GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

1926 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 24

Bekijk het origineel

1926 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 24

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

16 bevestiging. Ten tweede geeft de theorie niet aan, door welke factoren het verschil tusschen de afstammelingen tot stand komt. In de derde plaats is de theorie niet in staat een systeem van transmutatie op te stellen, dat erfelijkheid en variatie saambrengt in een logisch samenhangend op feiten gebaseerd verband. De beide eerste bezwaren maken de theorie nog niet absoluut onmogelijk" . . . . ,,Het derde bezwaar is het meest ernstig. Voor het blijkbaar onvermijdelijk antagonisme, dat de evolutionistische opvatting doet ontstaan tusschen erfelijkheid en variatie zijn ook de aanhangers der evolutieleer niet blind, en zij hebben tevergeefs gezocht naar een formule, die zonder de feiten geweld aan te doen, deze tegenstrijdigheid kon opheffen. Reeds in 1905 schreef Osborn: Het is een onbevooroordeelde conclusie uit onze tegenwoordige wetenschap, dat wij van Weismanns standpunt erfelijkheid kunnen verklaren, maar geen evolutie; terwijl wij met Lamarcks principe en Darwins selectietheorie evolutie kunnen verklaren, maar tot dusver geen erfelijkheid" ^]. Wanneer O' Toole overgaat tot de bespreking van fossiele stamboomen, voert hij tegen de resultaten der palaeontologie — zooals trouwens te verwachten was —, als eerste bezwaar aan, dat successie niet mag verward worden met afstamming; post hoc is nog niet hetzelfde als propter hoc. Een tweede bezwaar is het voorkomen van convergentie, gezien van het standpunt van den evolutionist. Men onderscheidt in de eerste plaats parallelconvergentie, n.l. wanneer men geheel parallelle modificaties zich ziet ontwikkelen in linies, die naar men meent van elkaar geheel onafhankelijk zijn. Ten tweede spreekt men van stamconvergentie of heterogenetische homoïomorphie. Soms heeft men groepen van individuen, die zoo precies op elkaar gelijken, dat zij beschouwd zouden kunnen worden als behoorend tot hetzelfde geslacht of zelfs dezelfde soort, terwijl toch vaststaat, dat zij tot geheel verschillende linies behooren. In de derde plaats spreekt men van adaptieve convergentie en wel wanneer er parallelle modificaties, veroorzaakt door analoge specialisatie, optreden bij vormen, die met elkaar in geen enkel verband staan, daar zij een geheel ^) O' Toole, a. w. bladz. 64.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1926

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 212 Pagina's

1926 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 24

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1926

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 212 Pagina's