1924 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 27
19 stein (Höttinger breccie, Innsbruck) en door anderen bewerkt. Samenvattend kunnen we zeggen, dat de eerste planten, welke gevonden worden, Thallophyten zijn, b,v, wieren, In het laatst van de eerste formatie, 't palacophyticum, zijn er vrijwel alle bekende plantengroepen, uitgezonderd Angiospermen, De Lepidophyten sterven met 't Zechstein uit en met dit uitsterven wordt het palaeophyticum afgesloten. Dan begint het mesophyticum, dat vele Varens en Gymnospermachtige planten kent. Het einde is in den Gault-lijd (midden Krijt], Dan komen de Angiospermen (eerst Dicolylen, dan Monocotylen) en daarmee vangt de Kaenopbytische formatie aan. Het palaeophyticum eindigt dus voor 't palaeozoïcum, evenals 't kaenophyticum eerder begint dan 't kacnozoïcum. Dat is merkwaardig: de planten verschijnen dus voor de dieren; de dieren hebben de planten noodig en we worden zoo herinnerd aan 't parallelisme uit Genesis I, Na deze korte en zeer onvolledige opsomming van fossiele plantengroepen, willen wij ons de vraag stellen in hoeverre eenijfe daarvan steun kunnen bieden aan de afstammingsleer ^), Voor wij daartoe overgaan is het wellicht noodig kort na te gaan op welke wijze varens en Gymnospermen zich geslachtelijk voortplanten. Eerst daarna kunnen wij bij een paar fossiele groepen zien, in hoeverre ze het midden houden tusschen Varens en Gymnospermen of tusschen Gymnospermen en Angiospermen. We deelen dus kort mede, wat in hoofdzaak de arbeid van den grooten Heidelberger Wilhelm Hofmeister en zijn volgelingen is geweest. In zijn ,,Vergleichende Untersuchungen der Keimung, Entfaltung und Fruchtbildung höherer Kryptogamen" en andere werken — 8 jaren voor 't verschijnen van Darwins „The origin of species" — toonde hij op geniale wijze het verband aan der groote plantengroepen. (1851), Beginnen we met een gewone mannetjesvaren. De bladeren — varenveeren — in hun jeugd spiraalvormig opgerold, dragen op den onderkant sporenhoopjes, de sori, hier bedekt met een dekvliesje of indusium. De sori bestaan uit gesteelde sporendoosjes, de sporangiën. Deze springen op een bepaalde wijze open. Dan komen de sporen vrij. ledere één-cellige spore kan uitgroeien tot een voorkiem of prothallium, een klein groen plantje, zonder eigenlijke wortels, stengel of bladeren, Aan den onderkant ontwikkelen zich de antheridiën, d, z. de organen, waarin de mannelijke kiemcellen, de spermatozo'i'den ontstaan.
^) Aangenomen, dat de beschrijvingen der vondsten juist zijn. Paaraan valt bij serieuze onderzoekers niet te twijfelen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1924
Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 92 Pagina's
![1924 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 27](https://geheugenvandevu.digibron.nl/images/generated/orgaan-cvng-geloof-en-wetenschap/1924-orgaan-van-de-christelijke-vereeniging-van-natuur-en-geneeskundigen-in-nederland/1924/01/01/1-thumbnail.jpg)
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1924
Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 92 Pagina's