De ethiek in de gereformeerde theologie - pagina 53
Rede bij de overdracht van het rectoraat der Vrije Universiteit te Amsterdam
51 van den Zoon heeft, omdat zij nog niet volbracht is, ook nog niet de kracht om de vergeving van zonden aan de geloovigen van den ouden dag uit te werken; het blijft dus bij een v o o r b i j z i e n hunner zonden, iets wat, zooals bekend is, VOEÏIUS aan COCCEJUS bestrijdt. Nu
valt
zijde dat
zeker
gezien,
in
niet de
te
ontkennen,
bediening
van
dat
er,
van
de
subjectieve
het Oude Testament veel was
typisch moet heeten, maar daarin school toch, wat de ouderen
altijd
hadden
omdat
geleerd,
en
COCCEJUS
miskende,
het reëele, en wel
volgens de ouderen het Verbond zelf eeuwig, absoluut is.
De
Voetianen drukten dit dan ook uit met té zeggen, dat COCCEJUS zich schuldig
maakte, aan
een
,,confusio
Foederis gratiae cum Foederis
ministerio". In
tegenstelling met de ouderen komt de realiteit van het Verbond
volgens COCCEJUS eerst met de stichting van het Nieuwe Verbond, het Foedus novum of secundum, in den dood van den Middelaar, van welk oogenblik
volgens hem, zooals wij ons herinneren, het werkverbond
in zijn derden graad van abrogatie verkeert, en wel wat betreft zijn uitwerking van schrik en vreeze des doods en der dienstbaarheid. Zien wij nu, hoe dit breken van het absoluut karakter der waarheid zijn
gevolgen
had voor de ethica.
Het is een eigenaardigheid
van
COCCEJUS, waarvoor hij steun zocht in een niet boven twijfel verheven exegese van Rom. 3 ': 2 7 :
,,Waar is dan de roem?
Door wat wet? der werken? hij
Hij is uitgesloten.
Neen, maar door de wet des geloofs", dat
altijd spreekt van „Foedus sive lex operum" en daarmee toont
wet en werkverbond wel niet te identificeeren, maar toch zich de wet nooit te denken buiten het Verbond. dat
hij
aan
Hierdoor nu wordt het karakter
de wet toekent van meet af scheef.
Is toch de wet
voor de ouderen de geopenbaarde wil Gods voor ons zedelijk leven, die,
afgescheiden van alle gevolgen, de kracht van een categorisclien
imperatief
heeft,
zoodat
de
menscli
reeds
vóór
het
werkverbond
verplicht is haar te gehoorzamen, en ook de geloovige in het genadeverbond aan deze verplichting niet ontkomt, al heeft ook de Christus voor hem het al volbracht wat
in
dat werkverbond op haar over-
treding gedreigd en op haar vervulling beloofd was, — voor COCCEJUS verliest zij dit absoluut en altijd blijvend karakter.
Want wel erkent
ook COCCEJUS, dat de zedewet als de geopenbaarde wil Gods aan den
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 20 oktober 1897
Rectorale redes | 92 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 20 oktober 1897
Rectorale redes | 92 Pagina's