GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

1909-1910 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 171

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

165 periode leefden dieren als Elephas antiquus, Rhinoceros Mercki en Hippopotamus, die met het kouder worden van het klimaat werden vervangen door dieren uit koudere streken, zooals Elephas primigenius (mammouth) en Rhinoceros tichorhinus; kudden bisons en wilde paarden, holenbeer (Ursus spelaeus) en holenleeuw (Felisspelaeus). Met de komst der gletschers komen uit het N. nog andere dieren, o.a. het rendier, en de mensch zelf zoekt beschutting in de grotten, die hij moet betwisten aan de roofdieren. Daar vindt men nog de aschresten der vuurhaarden, die zij aangelegd hebben om hun voedsel te bereiden en zich te beschermen tegen het koude klimaat. In het oudste deel van het palaeolithicum nam de industrie nog geen hooge vlucht, al onderscheiden de Fransche archaeologen toch nog 3 typen in die industrie, n.l. chelleen, acheulleen en mousterien. Ook als de gletschers door het koude en drooge klimaat reeds verteerd zijn, blijft de temperatuur nog laag. Breuil meent, dat nu nieuwe rassen kwamen wonen, die eene andere beschaving importeerden (l'age de la pierre taille récente). De vuursteen werd bewerkt tot platen, een soort messen, en zij begonnen ook te werken in ivoor, been en hoorn van 't rendiergewei. In het laatste deel van de palaeolithische periode nam de vaardigheid zeer toe en ontwikkelde zich zelfs eene bepaalde kunst, zich uitend in sculptuur en in het bewerken van allerlei gereedschappen of het ciseleeren en het beschilderen der rotswanden van de grotten, die hen tot verblijf strekten. Het bloeitijdperk dezer kunst is het eigenUjke rendiertijdperk, l'age du renne van Lartet en Christy, l'age glyptique van Piette. De groote roofdieren waren verdwenen, evenzoo mammouth en neushoorndier, terwyl bison en paard zich vermenigvuldigden en daarna vooral de rendieren, die zich tot de Pyrenaeën en de Middellandsche Zee verspreidden. Ook deze periode wordt op grond van de gevonden voorwerpen weer in drieën verdeeld : aurignacien, solutréen en magdalénien. Daarna wordt het klimaat weer zachter; het rendier c.s. moeten gaandeweg hun plaats weer ruimen voor de herten en everzwijnen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1910

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 204 Pagina's

1909-1910 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 171

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1910

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 204 Pagina's