125 jaar Faculteit der Godgeleerdheid aan de Vrije Universiteit - pagina 318

de herstructurering van het faculteitsbestuur

de uit zes stafleden en zes studenten. Ook één lid van het administratief personeel was welkom en had stemrecht als het ging om zaken die positie en werk van het administratief personeel betroffen. Deze faculteitsraad zou volledige beslissingsbevoegdheid hebben met uitzondering van hetgeen in de wet bepaald wordt met betrekking tot de taken van hoogleraren en lectoren. De verschillende geledingen kregen het recht om desgewenst de faculteitsraad van advies te dienen. Daarnaast moest er een Algemene Vergadering in het leven te worden geroepen, bestaande uit allen die op de een of andere manier betrokken waren bij de faculteit. Deze vaardigde leden af naar de raad en kon eventueel het vertrouwen in de raad opzeggen waardoor deze genoodzaakt zou zijn af te treden. Toen de faculteit hierover vergaderde, kwam er nog al wat kritiek.12 Meuleman sprak over een gelijkheidsideologie, over een bestuursvorm die was gebaseerd op achterdocht van de studenten, die de macht van de hoogleraren wilden breken. Nauta achtte het ontwerp in strijd met de wet.13 Van den Berg meende dat er te veel verantwoordelijkheid op schouders van de studenten werd gelegd en Ridderbos meende dat het hele ontwerp berustte op een (te) optimistische mensbeschouwing. Desondanks werd deze bestuursvorm geaccepteerd. Acht leden stemden voor, vier stemden tegen, de ene adviserende stem (van Nauta) was eveneens tegen. De tegenstemmers behielden zich het recht voor de besturende colleges te informeren, zo vermelden de notulen, maar alleen Meuleman heeft van dit recht gebruik gemaakt.14 Opmerkelijk is dat de brief waarin het voorstel van de faculteit ‘oude stijl’ was verwoord, ondertekend was namens de faculteit (Ridderbos en Augustijn), namens de wetenschappelijke staf (J. C. Schreuder en M. H. van Es) en namens de theologische faculteitsvereniging (G. J. van ’t Slot en M. van Hove). Curatoren vergaderden hierover op 9 januari 1970. Zij meenden dat dit plan in feite de opheffing van de faculteit zoals bedoeld in de reglementen van de vu betekende. Directeuren en curatoren reageerden in een brief van 29 januari 1970 aan ‘de afzenders van de brief van 19 december 1969 aan de colleges van directeuren en curatoren’.15 Daarin werd hun meegedeeld dat het plan elementen bevatte die op ernstige bezwaren stuitten. In het bijzonder gold dat de vele bevoegdheden van de raad. Directeuren en curatoren achtten dit onjuist, temeer omdat studentleden en stafleden volgens het ontwerp gelijkelijk

Faculteit der Godgeleerdheid; Perfect Service; pag 317

317

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen