aan de macht der Heidenen zal overgeven tot op den dag, wanneer Maria haar kindeken ter wereld zal brengen. De woorden toch: Daarom zal hij henlieden, d. i. zijn volk, overgeven tot den tijd toe, dat zij, die baren zal, gebaard hebbe", in vs. 2, laten geen andere uitlegging toe. Die vrouw die baren zou, is Maria. En wat bovenal hier zoo aangrijpt is, dat hier tevens het eeuwige Zoonschap van den Christus tot volle erkentenis komt in de zooveel zeggende woorden, dat szijn uitgangen zijn van ouds van de dagen der eeuwigheid". Ons schijnt dit g als van zelfsprekend. In het volle licht van de belijdenis van de Drieëenigheid Gods sprak het vanzelf, en kon het niet anders, of' de Zone Gods die ons ten redder zou zijn, moest van eeuwig af in het heilig mysterie als het eeuwige Woord bij God en God zijn geweest. Dit nu en niets anders is het wat in dit zeggen: iens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid, besloten lag. Het uitgaan van den Zoon uit den Vader in het mj-sterie der Drievuldigheid ligt klaarlijk in deze woorden van Micha uitgesproken. Het hoogste en heiligste vindt daarin zijn ver­ J binding met het geringste en minst beduidende. Of de Christus in Bethlehem o. in Hebron geboren werd, zou voor de Verzoening en Verlossing geen verschil hebben gemaakt. Het moest zoo zijn, en kon niet anders uitkomen, om het bestel Gods tot in het kleinste te laten schitteren, maar op zichzelf hing er het heil niet aan. En met dit detail van Bethlehem wordt nu in deze Godsspraak rechtstreeks het hoogste en heilgste verbonden door de klare en alomvattende uitspraak, dat het Kindeke dat straks uit de moeder die baren zou, te Bethlehem het levenslicht zal zien, van alle eeuwigheid af zijn uitgangen had in het eeuwige Zoonschap. Na die zoo rijke openbaring echter trekt de profetie van Micha zich aanstonds weer binnen den gewonen loop terug, en onthoudt er zich geheel van, ons omtrent den Koning die komt, en omtrent de wijze waarop hij het Verlossingswerk tot stand zal brengen, veel nadere inlichting te verstrekken. We hooren dat ^Jacob's overblijfsel in het midden van vele volken zijn zal als een dauw van den Heere en als droppels op het kruid, dat naar geen man wacht noch menschenkinderen verbeidt» (V : 6). Er wordt ons in vs. 7 voorgespiegeld, hoe het Verbondsvolk weer in macht en eere bloeien zal, zoo zelfs, dat het zijn gezag aan alle volken van rondsom zal opleggen. Immers het overblijfsel van Israel, zoo staat er in vs. 7, zal in het midden vele volken zijn als. een leeuw en als een jonge leeuw onder de schaapskudden. Israels hand zou, was zijn Koning tot zijn volk gekomen, verhoogd worden boven zijn wederpartijders, en zijns zal de triomf wezen. Vanzelf zal Israel dan zijn kracht in heel iets anders moeten zoeken, dan het dusver deed. Het zal niet moeten trachten zich door een machtig leger en snelTennende ruiterij te sterken. Veeleer zal de Heere dit alles aan Israel pntncmen, en zijn vestingen en sterke plaatsen te niet doen. Er zal, eer de periode van glorie ingaat, een alzijdige zuivering van het land tot stand moeten komen, en het is de Heere die deze zuivering tot stand zal brengen. Dan zullen er geen toovcnaars en geen guichelaars meer in het land zijn. Alle opgerichte beelden zullen vergruizeld bij de onheilige altaren voor den grond liggen. De aan afgoderij gewijde bosscheh zullen uitgeroeid worden. En dit niet alleen, maar ook de tyrannen die nu Israel verdrukken, benauwen en ten onderhouden, zullen onder alle heidenen te niet worden gedaan. > Ik zal, zoo staat er in vs. 14, Ik zal in toorn en grimmigheid wrake doen aan de Heidenen die zich aan mijs Koning niet onderwerpen willen, of zooals er kortelijk staat, aan , , de Heidenen die niet hooren». Maar hierbij blijft het. Er komt een Koning uit David's huis. Die Koning zal de Zone Gods zijn, en hij zal in Bethlehem uit een vrouw geboren worden. Onder hem zal het Bondsvolk tot kracht en heerschappij over alle volken der aarde geraken, en zoo BabeJ als AssjTië, zoo Tyrus als Egyjite zullen straks aan zijn macht onderworpen worden. Maar tot verdere detailopenbaring komt het bij Micha vooralsnog niet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 februari 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 februari 1916

De Heraut | 4 Pagina's