GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

125 jaar Faculteit der Godgeleerdheid aan de Vrije Universiteit - pagina 171

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

125 jaar Faculteit der Godgeleerdheid aan de Vrije Universiteit - pagina 171

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

weerwerk

170

naast de ziel ook nog een ‘geest’ aan, de hogere ziel, en meende zo in het spoor van Kuyper en Bavinck te blijven. Ook J. H. Bavinck, die in 1926 zijn boek over de psychologie had gepubliceerd, sprak over een ‘hoger ik’. Vollenhoven en de amateur-filosoof A. Janse uit Biggekerke proefden daarin iets van de humanistische mensvergoding en dus van een synthese tussen bijbels en Grieks denken. Zij meenden in deze visie op de ziel iets terug te vinden van Aristoteles. ‘Zij hebben deze “Kanaänieten” in den strijd der geesten in de kerk laten leven!’, zou Janse in 1934 formuleren.16 Voor Vollenhoven verhielden hart en lichaam zich als centrum en omtrek van de mens, niet als twee substantialiteiten. Het was de Kamper hoogleraar T. Hoekstra, van huis uit godsdienstfilosoof, die Waterink op zijn conceptie van de ziel aanviel in het gtt. Door de Andijkse predikant H. Steen werd hij aangevallen op zijn christologie. Waterink had namelijk beweerd dat Christus geen deel had aan de lagere ziel en alleen een hogere ziel had. Steen beschuldigde hem van Apolinarisme, een oude ketterij die het ware mens-zijn van Christus loochende. Waterink verdedigde zich eerst in het gtt, later ook in De Reformatie. Toen hij op zijn visie door Janse werd aangesproken in een particulier schrijven, toonde hij zich dusdanig geprikkeld dat hij deze en public van repliek diende.17 De wijze waarop hij dat deed, was bepaald niet bevorderlijk voor de goede verstandhoudingen. Vervolgens ging hij over tot een lange serie artikelen waarin hij Vollenhoven op zijn boek Het Calvinisme en de reformatie der wijsbegeerte aanviel. In dat boek had Vollenhoven de synthetische elementen in de neocalvinistische theologie blootgelegd: te vaak werd er een compromis gesloten tussen bijbels denken en humanistisch-wijsgerige uitgangspunten.18 Het is opvallend dat H. H. Kuyper gepoogd heeft Waterink en Vollenhoven met elkaar in gesprek te brengen. Wat het resultaat hiervan is geweest, valt niet uit de bronnen op te maken. Maar wel is duidelijk dat de scheidslijnen in 1934 nog niet zo lagen als later. Voor het door mij gekozen perspectief is van belang dat de theologen niet meer de enigen waren die zich bezig hielden met de interpretatie van de bijbel.

Faculteit der Godgeleerdheid; Perfect Service; pag 170

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2005

Historische Reeks | 550 Pagina's

125 jaar Faculteit der Godgeleerdheid aan de Vrije Universiteit - pagina 171

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2005

Historische Reeks | 550 Pagina's