De Strijd om het Souvereiniteitsbegrip in de moderne Rechts- en Staatsleer - pagina 63
Uitgewerkte rede ter gelegenheid van de 70e herdenking van de stichting der Vrije Universiteit
57 schrijding van de zijde der zgn. private levenskringen en de binding van het door hen gevormde recht aan de eisen van het burgerlijk privaat- en het publiek recht, die ieder hun eigen typische rechtsbeginselen hebben. Hiermede is in enige grote lijnen de betekenis van de souvereiniteit in eigen kring op het gebied der rechtsvorming aangegeven en uiteengezet, waarom het traditionele souvereiniteitsbegrip met de orde der werkelijkheid in strijd moest komen. Voor de nadere uitwerking van deze opvatting moet ik verwijzen naar de derde band mijner Wijsbegeerte der Wetsidee en mijn latere aan dit onderwerp gewijde verhandelingen. Er blijven echter nog twee problemen over, die met het traditionele souvereiniteitsbegrip samenhingen en bij prijsgeving van dit laatste een andere oplossing vragen. Dit is in de eerste plaats de vraag, of in de interne sfeer van het staatsverband nog plaats blijft voor een oorspronkelijk overheidsgezag, dat niet aan het positieve staatsrecht ontleend is en in de tweede plaats het probleem i.z. de verhouding van de staat tot de volkenrechtelijke organisaties en daarmede implicite de vraag i.z. de verhouding van het staatsrecht tot het volkenrecht. Wat het eerste punt aangaat, hebben wij er reeds op gewezen, dat een oorspronkelijke competentie nimmer zelve aan een positieve rechtsorde ontleend kan zijn en bij onze critiek op de verschillende theorieƫn der zgn. rechtssouvereiniteit kwam aan het licht, dat een oorspronkelijke competentie altijd een orgaan onderstelt, dat met deze rechtsmacht bekleed is. Nu is alle rechtsgezag, dat binnen de interne sfeer van het staatsverband wordt uitgeoefend naar de innerlijke aard van dit laatste een publiekrechtelijk overheidsgeza.g, dat typisch is gefundeerd in het monopolie der zwaardmacht op een grondgebied. In geen enkele andere gedifferentieerde levenskring kan het rechtsgezag dit typisch karakter dragen. GURVITCH' opvatting, die in de leer der rechtssouvereiniteit wel de heersende mag worden genoemd, dat in het overheidsgezag steeds een metajuridisch machtsmoment zou schuilen, dat voor eigenlijke rechtsregeling niet vatbaar is, getuigt m.i. van een gemis aan inzicht in de modale structuur van het recht en in haar verhouding tot de individualiteitsstructuren der samenleving. Als publiekrechtelijke competentie is het overheidsgezag van intrinsiek juridische aard. Maar het is van een typisch juridisch karakter, dat nimmer los van de historische (niet-rechtelijke) zwaardmacht is te vatten, omdat dit verband in het innerlijk structuurprincipe van de staat zelve besloten ligt. Dit typisch structuurverband tussen het rechtelijk
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 1950
Rectorale redes | 72 Pagina's
![De Strijd om het Souvereiniteitsbegrip in de moderne Rechts- en Staatsleer - pagina 63](https://geheugenvandevu.digibron.nl/images/generated/rectorale-redes/de-strijd-om-het-souvereiniteitsbegrip-in-de-moderne-rechts-en-staatsleer/1950/10/20/1-thumbnail.jpg)
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 1950
Rectorale redes | 72 Pagina's