GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Geen gunst maar recht,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geen gunst maar recht,

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

XVI,

Dat de Nationale Vergadering in 1798 onrecht tegenover de Gereformeerde Kerken gepleegd heeft, kan dus niet betwist worden. Al is de Nationale Vergadering niet zóó ver gegaan als de meest radicale elementen wilden, die de voormaals heerschende Kerk van al hare kerkgebouwen en goederen — zelfs van die welke na 1S81 aan de Gereformeerde Kerken waren geschonken en die dus in elk geval onbetwistbaar haar eigendom waren — wilden berooven om ze, ten bate van 's Lands schatkist te verkoopen, toch heeft de Nationale Vergadering wel degelijk zich schuldig gemaakt aan krenking van de historisch verkregene rechten der Kerk en aan confiscatie van goederen, die haar niet toekwamen en waarover zij ook geen zeggenschap bezat.

Dit geldt reeds ten opzichte van de kerkgebouwen en pastoriehuizen met de daarbij behoorende goederen, want welk recht had de Nationale Vergadering, die den band' tusschen Kerk en Staat verbroken had, om te beschikken over deze kerkgebouwen en pastoriehuizen? Eigendom van den Staat waren deze goederen niet; ze werden zelfs niet door den Staat beheerd onder de Republiek, maar door kerkvoogden, die door de gemeenteleden of parochianen waren gekozen. Welk recht had de Nationale vergadering om deze kerkgebouwen en pastoriehuizen onder de verschillende gezindheden te verdeelen naar gelang van het zielenaantal en daarmede in den eigendomstoestand dezer goederen in te grijpen ? Indien in den boezem eener Kerk een scheuring plaats vindt en een belangrijk deel der leden met het bestaande instituut breekt ofdit tot reformatie wenscht te brengen, kan de Overheid geroepen zijn om, wanneer beide partijen aanspraak op de goederen doen gelden, hierover hetzij door rechterlijk vonnis, hetzij door bepalingen in de wet uitspraak te doen. Maar hiervan was in 1798 geen sprake. De verschillende Kerken of gezindheden stonden reeds eeuwen lang naast elkander. En waar nu bij de Reformatie, meer dan twee eeuwen geleden, de destijds heerschende Overheid deze goederen toegewezen had aan de Gereformeerde Kerken, of wil men liever, erkend had, dat deze Kerk recht had op het gebruik van deze goederen, welk recht had de Nationale vergadering om thans op deze beslissing terug te komen en deze goederen nu over alle gezindheden te verdeelen? Gesteld zelfs, dat de Overheid in 1591 onrecht gepleegd had door deze goederen, die voor de Katholieke Christelijke Kerk bestemd waren, uitsluitend aan de Gereformeerde Kerken toe te wijzen, zooals op de Nationale Vergadering beWeerd werd, kan dan de Overheid, nadat dit »onrecht< twee en een halve eeuw geleden geschied is, het plotseling weer te niet te doen ? Bovendien, al zou de Overheid het recht hebben gehad, wat we ontkennen, om tot een verdeeling dezer goederen over te gaan, om daarmede het onrecht te herstellen tegenover de Roomschen begaan, die van deze goederen »beroofd* waren, zoo kon er toch in geen geval sprake van zijn, dat allerlei isectent, die zich van de Christelijke Kerk in het vaderland hadden afgezonderd of door de Kerk wegens afwijking van de belijdenis uit de Kerk waren gebannen, ja zelf degenen, die nooit tot deze Kerk behoord hadden zooals de oden, gelijke rechten zouden hebben als de Roomsche en de Gereformeerde Kerk. l mocht de Overheid, na de scheiding van Staat en Kerk, alle gezindheden als gelijk voor de wet beschouwen, aaruit volgt niet, dat de Overheid het recht had om de kerkegoederen over al deze gezindheden gelijkelijk te verdeelen. Het revolutionaire beginsel, dat met geen historisch geworden toestanden rekening houdt, maar alleen met abstracte theorieën, kan, althans door een antirevo, lutionair, nooit goed worden gekeurd. Het is, zooals de heer Colijn in zijn voortreffe, lijke rede op de Depntaten-vergadering opmerkte, in strijd met de ordinantie Gods,

Hetzelfde geldt evenzeer ten opzichte van het besluit der Nationale Vergadering on de uitbetaling van alle predikantstractementen te doen ophouden. Dat we op zichzelf het uitbetalen van predikantstracte. menten door de Overheid zeer beslist af. keuren, omdat de Kerk daardoor altoos min of meer in haar vrijheid, die haat kostelijkst goed is, belemmerd wordt, 'M bekend genoeg. We hebben altoos den strijd gevoerd tegen de »zilveren koorde» en van een plicht, die op de Overheid als zoodanig rusten zou om voor het onder, houd van de predikanten te zorgen, willen we niets weten. De zorg daarvoor heeft Christus niet aan de Overheid, maar aan de gemeenteleden zelf opgelegd. Wanneei De Tijd nog korten tijd geleden bepleiten kwam, dat de Overheid, ook na uitbetaling van de kapitalen aan de verschillende Kerken, zou voortgaan met als vrije sub. sidie de Kerken te steunen, dan staan we uit beginsel daar lijnrecht tegenover. We wenschen vooral thans meer dan ooit eiken finantieelen band tusschen Kerk en Staat te doen ophouden. Maar dit alles heeft met de vraag, of de Nationale vergadering in 1798 het recht had deze predikantstractementen in te houden, niets te maken, Deze predikantstractementen waren niet een vrijwillige subsidie van de Overheid aan de Kerk, maar werden door de Overheid deels betaald uit de kerkelijke en geestelijke goederen, die zij na de Reformatie onder haar beheer genomen had, deels, voor. zoover zij uit belastingen werden gevonden, waren zij een restitutie van het kerkelijk en geestelijk goed, dat de Overheid vroeger had gebruikt om de oorlogskosten en de Landsschulden te betalen. Indien de Nationale Vergadering den financieelen band tusschen Kerk en Staat had willen doen ophouden, dan had zij aan de Kerken de kapitalen moeten uitkeeren of restitueeren, die zij onder haar beheer had of voor 's Lands schulden had gebruikt. Maar het inhouden van deze tractementen zonder kapitaaluitkeering, was onrecht, roof tegenover de Kerken gepleegd.

Van zelf vloeit daaruit voort, dat ook de confiscatie of nationaliseering van de kerkelijke en geestelijke goederen, die de Overheid onder haar beheer had, onrecht is geweest, ook, al heeft de Nationale Vergadering den schijn trachten te redden door te bepalen, dat deze goederen in een apart fonds zouden worden ondergebracht en voor onderwijs en armenzorg zouden worden bestemd, omdat deze goederen aldus bestemd bleven voor pieuse doeleinden, waarvoor ze waren gegeven. Nog daargelaten echter, dat ten opzichte van de kerkelijke goederen, die aan de zorg der Overheid waren toebetrouwd ondei voorwaarde, dat de Overheid de predikantstractementen betaalde, de Overheid elk recht miste om deze goederen een niet-kerkelijke bestemming te geven, is ook, wat de geestelijke of kloostergoederen betreft, aangetoond, dat armenzorg en onderwijs, losgemaakt van de Kerk, van alle christelijk karakter ontdaan, ja zelfs dienstbaar gemaakt om de Christelijke religie te ondermijnen, geen pieuse doeleinden zijn, maar veeleer het tegendeel kunnen w^^en genoemd. Ook ten opzichte van dez^^eestelijke goederen ig wat de Nationale'; ^er'^dering in 1793 deed, dus niet anders dan een misbruik van haar macht te noemeQi, een ontvreemden van deze goederen aan^hunne bestemming, wat te ergerlijker was, omdat deze goederen voor een heilig doel waren bestemd en aan den dienst Gods waren gewijd.

Zoo kan dus wat elk dezer drie besluiten betreft, niet anders geoordeeld worden, dan dat de Nationale Vergadering onrecht heeft gedaan. Onrecht door de kerkgebouwen en pastoriehuizen aan de bezitters te ontnemen en over de gezindheden naar 't aantal van de gemeenteleden te verdeelen. Onrecht door de predikantstractementen in te houden. En evenzeer onrecht door de kerkelijke en geestelijke goederen tot nationaal eigendom te verklaren en voor andere doeleinden te bestemmen, dan waarvoor ze waren gegeven.

Ook het argument van Mr. Van Apeldoorn, ter disculpatie van de Nationale Vergadering aangevoerd, dat zij in beginsel niet anders heeft gedaan dan wat de Overheid tijdens de Republiek deed, is niet steekhoudend bevonden. Hij vergat den bekinden regel, dat si duo idem faciunt, non est idem, d. , w. z. dat al doen twee hetzelfde, dit daarom nog niet hetzelfde is. Zelfs gesteld, dat de beslissingen, die de Nationale Vergadering nam, formeel dezelfde waren geweest als die van de Gereformeerde Overheid, dan volgde daarcit nog niet, dat de Nationale Vergadering gerechtigd was deze beslissingen te nemen. Zoolang de Overheid in ons land optrad als voogd en voedsterheer der Kerk en daarbij besliste, wat de ware Kerk was, die zij te verzorgen had, kon de Overheid daaraan desnoods geacht worden rechten te ontleenen om over deze goederen zeker beschikkingsrecht uit te oefenen, even als een voogd dit kan ten opzichte van de goederen van zijn pupil. Maar zoodra de Overheid zich niet meer gerechtigd achtte uit te maken, welke religie de ware is, verviel daarmede van zelf ook haar voogdij en voedsterschap van de Kerk en daarmede ook haar recht, om over deze goederen beschikkingen te nemen. Terwijl voorts, gelijk is aangetoond, ook materieel de beslissingen door de Nationale Vergadering genomen, lijnrecht staan tegenover wat de Gereformeerde Overheid heeft gedaan.

Zoo blijft dan nog alleen het argument over, door Mr. Van Apeldoorn aangevoerd, dat de Nationale Vergadering, wel verre van de Kerk te willen berooven van haar

eigendom, getoond heeft dit eigendomsrecht, voorzoover het aanwijsbaar wras, te willen eerbiedigen, ') doordat zij aan haar besluit tot nationaliseering der geestelijke goederen de clausule toevoegde : blijvende nochtans onverlet de aanspraak, welke eenig lichaam of gemeente daarop maken mocht en met de noodige bewijzen voorzien, aan het vertegenwoordigend lichaam ter beslissing zal moeten inleveren.

Nu is deze slot-alinea zeker van belang, omdat er tweeërlei uit blijkt: vooreerst, dat zelfs deze revolutionaire Overheid zich zelf toch niet de bevoegdheid toegekend heeft om vrijmachtig over deze goederen te beschikken, en ten tweede, dat in deze clausule implicite de erkenning lag opgesloten, dat de Kerk op een deel dezer goederen wel degelijk eigendomsrechten kon doen gelden; want indien de Nationale vergadering de overtuiging had gehad, dat deze goederen Staatseigendom waren, gelijk Mr. van Apeldoorn meent, dan zou deze slotclausule geen beteekenis hebben gehad. Het schijnt, dat de Nationale vergadering metterdaad de bedoeling heeft gehad, dat wanneer onder deze geestelijke goederen zich ook goederen bevonden, die aan eene gemeente behoorden, deze zouden worden teruggegeven. Zij heeft dan ook, zooals uit de geschiedenis blijkt, met de meeste bereidwilligheid de archieven van rentmeesters, ontvangers en administrateurs geopend voor de reclamanten en zelfs den tijd van inlevering verlengd, omdat zij een eerlijke boedelscheiding schijnt gewenscht te hebben. 2) Intusschen is deze scheiding van kerkelijk goed uit de genationaliseerde geestelijke goederen niet tot stand gekomen, zoodat deze clausule practisch geen effect heeft gesorteerd. Of de eene of andere gemeente van dit recht gebruik heeft gemaakt en hare aanspraken bij de Nationale Vergadering of het Vertegenwoordigend Lichaam heeft doen gelden, is mij niet bekend. Wel hebben de Gereformeerde Kerken tegen dit besluit der Nationale vergadering een protest ingediend, maar dit protest is ter zijde gelegd. En indien een bepaalde gemeente van de bevoegdheid, in de slotclausule haar geschonken, gebruik heeft gemaakt, heeft dit in elk geval er niet toe geleid, dat deze goederen haar terug zijn geschonken. Niet omdat de Nationale Vergadering beslist heeft, dat deze aanspraken niet deugdelijk waren, maar omdat een nieuwe omkeer in het staatsbewind aan het bestaan der Nationale Vergadering een einde heeft gemaakt.

Het onrecht door deze confiscatie der geestelijke goederen den Kerken aangedaan, is dus niet hersteld geworden. En z> ïlfs al zou men aan de eerlijke bedoeling der Nationale Vergadering om recht te doen, niet twijfelen, dan is zij door haar besluit toch de oorzaak geworden dat deze goederen voor de Kerk zijn verloren gegaan. Zelfs mag de vraag gesteld worden, of de Overheid wel aldus handelen mag. Dat een belangrijk deel dezer goederen pastoralia waren en aan de Kerken toebehoorden, was bekend genoeg. Indien de Nationale Vergadering deze pastoralia had willen scheiden van de andere geestelijke goedéren en aan de Kerken teruggeven, zou he haar gemakkelijk genoeg gevallen zijn dit te doen, want deze goederen stonden afzonderlijk genoteerd. Door eerst deze goe-, deren te confisqueeren en daarna aan de gemeenten den last op te leggen het bewijs te leveren, dat zij op deze goederen aanspraak hadden, werden de rollen omgekeerd. En aangezien de beslissing over deze aanspraken niet aan den rechter werd overgelaten, maar aan de Overheid zelf, die deze confiscatie had gedecreteerd, viel op een rechtvaardige beslissing nauwelijks te hopen, vooral wanneer men let op den vijandigen geest, die de Overheid tegenover de Gereformeerde Kerken bezielde. Het is dan ook wel te begrijpen, dat van dit recht nauwelijks gebruik is gemaakt; men moest wel vreezen bij den duivel te biecht te komen. Van een Overheid, die aldus handelt, kan dan ook kwalijk gezegd worden, dat zij de eigendomsrechten der Kerk heeft willen eerbiedigen. Eer het tegendeel.

Dr. H. H. K.

2) t. a. p. bh. 18.

2) DR. VAN LONKHÜVZEN, Radicale finantüele scheiding blz. 76.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 april 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Geen gunst maar recht,

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 april 1920

De Heraut | 4 Pagina's