JAARVERGADERING der Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag.
II.
De Ure des Gebeds.
Aan den avond van den 2en Juli waren we in Dordrecht's bedehuis aan den Bleekersdijk samen.
Nadat de saamgekomenen gezongen hadden Ps. 90:1. en Arnhem's predikant. Ds. J. G. Kunst, in een kort gebed om de leiding des Heiligen Geestes had gesmeekt, herinnerde hij de aanwezigen aan hun eenheid in Hem, in Wien al de schatten der wijsheid en der kennis verborgen zijn. Spr. wees op de hoog-ideëele waardij van het saamkomen van zoovelen, onderling zoozeer onderscheiden, om te bidden voor de Vrije Universiteit. Het saamkomen dit jaar juist te Dordrecht roept de lijn van 1619 voor den geest. We zijn wellicht armer dan onze vaderen in geestkracht, maar rijker dan zij door het bezit van een vrije Gereformeerde Universiteit.
Ter inleiding op het gebed bepaalde Ds. Kunst zijn gehoor bij het woord van Jezus in Matth. 5:13a.
Gij zijt het zout der aarde.
Dit woord van Jezus te midden der schare bijzonder tot Zijn discipelen gespreken, is bijna te stout, tenzij ge er in beluistert een openbaring der verborgenheid van het Koninkrijk Gods. Het stelt u voor de Kerk inhaarwereldbeteekenis. Het zout werkt bederfwerend en smaakgevend. Zoo herschept God door de Kerk het menschelijk geslacht. Dit roept op een geestelijke worsteling. Met name in de wetenschap. Er is een wetenschap die ons ge-' slacht verderft en God van Zijn eere berooft. Waartoe dit leiden moet hebben de gebeurtenissen van den laatsten tijd ons wel getoond. De consequenties van het ongeloof doen zich gelden. De revolutionairen met de daad zijn het nakroost der revolutionairen met het woord.
Jezus’ woord wekt den drang op om ook in de wetenschap bederfwerend en smaakgevend te arbeiden. Dezer dagen waarschuwde een Hoogleeraar van een onzer Openbare Universiteiten met nadruk tegen de lichtzinnige wijze waarop met het revolutionair Communisme onder de studenten wordt gespeeld. Velen onder hen juichen het toe. Verweer ligt alleen in een posiüef-christelijke wetenschap die al^ het zout bederfwerend en smaakgevend voor God zal zijn. En, positief-christelijk dat is naar onze overtuiging: Gereformeerd. Grijpt niet de Gereformeerde belijdenis het scherpst Jezus' woord: Gij zijt het zout der aarde. Wel is al ons weten betrekkelijk, maar dit dooft onze geestdrift voor het Calvinisme niet. Daarom hebben we onze Gereformeerde Universiteit zoo lief. Jezus sprak ook van een smakeloos worden van het zout. Daarom bidden wij. om bewaring onzer Hoogeschool bij de trouw' aan haar Calvinistische belijdenis. Een gebed voor het tegenwoordig geslacht onzer Hoogleeraren, die bij de vermeerdering van leerstoelen de zware taak hebben om uit de centrale waarheden de Gereformeerde beginselen te verbijzonderen. Een gebed ook voor onze studenten. De religieuse strooming onder de jongeren is niet altijd sympathiek aan ons dogmatisch standpunt. Dat is een gevaar voor onze studenten. Fusie-verschijnselen onder de studeerende jongelingschap zouden het leven zelf onzer Universiteit kunnen aantasten. Het Gereformeerde volk in ons vaderland bidt om bezield Gereformeerde leiders, die de Gereformeerde levens-en wereldbeschouwing als een eigen richting, ook wetenschappelijk, eeren in aansluiting aan Jezus' woord: Gij zijt het zout der aarde.
We zijn, zoo predikt men van de daken, een nieuwen tijd ingegaan. Hoeveel hierin waar zij, de oude tegenstellingen zullen blijven. In den tijd die komt spreke de Gereformeerde wetenschap haar woord bederfwerend en smaakgevend.
Tot het gebed daarvoor wekte spr. op en nadat gezongen was Ps. 123 : 1 ging hij zelf de aanwezigen in smeekgebed voor.
Tijdens de samenkomst werd nog een collecte gehouden voor de Vrije Universiteit, onderwijl de aanwezigen zongen Ps. 89 : 3 en 7..
In avondschemering verlieten we de Wilhelminakerk. Haast vo^itdurend had het op den dag geregend, en ni~.^p den laten avond kwam de naglans van de zon Dordrecht's vriendelijk stadsbeeld in een gloed van kleuren toonen. De wandeling voerde naar het Hotel Ponsen, dat door de goede zorgen van de Regelingscommissie een zijner zalen ingericht had voor . een gezellig samenzijn van leden en begunstigers. Hier was 't een blij ontmoeten van goede kennissen, en een aanknoopen van nieuwe relaties, en toen eindelijk de voorzitter der Regelingscommissie, Ds. W. W. Meynen, vriendelijk tot scheiden noodde, was velen dit uur van samenzijn als omgevlogen.
De jaarvergadering.
Den volgenden morgen riep de klok van tienen weer tot vergaderen. Ook nu werden de schreden gericht naar het gebouw »Kunstmin", maar in plaats van in een der kleinere zalen, kwamen we nu in de groote zaal bijeen, die ruime zitplaats bood voor de bezoekers der vergadering.
De leiding van de'algemeene vergadering was door H.H. Directeuren .opgedragen aan den hoogleeraar Mr. P. A. Diepenhorst.
Na het zingen van Ps. 43 : 3 en 4, het lezen van een deel van Prediker 9 en gebed, hield de Voorzitter een toespraak.
In zijn openingswoord herdacht Prof. Diepenhorst de wetswijziging van Minister De Visser, waardoor zooveel nader bijgebracht is de verwezenlijking van het ideaal: van Staatswege behooren zij, die voor hunne kinderen Christelijk onderwijs begeerea in geen betere, maar ook in geen mindere positie te verkeeren dan degenen, die hun kroost aan de neutrale school wenschen toe te vertrouwen.
Hij wees op het nauw verband tusschen den strijd voor vrij Christelijk lager en vrij Christelijk hooger onderwijs. Al in 1883 verdedigde Dr. Hoedemaker o.m. de stellingen: «Dezelfde motieven, die tot de stichting van onze Christelijke scholen hebben geleid, dringen met onv& eerstaanbare k> $, *; ht tot de schepping van eene Christelijke Universiteit". »De vrijheid van onze Christelijke scholen is een precair bezit, zoolang de Staat niet aflaat het beginsel, dat zijn onderwijs regel moet zijn, ook op het hooger onderwijs toe te passen".
Nader werd door hem aangetoond de éénheid van strijd, waardoor de bevrediging op het stuk van het lager onderwijs een fel oordeel uitspreekt over de onbillijkheid van het hoogere. Met den bestaanden toestand, waarin jaarlijks millioenen aan de openbare Universiteiten uit 's Rijks schatkist ten goede komen, terwijl de V. U. slechts vier-duizend gulden ontvangt, kan geen genoegen worden genomen. Op wegneming van deze onzuiverheid werd dan ook door den spreker met klem van redenen aangedrongen. •
Na deze openingsrede heette de praeses Minister de Vries, die inmiddels onder applaus ter vergadering verschenen was, hartelijk welkom.
De voorzitter gaf iü overweging bij enkele huishoudelijke bezigheden'als het voorlezen der presentielijst, onderzoek der geloofsbrieven van de afgevaardigden van corporaties en vaststelling van de notulen der vorige vergadering, niet te lang stil te staan, om, tijd te winnen voor de meer belangrijke punten der agenda.
Onder algemeene instemming werden de volgende telegrammen Verzonden:
Aan Hare Majesteit de Koningin, Den Haag. De Vereeniging voor Hooger onderwijs op Gereformeerden grcmds^ag, in jaarvergadering bijeen in Kunstmin te Dordrecht, brengt uwe Jtfajesteit hare eerbiedige hulde. Zij dankt uwe Majesteit voor het innig en koninklijk meeleven met ons volk en zij bidt van God dat onder het gezegend bestuur van U en Uw huis Nederland moge tegengaan een toekomst van geluk en vrede, van algeheele geestelijke vrijheid.
DIEPENHORST, Voorz.
Aan DR. A. !.KUYPEE, Minister van Staat, Den Haag.
De.; vrienden en vriendinnen der Vrije Uni versiteit, saamvergaderd in Kunstmin te Dordrecht, herdenken met dankbaarheid het groote en het vele door u in den dienst van Gods Koninkrijk, voor de Vrije Universiteit verricht. Zij. bidden u Gods rijken zegen toe.
DIEPENHORST, Voors.
Aan de orde werd nu gesteld de bespreking van het jaarverslag, en een gunstig rapport voorgelezen van de Commissie van Toezicht over de rekening van 1918. ,
Prof. Grosh, eide wees op de groote uit gaven van het studiefonds en op zijn voorstel werd. besloten in de vergadering een collecte voor dat fonds te houden.
De heer V. d. N a d o r t, van Strijen, deed de verblijdende mededeeling van eenige nieuwe contribuanten in eigen kring gewonnen te hebben en stelde voor ook elders op deze manier de Vereeniging haar hoogere uitgaven te helpen bestrijden.
Door den heer V ij f v i n k e 1, van 's-Graven dee', werd er bijzonder de aandacht bij bepaald, dat door de Kerken, waar bidstonden gehouden werden voor de V. U., vaak zulke belangrijk hooge bijdragen ingezariield waren.
Ds. W. W. Meynen, van Dordrecht, droeg als voorloopige opbrengst van een door ver schillende Kerken in Zuid-Holland gehouden extra-collecte voor de VriJÉ Universiteit f 2000 af. Het jaarverslag en de rekening over 1918 werden hierna goedgekeurd. Na een hartelijke dankbetuiging van den Voorzitter aan den aftredenden president-directeur, den heer J. H. de Waal Malefijt, voor de in deze positie aan Vereeniging enHoogeschool bewezen diensten, verkreeg Ds. J. C. B r u s s a a r d, van Bloemendaal, het woord over «Religieuse opwaking onder de jongeren".
Het zal misschien verscheidenen uwer uiterst gewaagd voorkomen, in dezen tijd ook maar met 'n enkel woord over «religieuse opwaking" te reppen — zoo zeide spreker.
Immers nog pas vierde het hemeltergend imperialisme zijn meedoogenloozen triomf door het opleggen van een óngeëvenaarden geweldvrede, terwijl elders 't communisme de gansche bestaansorde tot op haar fundamenten tracht te ontwrichten. Daarbij geeft ook de algemeene toestand van het Christendom tegenwoordig ernstige reden tot bezorgdheid. En in ons eigen land en kerk verneemt ge onophoudelijk de somberste klachten, zoowel over principieele verwatering en verflauwing der grenzen als over dogmatische versteening en valsch conservatisme.
Evenwel, spr. zou 't hebben over de religieuse opwaking «onder de jongeren." Doch dit maakt de kwestie haast nog bedenkelijker. Want in de kerkelijke pers wordt onophoudelijk gewaarschuwd tegen de steeds voortglijdende afzakking, tegen verkeerde toenaderingszucht der z.^. intelMctueelen. En deze laatsten zelf ontveinzen niet, dat ze bezield worden door een anderen, nieuwen geest, die bij sommigen «religieus noodgevoelt wekt en waarvan de symptomen mogelijk door vele ouders met zekere onrust bij hun studeerende zoons en dochters worden waargenomen.
We hebben dus, ten opzichte van de rijpere jeugd, in ieder geval met een crisis te doen, die zich niet eenvoudig uit leeftijdsinvloeden laat verklaren. Evenmin echter kon spr. zich vereenigen met hen, die in de beweging onder de studenten slechts een openbaring zien van «den geest uit den afgrond, < want dit is een tekort doen aan het heilbegeerig streven, dat bij een groot deel der jongeren inderdaad aanwezig is. Veel zuiverder lijkt hem dan de opvatting, dat dit verschijnsel ten nauwste samenhangt met de geestelijke stroomingen van den tegenwoordige» tijd, ofschoon de diepste aandrift van veler beroering z. i. gezocht moet worden in 'n herleving van den kwijnenden «hof des Heeren" door den adem des Geestes, in religieuze opwaking onder onze jonge menschen.
De omvang van dit verschijnsel zou ons er toe nopen, een blik over heel de wereld te werpen en dateert, voorzoover men alleen de studentenmaatschappij op 't oog heeft, reeds van af de stichting der wereldfederatie van Christelijke studenten, die in Jan. 1896 een groote internationale conferentie te Liverpool hield.
Als gevolg daarvan is ten onzent de Nederlandsche Christen-studenten-vereeniging opgericht, de bekende — spr. had bijna gezegd — de beruchte N. C. S. V., die, blijkens haar laatste jaarverslag een «bewarend* en een sevangeliseerendc karakter draagt, haar leden onderling in 't geloof wil versterken en hen wil doordringen van hun roeping om door woord en daad van Jezus Christus in de studentenwereld te getuigen. Al kan men dan ook tegen 't betrekkelijk-ruime standpunt dier ver. bezwaar hebben en ze allerminst voor onze jongeren een ideale vereeniging achten, de onbarmhartigste critiek kan niet ongedaan maken, dat hier uit warme liefde tot den Heiland dure verantwoordelijkheid beseft werd voor den geestelijken nood zijner medestudenten, waaraan de verschillende kerkelijke instituten zich veel te weinig lieten gelegen liggen, en dat op die manier, - onder Gods oumiskenbaren zegen, menig student genadig gered werd uit den verderfelijken maalstroom van twijfel en onverschilligheid.
Tegenover de N. C. S. V. is daarop in 1915 in het vrijzinnig kamp de Vrijzinnig-Christelijke Studentenbond, de V. C. S. B.. tot stand gekomen, die bij de toenemende verdieping van het geestelijk leven in dien kring, nog allerlei mogelijke vergezichten opent.
Bij deze constellatie valt het niet te verwonderen, dat onder de Gereformeerde studenten eveneens een geestelijke aclie voortdurend meer veld won, die, daar velen heil zochten bij de N. C. S. V., al spoedig aanleiding gaf tot een nog altijd-onbesliste strijdvraag over die vereeniging, maar waaruit gaandeweg zich een nauwere aaneensluiting van jong-Gereformeerden ontwikkelde, aanvankelijk leidend tot het houden van bijbelkringen, het volgen van dogmatische cursussen en 't saamroepen door de besturen der verschillende Geref. Studentenvereenigingen van een gemeenschappelijk Geref. Studenten-Congres, dat 't vorig jaar Sept. in Zeist plaats had. Ook dit jaar besloot men er weer toe en benoemde een «Uitvoerende Commissie", die ook de vorming van een Geref. Federatie, als zustervereeniging naast de N. C. S. V. te overwegen zal hebben.
Natuurlijk kan men dit alles als «onnut gedoe" brandmerken, doch 't valt niet te ontkennen, dat door deze bemoeienissen in de Studentenorganisaties als zoodanig meer het specifiek-Christelijke op den voorgrond treedt en dat (riaar de voorzitter van 't Congres 't uitdrukte) uit de studentenwereld verzuchtingen tot God opgaan, «gelijk het hert schreeuwt naar de waterstroomen".
Niet, dat dit nu van alle studenten hoofd voor hoofd geldt. Tweegroepen vallen er althans buiten, nl. de zelfvoldane onverschilligen en de steeds-afbrekende, geleerd-doende ontevredenen. Maar daarnaast is een derde groep van ernstigzoekenden, wien het werkelijk niet om «zwevende beginselen" te doen is, maar in wier ziel het ontluikend geloof door botsing met bestaande ergernissen om zich heen en door smart over eigen geestelijke armoede soms een feilen strijd doormaakt, waarvan door tal van ouderen niets begrepen wordt. Die min of meer bewuste geestelijke onvoldaanheid bindt hen samen, hoezeer ze ook overigens uiteengaan in waardeeririg van de N. CS. V., in de vraag over een Geref. federatie en in de beoordeeling van belijdenisschriften en kerkelijk leven. En vraagt men naar gemeenschappelijke kenmerken der opleving dan zijn het vooral deze drie (op 't gebied van denken, gevoelen en willen): ten eerste, oprechte waarheidsliefde en werkelijkheidszin (inzonderheid tegenover de diep-ingrijpende problemen van Schriftbeschouwing, religie en cultuur, pluriformiteit, gezag en persoonlijkheid enz.); ten tweede, een begeerte naar verborgen omgang met God en, ten derde, een ernstige levensopvatting, een ethische nauwgezetheid, die soms zelfs tot ascetisme (geheelonthouding en vegetarisme) overhelt.
Dit alles nu staat vanzelf niet buiten verband met wat God op 't terrein der gemeene genade werkt, met den heerschenden tijdgeest onzer dagen! Ook dan wordt men getroffen door hartstocht naar realiteit (in de wetenschap: het experimenteele onderzoek en de inductieve methode; in de wereldbeschouwing: de philosophie van Schelling d. i. een wijsbegeerte voor het leven; in het alledaagsche leven: de democratische geest, de oorlogsuitwerking etc). Eveneens speurt men op elk gebied een zucht tot 't mystieke (occultisme, idealisme, religiositeit) en tevens - wordt nadrukkelijk het accent gelegd op de grenzelooze verscheidenheid en ongelijkheid der dingen en wil men over 't algemeen al 't iodividueele tot uiting laten komen (de teleologische natuurbeschouwing, de waardij der persoonlijkheid bij Nietsche, Dostojewski, .Hoen, Björnson e. a. en de karakterstudies in de paedagogiek). Dat alles is — om zoo te zeggen — een voorbereiding, een «Vorstufe", van wat door den Heiligen Geest bij onze jongeren weer onder Zijn tucht wordt gehouden in waarheidsliefde, mystiek Christgeloof en oprechte heiligmaking.
Wat moet nu onze houding daartegenover zijn ? Zeker kan ons oordeel niet-onverdeeld gunstig wezen, maar over wie kan' dat wel zoo zijn ? Zij hebben hun fouten, maar 't zijn vaak «les défauts de leurs qualités" (de gebreken van hun deugden). Opkomend tegen het napraten op gezag, zijn ze dikwijls tever naar weifelmoedigheid en scepticisme overgeslagen. Hun afkeer van separatisme en hun aandringen op «ervaring", gaf hun gevaar voor indifferentisme en onderschatting van geloofskennis en geloofsvoorstellingenen 't zich willen-uitleven naar innerlijken drang des Geestes maakte soms religieuze zonderlingen van hen of deed hen «in 't vleesch eindigen".
Doch dit geeft den ouderen nog geen vrijbrief, om de jongeren vanwege deze excessen (die zich trouwens meestal tot los daarheen geworpen woorden of uitwendige verschijnselen beperken) te verketteren of als «hopeloos-verlorenen" af te schilderen.
De goede houding achtte spreker: belangstellend kennis nemen van hun zorgen en moeiten, de uit den Geest geboren opwaking, die er achter deze beweging zit, niet loochenen en zich in ootmoed ook van dien kant de dingen zich eens te laten gezeggen. Dan zullen vele ouderen, als ze hoóren over hun formalisme, hun gemis aan mystiek, hun wereldzin («hamsteren en woekeren"), hun oppervlakkigheid enz. misschien ook nog wel wat te verbeteren hebben. En als ze zoo zelf in «strijd tegen de zonde" het voorbeeld geven (en immers een goed-Gereformeerde heeft altijd in eigen en kerkelijk leven te reformeeren), dan zullen ook de jongeren beter luisteren, als ge deze en gene van hen onder 't oog houdt 't gemis aan liefde voor de kerk, tekort aan gehoorzaamheid onder 't woord enz. Staat men zoo tegenover de jongeren, dan behoeft men niet bang te zijn, dat ze naar de Etbischen zullen overloopen, want het levend Gereformeerd beginsel is veel rijker dan elke andere richting. Dan moet ge hen zelfs voorlichten, echter niet louter verstandelijk, maar positief-Christelijk, door bijv. op catechisatie de paranese ('t persoonlijk vermanen en vertroosten) naast 't «leeren" te brengen, en vooral door gemeenschappelijke smeeking. Want nu krijgen ze meer critiek-dan leiding! Ook bij Hooger onderwijs zoeke de professor niet slechts 't hoofd, maar : 'fc hart van zijn studenten, hun geheele persoonlijkheid. Dan geen verbreken van 't gekrookte. riet en geen uitblusschen van den rookenden vlaswiek, maar dan een gedachtig zijn aan de belofte van onzen Heiland: «Zoo wie een van deze kleinen alleenlijk een beker koud water geeft in den naam eens discipels, voorwaar zeg Ik U, hij zal zijn loon geenszins verliezen."
Na deze rede werd de morgenvergadering gesloten, maar eerst nog gezongen Ps. 25:2. .
Middagvergadering.
De Voorzitter verzocht te zingen Ps. \'i2> : 10. Vervolgens heette hij de Ministers Idenburg en Heemskerk welkom en deelde inededat in de vacature van den heer J. H. de Waal Malefijt tot besfuurshd gekozen was de heer Joh. Krap, van 's-Gravenhage en tot lid der Commissie van Toezicht op het geldelijk beheer in de vacature-L. G. Weisz, de heer H. v a n de Grampel, van Amsterdam.
Bericht van afwezigheid door ambtsbezigheden was ingekomen van den curator Ds. B. van Schelven, zoomede eene mededeeling van Prof. Dr. R. H. Woltjer van het overlijden zijner moeder. De Voorzitter wijdde een gevoelvol woord aan de nagedachtenis van Mevr. Woltjer en was overtuigd in den geest van de vergadering te handelen door de familie deelneming te betuigen.
De bespreking werd nu aan de orde gesteld van het onderwerp des morgens door Ds. Brussaard ingeleid.
Om meer tijd aan dit onderwerp te kunnen wijden werd met bewilliging van Prof. Dr. A. Goslinga zijn onderwerp (het, conflict-Groen— Van der Brugghen) van de agenda afgevoerd.
De heer Schoep, van Rotterdam, herinnert aan het „handelen over U, maar zonder U" en vertrouwt dat men zijn spreken als ouder student thans niet kwalijk zal nemen. Volgens zijn ervaring maakt men te veel drukte, zelfs in de kringen die met de jongeren willen medeleven, over de problemen waarmede de jongeren „in de maag" zouden zitten en naar zijn meening gaan de studenten niet zoo gebogen door „Weltschmerz". Wat de N, C. S. V. betreft — spr. zelf Geref. student — meent dat een Geref. student het in dien kring met zijn 'geheel andere opvattingen niet uithouden kan. Laten deze onderling de Geref. belijdenis bespreken, er zich meer trouw voor geven en in gebed hun kracht zoeken. Overdreven is overigens de voorstelling dat de afdwaling onder Gereform. studenten zoo ernstig is, maar bescheiden wil spr. toch ook opmerken, dat voor de religieuse opwaking leiding noodig is om haar in Geref. banen te voeren.
Prof. Grosheide beperkte zich om des tijds wille tot enkele opmerkingen, ten eerste over inleiders diagnose van het studentenleven. Z.i. klopt diens teekening van den student niet op de werkelijkheid. Zeker is er bij tal van studenten een zekere onvoldaanheid, maar om zeer verschillende redenen en men kan dan ook moeilijk naar een algemeenen regel trachten den noodstand op te heffen. Veel meer heil ziet spr. in persoonlijke aanraking en bespreking.
In de tweede plaats gelooft spr. dat de inleider te veel buiten beschouwing laat, dat de jongelui in hun studententijd nog tot rijpheid moeten komen en vorming moeten ontvangen om in het openbaar straks leiding te kunnen geven. Laten ook zij dit toch niet vergeten, die nu vaak van onervaren uitingen uit studentenkringen zeggen: moeten dèt nu onze. toekomstige leiders worden. Goed is het zeker dat van buiten de wacht gehouden wordt, maar niet goed om alle quaesties in het publiek te brengen, 't Karakteristieke van het studentschap hebben we ïn 't oog te houden. De drift van den student naar werkelijkheid heeft zeker haar gevaren, maar daarom dienen deze dan ook bij 't streven naar het beleven der belijdenis zich te stellen onder de critiek van Gods Woord. Men komt er zoo licht
toe zich te bepalen tot wat voor 't oogcnblik realiteit is, terwijl toch het doel van ieder Geref. is, het „jagen" waarvan de Schrift ons spreekt om te komen tot wat als ideaal gesteld is.
Prof. van Schelven gaat accoord met Ds. Brussaard wanneer hij zegt: „Wek veitroiiwen voor de jongeren bij de ouderen", maar in zijn beschouwing van het vraagstuk wijkt hij van den inleider af. Z. i. kan men niet uitsluitend spreken van een religieuse opwaking onder de studenten, omdat het verschijnsel zich allerwege openbaart onder het jongere geslacht, en niet alleen bij ons, maar ook elders staan de zaken zoo, b. v. in Duitschland, naar bleek uit wat door Tröltsch onlangs nog in Amsterdam over de gebildete Tugend gesproken was. De beweging heeft veel overeenkomst met de romantiek in het begin der 19e eeuw. 't Verlangen van onzen tijd, de begeerte naar een betere wereld, zijn precies dezelfde verschijnselen uit den tijd van de Romantiek; ook toen was het een tijd van liefde voor de mystiek.
Daarop had spr. meer gewezen willen zien en dan zou z.i. uit dit gezichtspunt de waardcering van het verschijnsel ook wel eens gewijzigd kunnen worden en niet zoo gunstig luiden.
Ds. Landwehr vroeg of in het: „waarom zouden wij ons houden aan 't geen wij in huis geleerd hebben" niet ligt een miskennen van de leidingen Gods. Wat betreft de zucht naar mystiek, moeten de jongeren bedenken, dat het zoeken naar den omgang met God moet geschieden in den weg der genademiddelen, die God gegeven heeft. Verder vestigt Spr. er de aandacht op, dat de hooglecraren met de jongeren in contact staan, en vraagt hij of dat contact niet wat inniger moet worden. Ten slotte waarschuwt Spr. in deze kwestie de kerken niet te veronachtzamen, opdat er geen reactie komt uit de kerken. Ook is men opgetreden tegen de kerkbodes, doch men bedenke, dat de kerkbodes zeer veel voor de Universiteit gedaan hebben, meer misschien dan de jongeren.
Prof. Bavinck heeft zich in de teekening van de studentenwereld niet geheel kunnen vinden; enkele uitdrukkingen waren 'wat al te gechargeerd, te zwaar aangedikt, maar dit neemt niet weg dat Spr. waardeering heeft voor de uitnemende inleiding en dank brengt aan directeuren voor haar aan de orde stelling.
In den korten tijd van zijn predikantschap heeft Spr. het gebrek bespeurd, dat zooveel menschen met twijfel in hun ziel te worstelen hadden en 't heeft Spr. ook in onzen tijd getroffen, dat zooveel aan de zekerheid des heils ontbreekt. Dit eigenaatrdig verschijnsel doet zich nu op eenigszins andere wijze bij de studenten voor. We moeten, zooals Prof. van Schelven gezegd heeft, dit verschijnsel zien in grooter geheel en Spr. wijst er op dat het zich ook onder de Hollanders in Amerika voordoet. Het heeft Spr. gefrappeerd, dat de kerkbodes te weinig oog hadden voor de geheele beweging.
Nu klaagt men dat de jongeren niet zoo vast meer staan in wat hun door de ouderen is geleerd, maar Spr. merkt op, dat er tegenwoordig misschien minder goed geloofd, maar beter geleefd wordt dan vroeger. De N. C. S. V.-beweging heeft ontzaglijk veel bezwaren tegen, maar ontkend kan ook niet, dat die beweging in zekere Chr. richting zich beweegt en veel goeds heeft gedaan. In 't zeer laag peil van den student van vroeger is verbetering gekomen; hij voelt ook veel meer voor 't Chr. geloof, en dus mag in 't element van critiek, ook 'n element van waardeering niet ontbreken. Men sla toch de beweging niet hooger aan, dan zij is. De kwestie waar 't hier om gaat, gaat voorbij, men moet geduld hebben. Er wordt iets gedaan voor de studenten, meer dan men weet, (omdat dit niet in 't openbaar geschiedt), vooral door persoonlijk gesprek.
De scheiding voltrekt zich van zelf, wanneer ons beginsel in gedrang komt. Spr. roept de vergadering en allen ouderen toe: Hebt vertrouwen !
Aan zijn betoog wil spr. nog practisch toevoegen : heeft men dan een kwaden invloed ondervonden. Spr. zelf heeft daarvan bitter weinig gemerkt. Hij zegt dat niet om de N. C. S. V. te verdedigen, maar om tegenover de bezwaren ook de lichtzijde te doen zien.
Ds. W. W. Meynen wil er de aandacht op vestigen dat het Gereformeerd beginsel kracht genoeg in zich heeft om zich tegen kwade invloeden te weren en daarom kan hij zich niet voorstellen dat zoovelen bezwaren hebben tegen het lidmaatschap der N. C. S. V.
De Geref. studenten kunnen in de N. C. S. V. zeer goeden invloed uitoefenen. Men zoeke *°™ samenwerking tegen het ongeloof.
Alleen heeft Spr. bedenking tegen den titel van het onderwerp en kan hij zich er niet mede vereenigen dat gesproken wordt van religieuse opwaking.
Minister Heems kerk heefthet woord gewaagd omdat Spr. is curator der V. U. en omdat het vraagstuk der N. C. S. V. hem interesseert. Enkele vragen wil Spr. doen. De quaestie IS of in Universit. kringen de meening moet leven of bestreden worden van aansluiting van de studenten aan de N. C. S. V. Spr. heeft zich altijd gedacht dat het doel der N. C. S. V. niet IS een soort van inwendige zending onder de geloovigen, maar dat meer een propagandistisch streven voorzat in verkeer met andersdenkenden, is dat nu de aard van de N. C. S. V.? Dat zou spr. gaarne willen weten, want in den • !< M '^ 's_er ongerustheid gerezen, nu men in ae l\. U. b. V. zeker indiflterentismc meent op e merken ten aanzien van het dogma en het staatkundig terrein, n.l. of het geloof uit God 13 dan wel mt den mensch, en of Christendom en communisme vereenigbaar zijn. Zonder m.f ^f "'"^'^a van die vragen weet spr. met dit vraagstuk niet veel raad.
Vervolgens kwam Ds. Brussaard weer aan het woord, maar het verslag van zijn repliek en van het verdere verloop der samenkomsten moeten wij wegens plaatsgebrek voor het volgende nummer bewaren.
Verbetering. In het verslag, in het vorig nummer geplaatst van het referaat van Prof. Dr. < -. van Gelderen ^over »De God Israels en de goden van Babel", bleven de volgende zetfouten onverbeterd:
Alinea I regel 8 staat: kwnstlichamen, lees: itr HEERF 1[''r '.^Sel 8 staat: Heere, lees. HEERE. Kolom 5 regel 7 staat: Zei wUen, lees : Ze willen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 13 juli 1919
De Heraut | 4 Pagina's