GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

PREDIKER II VS. 1.

(Vervolg.)

Zoodra dit alles bekend was, wendden de heeren van het gesticht zich tot den kapitein van het schip met verzoek om Karel dadelijk terug te zenden. De kapitein wilde niets liever. Doch toen de opziener en een der heeren aan boord verschenen om Karel mee te nemen, weigerde hij beslist hen te volgen. > Ik wil niet weer terug", sprak hij, »en loop toch straks weer weg. Ik wil op een schip en naar Indië, waar het zoo mooi is, en waar je een vrij leven hebt. Laat er mij maar heen gaan. Ik wii niet mee”.

Wat zou men' doen? Er werd over beraadslaagd, en het einde was dat Karel voor één reis heen en terug zich zou verbinden. De kapitein vond dit na veel pratens goed. De dag van het vertrek werd bepaald, en de opziener nam zich voor nog eens hartelijk en vertrouwelijk met Karel te spreken en hem een Bybel mee te geven. Doch toen de goede man na drie dagen weer verscheen, was het schip onverwachts reeds vertrokken. Dat gebeurde meer in dien tijd, toen de meeste schepen nog zeilschepen waren. Men hing toen veel meer dan nu van den wind af. Den Bijbel kon men gelukkig nog nazenden.

Zes jaren gingen voorbij. De opziener had de goede gewoonte met de jongens, die de stichting verlieten, gemeenschap te blijven houden. Maar met Karel scheen dit onmogelijk. Men wist niet waar hij zich bevond, alleen dat hij in Indië moest zijn. Doch alle brieven kwamen als onbestelbaar terug.

Op zekeren avond werd den opziener een brief overhandigd, die zoo even was gekomen. Hij opende dien en vond tot zijn groote verrassing een bankbiljet van honderd gulden ingesloten. Voorts een papieri j s waarop alleen stond:

Voor het jongenshuis^ uit erkentelijkheid.

Verder niets; geen naam of zoo iets waaruit bleek wie de zender was. Ook was de brief niet over de post gekomen, maar gebracht door een onbekende, die zich haastig verwijderd had.

Het was dus blind zoeken, te meer wijl er vaak giften kwamen. De opzichter kon niet doen dan afwachten. En dat deed hij ook tot hij na een jaar weer een brief ontving met honderd gulden en hetzelfde bijschrift als voren. Weer peinsde en dacht de opziener wie toch de schenker wezen kon. Maar hij kwam niet verder en gaf het eindelijk op.

De zes jaren werden twaalf. Op een zomerschen dag, terwijl de opziener in zijn kantoor beiig was, werd hij geroepen daar er een heer was om hem te spreken.

In de spreekkamer gekomen vond hij daar een man van ongeveer dertig jaar wiens gebruind gelaat bewees dat hij lang in het Oosten had verkeerd. De onbekende, iemand van knap uiterlijk en van forsche gestalte droeg een zeer fraaie kleeding, die veel had van een uniform, en zijn 11 nke gestalte nog beter deed uitkomen.

„Vergeef me dat ik u misschien kom storen", sprak de bezoeker. > Maar ik wilde het niet langer uitstellen. Kent u mij nog? ”

De opziener wierp een scherpen blik op den jongen man die voor hem zat. Na een poos zei hij:

„Ik zie iets bekends, maar toch weet ik volstrekt niet wien ik de eer heb voor mij te zien.”

„Herinnert u Karel u niet meer, Karel Mulder die twaalf jaar geledea van hier we-gliep ? Hebt u nog wel eens van hem gehoord? ”

„Neen, maar u kunt toch Karel Mulder niet zyn, een onzer lastigste jongens. Ik vrees dat hij den breeden weg des verderfs is opgegaan. Toch heb ik veel voor hem gebeden. Dat was alles maar ook het beste wat ik doep kon. Weet u misschien iets van hem.”

(Wordt vervolgd.).

Scherp.

Twee eeuwen geleden schreef een bisschop der Eagelsche Kerk een boek, waarin hij handelde over de maan, en hoe het er daar volgens zijn meening uitzag. Hij sprak van de bergen en van de dalen, trachtte te bewijzen dat de maan bewoonbaar was en zoo meer.

Het boek verwekte groot opzien. De een vond het zotheid, en begreep niet hoe een verstandig man zijn tijd verspillen kon met zulke dwaasheden. Anderen daarentegen meenden dat de bisschop, die een zeer geleerd man was, !och wel geiijk kon hebben, althans ten deele. Weer anderen dorsten geen oordeel uitspreken, en nog anderen maakten den bisschop en zijn werk bespottelijk.

Tot deze laatsten behoorde ook een hooggeplaatst heer, een graaf, die dikwijl met den bisschop in aanraking kwam. Op zekeren dag toen dit weer het geval was, zeide de graaf spotlachend tot den bisschop.

„Eerwaarde heer, ik heb uw boek over de maan gelezen. Het is mooi en verhaalt ons nieuwe dingen. Maar nu een vraag. De wereld in de maan schijnt nog niet zoo kwaad te zijn, maar hoe moeten wij er komen ? Het is een verre reis, en men moet heel wat mede nemen.”

„Het verblijdt mijc, antwoordde de bisschop, die heel goed begreep dat de graaf hem bespotte, »dat mijn bpek u genoegen gedaan heeft. Wat nu uw vraag betreft, di^ is gemakkelijk te beantwoorden. U hebt zooveel kasteelen in de lucht gebouwd, dat het u op de lange reis wel aan geen pleisterplaats zal ontbreken. Daar kunt u dan uitrusten en vooriaad opdoen.

De graaf zei niets en droop verslagen af.

Een Vraagteeken.

Een onzer lezers vraagt welk nut er van de vliegtuigen te wachten is voor de toekomst. Hierop dit:

In de tweede helft der achttiende eeuw werden de luchtboUen uitgevonden. Destijds leefde de groote Amerikaansche staatsman en natuuronderzoeker Franklin. Men vroeg hem, hoe hij dacht over het toekomstig nut van den luchtbol. Zijn antwoord was kort:

„Welk nut heeft een jong geboren zoon? Hij kan een man wordenc. Dit zij genoeg.

BRIEFWISSELING.

P. D. te S. Herhaaldelijk is op deze plaats gezegd, dat bij het stellen van vragen rekening dient gehoud'U met wat boven deze afdeeling staat: Voor kinderen. Nu zijn uw vragen toch wel allerminst geschikt voor het jeugdig verstand, althans met in dezen vorm. Bovendien kan men wat kinderen van deze waarheden moeten weten immers vinden in Hellenbroeks Vragenboekje en dergelijke. We hadden gaarne, gelijk anders in dergelijke gevallen, uw vragen aan de Redactie opge'onden. Doch u spreekt bepaald van de Kinderafdeeling. We zullen nu afwachten hoe u wenscht. Doch voor kinderen zijn uw vragen te hoog.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 februari 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 februari 1920

De Heraut | 4 Pagina's