GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIJAND EN VRIEND.

XV.

OP EIGEN WIEKEN.

Nu een vijftig jaar geleden leefde er een beroemd geleerde, die een beslist ongeloovige was, die van God en Zijn Woord niets weten wilde. De vrouw met wie hij gehuwd was, was in den beginne even ongeloovig als haar man, maar later tot bekeering gekomen.

Hun oudste kind was een dochter van omstreeks veertien jaar, een lief, vroom meisje, de vreugd van haar ouders. Vader en moeder hadden haar evenzeer lief, doch op één punt was er verschil. De dochter ging met moeder mee wat betreft den dienst des Heeren, en liet zich daar niet van afbrengen. De vader vond dit we minder aangenaam maar zeide er toch nooit iets van.

Onverwacht werd de dochter ziek. De ge roepen geneesheer zag het al dadelijk ernstig in, en moest na een week aan de ouders verklaren dat er meuschelijkerwijs geen hoop meer bestond, dat hun kind zou herstellen. Deze mededeeling schokte de ouders zeer. De vader besloot er nog niets van aan de dochter te zeggen, om haar misschien noodeloozen schrik te besparen. De moeder echter dacht er anders over. Haar kind mocht de waarheid gerust weten, te meer wijl de moeder wist, dat haar dochter volkomen bereid was heen te gaan.

Zoo kwam het dat op een morgen een paar dagen later de geleerde heer het verzoek kreeg eens bij zijn dochter te willen komen. Hij haastte zich aan haar wensch te voldoen, en nam plaats bij haar bed.

»Vader«, zoo sprak zij, »ik ga sterven; ik weet het. Maar zeg mij hu wat ik doen moet. U hebt mij altijd geleerd dat wg niet kunnen weten of God bestaat, of er een eeuwigheid is, en of het loont God te dienen.

«Moeder heeft mij juist andersom geleerd en getracht mij tot den Heere te leiden, te gelooven dat Christus Zich ook voor mij gegeven heeft in den dood.

«Zeg mij nu wat ik gelooven moet; wat u mij hebt geleerd of moeder, waarop ik sterven kan».

Da vader zweeg een poos, toen sprak hij ernstig:

«Mijn lief kind, geloof wat uw moeder u geleerd heeft».

Zoo gaat het dikwijls in de wereld. Er zijn velen die van God en godsdienst niet weten willen als het hen zelf betreft. Maar voor anderen vinden zij vroomheid toch een kostelijke zaak, en gevoelen dat geloof beter is dan ongeloof.

Iets dergelijks werd ook gevonden bij de ouders van Kees. Gelijk we reeds zagen, leefden ook zij in waarheid buiten God, al namfn zij ook waar wat zij hun „godsdienstplichten" noemden. Toch wenschten zij liefst dat hun kinderen God vreesden en niet de wegen der wereld volgden. Daarom stond hun Kees' gedrag al minder aan. Hij mocht dan aardig wat inbrengen, toch beviel het hun bijster slecht dat hun oudste zoon meer en meer begon bekend te staan als een losbol en doorbrenger, van wien 1 brave menschen al minder wilden weten. Vroeger hadden zij veel door de vingers gezien, gelijk we weten, en het oog zoo kwaad niet gevonden, dat hun jongen er een vroolijk leventje van nam. Doch nu ging het wat té ver, meenden zij. Hun zoon op wien zij trotsch waren begon bij velen op het dorp in achting te dalen, en die hem vroeger zochten lieten hem nu links liggen, behalve wanneer zij evenzoo leefden als hij. In 't kort de ouders rekenden uit dat hun zoon niet alleen een slechten naam kreeg maar ook zijn toekomst verspeelde. Hoe zou hij ooit een flinke smidsbaas worden, wanneer hij bekend stond als iemand die liever allerlei genot najaagde dan op zijn zaken te passen. Zoo kon het niet voortduren.

Op zekeren avond was Kees als gewoonlijk uit geweest en kwam laat t'huis. De andere kinderen waren reeds te bed, maar vader en moeder zaten nog op om hun oudsten zoon af te wachten. Zij waren slecht gestemd over het uitblijven^ en vast besloten Kees nu eens goed te zeggen waar het op stond. Dat deze zoo laat t'huis kwam maakte de zaak niet beter.

Eindelijk verscheen Kees. Hij had blijkbaar «een goede verhèuging» genoten, zooals onze vaderen het wel eens noemden, wanneer iemand te diep in het glas had gekeken. Althans zijn oogen stonden flauw en zijn gang was waggelend. Hij nam plaats bij de tafel en vroeg aan moeder om een stuk brood.

Het werd hem gegeven. Maar moeder kon niet nalaten er bij te voegen:

«Het zou toch vrij wat beter zijn, Kees, als je op tijd t'huis kwaamt. Dan konden we allen saam de avondboterham eten. Wel zoo gezellig vindt je niet? »

«Ik ben geen kind meer» antwoordde Kees nijdig. Want hij had dien avond bij het spelen nog al verloren. «Die moeten vroeg t'huis zijn en daa naar bed«.

„Natuurlijk, zoo is het ook niet bedoeld. Maar ik dacht dat je zelf het toch ook gezelliger zoudt vinden onder ons te wezen dan ouder vreemde menschen al heeten ze dan ook vrienden".

't Is hier nog al gezellig", zei Kees spottend. „Wat moet ik met de broers en zusters beginnen? De een is voor mij te'jong, de ander heeft schoolwerk; u zelf hebt altijd veel te doen, en vader .... ja die slaapt meestal zoodra hij t'huis is». «Ik zal je toonen dat ik nu althans wakker ben» klonk het plotseling uit een donkeren hoek van het vertrek, waar vader dusver gebeten had, die nu haastig opsprong en naar de tafel kwam.

„Als ons gezelschap je niet bevalt", liep hij verstoord en drifug, „zoek dan ergens anders maar beter. Dan deug je hier niet. Een zoon als jij kunnen wij best missen. Die maakt ons tot schande in het heele dorp. Wij zijn nooit rijk geweest, maar altijd braaf e» oppassend. Maar jij neemt onzen goeden naam weg, en dat mag 'k niet dulden. Dan maar liever de deur uit».

„Ook al goed" zei Kees even koppig als vroeger. „Wanneer irtoet ik gaan? Morgen".

„Neen" zei vader dien het toch onaangenaam verrastte dat Kees zoo dadelijk tot vertrekken jereed was. „Denk nog eerst eens na of jeje leven ook kunt beteren. Want dat moet, anders gaat het niet. Zeg mij maar voor Zondag hoe je svilt".

„Ook al goed" zei Kees onverschillig, „maar weet wel, als ik ga breng ik ook niet meer in in het huishouden. Ik dacht altijd dat mijn ouders zeer op mijn geld gesteld waren".

„Nu" zei vader, „daarover later. In elk geval ben ik hier meester, en niet jij".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 maart 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 maart 1919

De Heraut | 4 Pagina's