In schier alle plaatsen
Amsterdam, 12 Nov. 1920.
In schier alle plaatsen in ons land zijn in de afgeloopen weken dankstonden in de Kerken gehouden naar aanleiding van de Koninklijke bekrachtiging van de. Wet-De Visser. Roomsch en Protestant, Gereformeerd en Hervormd, en al wie voor het Christelijk onderwijs opkwam, gevoelde behoefte om God den Heere te danken voor de zegepraal, die Hij na zoo langen en bitteren strijd ons geschonken had. En die zegepraal was daarom te schooner, omdat zelfs de vijand van vroeger tot de totstandkoming van deze pacificatie had medegewerkt. Het was een vrede, die niet verkregen was door geweld, maar die steunde op erkenning van ons goed recht. En daarin ligt zeker de beste waarborg, dat deze vrede ook een bestendige vrede zal wezen.
Niet alsof met deze financieele gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs de strijd uit zou wezen en we nu in zelfvoldane tevredenheid onze wapenen zouden kunnen ophangen aan den wand. Daartegen is, en volkomen terecht, van meer dan eene zijde gewaarschuwd. Nog daargelaten, dat de Wet-De Visser bij het vele goede, wat ze ons biedt en waarvoor we van harte dankbaar zijn, toch meer dan eene bepaling bevat, die aan de zelfstandige ontwikkeling van het Christelijk onderwijs afbreuk doet en vooral in de handen van een het Christelijk onderwijs niet gunstig gezinde Regeering voor onze Christelijke scholen een gevaar zou kunnen opleveren, spreekt het wel van zelf, dat de schoolstrijd zelfmet deze financieele gelijkstelling van het openbaar en bijzonder lager onderwijs niet uit is. Ons ideaal blijft: de Vrije School voor heel de Natie. Maar de strijd voor dit ideaal zal voortaan toch een ander karakter drag«n. Het was een strijd, die vroeger een politiek karakter droeg. De voorstanders der neutrale openbare school trachtten met politieke machtsmiddelen aan hun school de overwinning te bezorgen. Ze meenden, dat deze school de volkss'ckoolvaoesi'vizz^ii, dat voor deze school met volle handen uit 's Lands schatkist mocht worden geput, terwijl de Christelijke school alleen geduld werd, zoo niet aan zulke vexatoire bepalingen onderworpen werd, dat haar bestaan zelfs onmogelijk werd gemaakt. Daarin nu lang de krenking van ons rechtsbesef. Dat we als burgers van ons lands eerst hadden te betalen voor de instandhouding eener school die naar de overtuiging van de groote meerderheid van ons volk een gevaar was voor de opvoeding der jeugd, en daq nog belemmerd werden in de oprichting onzer eigen scholen, waaraan de Overheid geen penning wilde bijdragen, was het stuitend onbillijke en onrechtvaardige, dat zoo diep ons griefde.
Aan dat onrecht is thans, ten minste wat het lager onderwijs betreft, een einde gekomen. Het is een overwinning geweest die niet in eens is bevochten, maar trapsgewijze is verkregen. De ontwikkelingslijn loopt van de eerste pacificatie-wet onder het Kabinet Mackay-De Savornin Lohman over de Onderwijswet van Dr. A. Kuyper naar de wet, die nü de signatuur van Dr. De Visser draagt. En eerst th'ans, nu de financieele gelijkstelling is doorgevoerd, kan gezegd woKlen, dat deze politieke worsteling is geëindigd en ons gred recht door alle politieke partijen is erkend.
Het bezwaar, wel eens ingebracht, dat deze financieele gelijkstelling niet geldt, althans wat de termen der wet betreft, het christelijk en het neutraal onderwijs, maar het openbaar en het bijzonder onderwijs, late men daarbij niet te zwaar wegen. Formeel genomen is het volkomen juist, dat van een overwinning van het Christelijk onderwijs geen sprake is. Het woord Christelijk komt zelfs in de wet niet wel voor. De Staat heeft alleen afstand gedaan van de dwaze gedachte, dat zijn school de eenige goede en voor heel het volk bruikbare school zou wezen, en de vrijheid van het onderwijs erkend. Wanneer een vereeniging een anti-christelijke school wilde oprichten, dan zou deze school precies hetzelfde subsidie verkrijgen als de Christelijke school. Elke vrije school, van wat religieuze of anti-religieuse kleur ook, kan, wanneer zij aan de vereischten der wet voldoet, op hetzelfde subsidie aanspraak doen gelden. In zooverre kan zelfs gezegd worden, dat heel deze regeling van geen Christelijke gedachte uitgaat. De Staat vraagt niet naar het karakter van het onderwijs, maar steunt elk onderwijs, zelfs al zou dit lijnrecht tegen de Christelijke levens-en wereldbeschouwing zich richten. Zelfs de eisch, die althans voor de openbare school nog gehandhaafd bleef, dat zij dienen moest tot opleiding in maatschappelijke en christelijke deugden, viel voor het vrije onderwijs weg.
Maar hoe juist deze opmerking ook is, toch mag daarbij niet vergeten worden, dat practisch het openbaar onderwies steeds meer, om met Groen te spreken, voertuig was geworden van het modernisme, dat de volksjeugd steeds meer ontkerstende, eo dat het bygonder onderwijs zoo goed als geheel was opgekomen uit den drang en behoefte van ons Christenvolk om een school te hebben, waar de Christelijke religie weer in eere was. Door aan dit bijzonder onderwijs thans geheel dezelfde rechten toe te kennen als aan de Staatsschool, is aan de onderdrukking, achteruitzetting of hoe men het noemen wil, van de Christelijke school een einde gemaakt. En al is wettelijk thans de mogelijkheid geopend ook voor bestrijders van het Christendom, om met Staatshulp scholen op te richten, we vreezen niet, dat in de practijk hiervan veel gebruik zal worden gemaakt, In de Staatsschool, die feitelijk godsdienstloos is, hebben deze mannen al wat hun hart begeert. Ze behoeven niet naast deze Staatsscholen bijzondere scholen op te richten. De winst van deze wet valt den Christelijken scholen ten deel. Dat is dan ook de indruk, niet alleen van ons Christenvolk, maar evenzeer van degenen, die onze tegenstanders waren. En dat verklaart den toon van dank en jubel, die uit het hart oprees, nu God de Heere onzen strijd zoo schitterend bekroonde.
Want metterdaad is voor de ontwikkeling van ons Christelijk onderwijs ons een rijke toekomst geopend. We kunnen den strijd met het openbaar onderwijs^ thans voortzetten, niet langer belemmerd door financieele bezwaren.
Het woord van Da Costa:
Bouwt Scholen, in wier school het [Evangeliezout Uit Bij-en Ongeloof een dierbre jeugd [behoudt, kan thans in vollen omvang tot werkelijkheid worden gebracht. De snelle groei van het getal onzer Christelijke Scholen, sinds de Staatssubsidie werd toegestaan, bewijst wel, welk een behoefte aan Christelijk onderwijs bestaat. En vooral in onze groote steden zal nu met ernst de poging kunnen worden beproefd om door uitbreiding van het aantal Christelijke scholen weer te herwinnen, wat door de Staatsschool verloren ging.
Maar zal deze strijd met de Staatsschool tot een werkelijke overwinning leiden, dan zal ons Christelijk onderwijs ook moeten toonen, dat het in innerlijke kracht de Staatsschool overtreft. Op onze Christelijke onderwijzers wordt daarom een zeer hooge roeping gelegd. Ze zullen voor alle dingen mannen des geloofs moeten zijn, mannen, die, bezield door hun heilig beginsel, onze jeugd voor de Christelijke religie weten te winnen en te behouden. Maar ze zullen ook moeten toonen, dat zij, door dit Christelijk beginsel gedragen, paedagogisch hooger staan dan de mannen der Staatsschool en het onderwijs aan hun scholen zal rijker vrucht moeten dragen voor de opvoeding van ons volk.
Zoo zal het opnieuw een strijd moeten worden voor onze Christelijke school. Een strijd niet met publieke, maar met geestelijke wapenen gestreden. Een strijd, waarin het zal moeten .blijken, dat onze Christelijke scholen uitnemender zijn dan de openbare scholen, niet in religieus gehalte, maar in elk opzicht. Zoo eerst zal onze Christelijke school in ons volksleven de plaats der eere kunnen innemen, die haar toekomt. De liefde van ons Christenvolk zal daardoor steeds sterker en krachtiger voor deze school worden. En haar invloed zal zich uitstrekken ook tot degenen, die nu nog verre van haar staan, maar haar dan als een zegen zullen beschouwen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 14 november 1920
De Heraut | 4 Pagina's