1926 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 79

71 dan bedoeld; al het bestaande. Soms vinden we ook een driedeedig: hemel, aarde en zee. ,,Gij zult u geen gesneden beeld, noch eenige gelijkenis maken, van hetgeen boven in den hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is" (Exod. 20 : 4). Ook komt een verdeeling in vieren voor: ,,A1 wat den Heere behaagt, doet Hij, in de hemelen en op de aarde, in de zeeën en alle afgronden" (Ps. 135 ; 6). Eén woord voor al het bestaande, zooals ,,kosmos" in het Nieuwe Testament, komt in het Hebreeuwsch niet voor. Over de aarde kunnen we het volgende vaststellen. Men dacht zich de aarde als een schijf of plat vlak. „Die de aarde op het water uitgespannen heeft" (Ps. 136 : 6], ,,De -verstrooiden uit Juda vergaderen van de vier einden des aardrijks" (Jes. 11 : 12]. Het woord, dat hier door ,,einde" vertaald is, beteekent „zoom". Ook wordt er gesproken van de breedte der aarde (Job 38 : 18). Ook Theophilus van Antiochië ( t 186) schrijft: ,,De Heere, die de breedte (to euros) der aarde onder den hemel legt" ^). Men meende, dat deze aardschijf een ronden vorm had. ,,Hij zit boven den kloot (d.i. hier: cirkel) der aarde" (Jes. 40 : 22). ,,Toen hij een cirkel over het vlakke des afgronds beschreef" (Spr. 8 : 27). De aardschijf werd niet slechts omgeven door water, maar rustte ook op water. ,,In het water onder de aarde" (Exod. 20 : 4). „Want Hij heeft de aarde gegrond op de zeeën en heeft ze gevestigd op de rivieren" (Ps. 24 : 2). Ook bij de kerkvaders vinden we dezelfde opvatting. Theophilus schrijft: ,,D'e Heere, die de aarde op de wateren heeft gegrondvest"^). En Athanasius ( t373): ,,De aarde steunt niet op haarzelf, maar heeft zich neergelaten op de substantie van het water. De zee echter en de groote oceaan, die van buiten om de geheele aarde heenstroomt, worden opgezweept door de winden" ''). De meening, dat de aarde rustte op het water, kan wel afkomstig zijn van de ervaring, dat men bij graven in de aarde op grondwater stiet, terwijl men zeker ook wel bronnen gekend heeft. ') Ad Mtolycum, c. 7; M. P. O. 6, col. 1033. ') Ad Autolycum, lib. I c. 7, M. P. Q. 6, col. 1033. **) Tegen de heidenen, c. 27, M. P. G. 25 I, col. 53.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen