Het onbepaalde in de taal en in de taalkunde - pagina 23
Rede uitgesproken op den Dies Natalis der Vrije Universiteit
19 ontmoeting van tegenstrijdige praedicaten het dit doet loslaten, waarom het ging en inplaats daarvan de vraag stellen: wat is a, wat b, wat zijn de soortnamen zelf, die ter bepaling van dit worden aangediend? Wanneer men zegt, dat een conflict over soortelijke bepaaldheid een woordenstrijd is, dan heeft zich die omwending van de vraag om het subject naar de vraag om de praedicaten voorgedaan. Houdt men aan de eenheid van het onderhavige dit vast, dan moet strijdigheid der praedicaten schijn zijn. Neemt men dien schijn niet aan, dan stelt men de onbepaaldheid der praedicaten aan de orde, en vraagt: wat is a, wat is b? in plaats van: wat is dit? De verwantschap tusschen aanwijzend en onbepaald voornaamwoord komt in het bovenstaande wel uit. Ik werk ze hier naar begrip noch geval nader uit, al zou het met name van den morfologischen kant de moeite waard zijn, erop in te gaan 14). Ook zou men dan vanzelf op de andere soorten voornaamwoorden komen. Het betrekkelijke bijv. is soms hetzelfde woord als het aanwijzende, soms verwant ook met het onbepaalde en die tweeërlei verwantschap staaft weer de affiniteit van onbepaald en aanwijzend. Tenslotte hebben ook de persoonlijke voornaamwoorden, zoo concreet en moeilijk vervangbaar zij schijnen, toch affiniteit met de onbepaalde: de gij-vorm dient in het Grieksch, Latijn, Nederlandsch en elders voor den onbepaalden persoon; ook hij is daarvoor bruikbaar, ook het meervoud zij. Er is dan ook alles voor, alle voornaamwoorden (ingesloten ik en gij) als onbepaalde woorden op te vatten, en we naderen daarmee de de opvatting van NOREEN, die JESPERSEN in zijn Philosophy of Grammar bespreekt i s ) . JESPERSEN'S bezwaar, dat naar die opvatting ook woorden als the undersigned, today, my horse voornaamwoorden zouden zijn, drukt alleen uit, dat het pronomen ook nog een distinctief behoeft. Dit zal zelfs niet anders kunnen, zoolang wij niet aannemen, dat morphologische eigenaardigheden in de taal ook het naar beteekenis saamhoorige begrenzen. Dit is in de taal zelden het geval en juist JESPERSEN is anders de eerste, om de semantische onsaamhoorigheid van het morphologisch saamhoorige en omgekeerd te benadrukken.16)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 21 oktober 1929
Rectorale redes | 42 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 21 oktober 1929
Rectorale redes | 42 Pagina's