GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

BEKEERING.

I.

De gravin van Leensbérgen, die vóór tweehonderd jaar leefde, was in haar jonge jaren bekend om haar schoonheid en bevalligheid. Ongelukkig was zij echter op die gaven uittermate trotsch, wat zoo dwaas was daar schoonheid, gezondheid en zoo veel meer, toch gegeven goed is, waar wij niets aan hebben toegebracht, al mag wie ze bezit er dankbaar voor zijn.

De jonge gravin evenwel was volstrekt niet dankbaar, maar verachtte min of meer allen die minder rijk bedeeld waren dan zij. Om haar schoonheid nog meer te doen uitkomen kleedde zij zich zoo sierlijk mogelijk. Ook verspilde zij uren voor den spiegel, om te zien hoe mooi zij er uit zag en welke kleeren haar het best stonden.

Het bekende versje zegt van den spiegel:

Dit glas maakt trotsch of geeft ons pijn; Wil 'k weten wie ik ben.

Dan moet Gods Woord de spiegel zijn Waar ik mijn hart uit ken.

Dat wist de jonge gravin ook wel, maar zij dacht er niet aan het voorzichzelf toe te passen. Hoogmoed en ijdelheid heerschten in haar jonge hart, al kende zij ook waarschijnlijk het Schriftwoord wel: De bevalligheid is bedrog en de schoonheid ijdelheid, rnaar een vrouw die den Heere vreest zal geprezen worden.

Haar ouders zagen met droefheid, hoe hun eenige dochter langzaam maar zeker afweek van dea goeden weg waarop zij getracht hadden haar te brengen. Zij waren godvreezende lieden, daarbij geacht en bemind bij velen. Hun dochter hadden zij opgevoed in de vrees des Heeren, doch het scheen, dat het goede zaad geen wortel schoot.

Maar de Heere kent Zijn tijd en heeft alle middelen en wegen in Zijnhand. Dat zou blijken.

Tot de familieleden van de jonge gravin behoorde ook een beroemd geneeskundige, die hoogleeraar was en in een schoone streek woonde, dicht bij de academiestad. Hij had een talrijk gezin waarin, gelijk in dat van den graaf van Leensbérgen, de vreeze Gods heerschte.

In een mooien Zomer werd de jonge gravin door den professor, die haar oom was, uitgenoodigd eeaige weken bij hem buiten door te brengen, wat zij met blijdschap aannam. Har­ t telijk werd ze door oom en tante ontvangen.

Het duurde niet lang, of de professor bemerkte, dat wat hij omtrent zijn nicht had gehoord, waarheid was. Zij kon heel lief zijn, muntte in velerlei uit, maar was ontzaggelijk trotsch, pronkziek en een rechte ijdeltuit. Zij kleedde zich eiken dag zoo fraai mogelijk, haa uren noodig eer ze kiaar was, en het gedurig merken, hoezeer zij roet zich zelf was ingenomen.

De natuur was prachtig zooals gezegd, in de streek waar de professor woonde. Maar zijn nicht had veel meer oog voor zichzelf dan voor de bosschen, de heuvels en da weilanden in den omtrek. Het speet haar maar, dat zij hier zoo weinig menschea aantrof om haar schoonheid ea mooie kleeren te bewonderen. Want öe huisgeaooten onthielden zich daarvan, en de boeren e a boeritnen uit de naaste omgeving — aanzienlijken woonden er weinig — hadden wel wat beters te doea. Meermalen trachtte de oom bij het lezen uit Gods Woord, ook te spreken over het zondige van ijdelheid en pronkzucht. Een paar maal hadden gastheer en gastvrouw bun nicht er zelfs rechtstreeks op gewezen. Doch al zweeg deze uit beleefdheid, 't was duidelijk te zien, dat de vermaning haar niet aanstond.

(Wordt vervolgd).

UIT HET OOSTEN.

DE DIEREN.

Zooals begrijpelijk is, trof men in het Joodsche land veel wilde dieren aan, veel meer dan b.v. thans bij ons in Nederland, 't welk toch niet veel grooter is dan Palestina.

Maar dit laatste was dun bevolkt gelijk alle landen, wier inwoners bijna uitsluitend leven van veeteelt en landbouw. Groote, dicht bevolkte steden waren er niet. Voor veeteelt en landbouw had men veel ruimte noodig. Een landman kan zijn beroep moeilijk uitoefenen op een bovenhuis; en rondtrekkende herders zooals Abraham, zouden in ons land onmogelijk zija.

Daarbij had Palestina rotsachtige streken, die onbewoond waren, en woestijnen, dat wil zeggen, niet zandwoesiijnen gelijk men veelal denkt, maar groote plekken, bedekt met gras en wilde planten. Wilde dieren huisden daar, gelijk we lezen, dat er wilde dieren waren in de woestijn waar Ctiristus veertig dagen vertoefden. Toch kon Johannes in zulke streken voedsel vinden.

Maar in de woesiiJQ zijn vaste woning te vestigen, daaraan dacht niemand. Zelfs de wegen naar of door de woestijn werden gemeden of waren als eevaarlijk berucht. Zoo de woeste weg van Gaza, waarvan wij lezen in het boek der Handelingen. Niet minder de gevaarlijke, akelige weg tusschen Jerusalem en Jericho, waaraan ons de gelijkenis van den barmbartigen Samaritaan herinnert. Zoo onveilig was die weg door roovers en moordenaars, dat Koning Herodes besloot, er een e'nde aan te maken. Hij roeide de roovers grootendeels uit, maar het kostte veel moeite en strijd.

Waar de menschea niet komen of-verblijven, komen de dieren, vooral de roofdieren. Dat zien we uit de gesch'edenis van Israel. Toen dit zeven eeuwen vóór Christus uit zijn land was weggevoerd, werden de weinige oveigeblevenen, alsook de niet talrijke nieuwe bewoners, geplaagd door leeuwen. Onder de plagen die de Heeie God zond, behoorde ook de vermenigvuldiging der wilde dieren.

De koning der dieren, de leeuw, was ook in Kanaaa het roofdier boven allen en kwam veel voor o.a, in de warme, moerassige stteken langs de Jordaan, Wij lezen in de Schrift van den jongen leeuw, den ouden leeuw, hierbij moet bedacht, dat men oudtijds verschillende namen gebruikte, al naar de leeuw was. Veelzijdig wordt in den Bijbel van den leeuw gesproken. Simson verslaat een leeuw; een leeuw doodt den profeet uit Juda; David doodt een leeuw, die de kudde bedreigt. Tegenwoordig komen in die streken geheel geen leeuwen meer voor. Trouwens, die dieren vindt men tegenwoordig bijna alleen nog in Afrika, en ook daar mindert hun getal sterk.

De leeuw in Palestina was zeer gevaarlijk voor het vee van den landman en voor de kudde van den herder. Vooral bij nacht was hij te vreezen, gelijk blijkt uit den. 104den Psalm. Met recht kon men spreken van felle leeuwen, en de Satan wordt niet zonder reden een brieschende leeuw genoemd. Te meer was de leeuw te duchten, wijl men toen niet de wapenen had, die men thans tegen hem bezit.

Vele andere dieren van het kattengeslacht, zooals tijgers, luipaarden kwamen niet of weinig in Palestina voor. Zelfs de kat wordt nergens in de Schrift genoemd, In Egypte daarentegen was de kat in hooge eer. Katten werden na hun dood gebalsemd. Zulke kattenmummies, duizenden jaren oud, kan men nog in het oudhedenmuseum te Leiden zien,

(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 november 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 november 1919

De Heraut | 4 Pagina's