GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KUYPER-BIBLIOGRAFIE.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KUYPER-BIBLIOGRAFIE.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

door J. C. RULLMANN.

IX.

9. Kerkvisitatie te Utrecht in 1868, met het oog op den kritieken toestand onzer kerk historischtoegelicht. Utrecht, J. H. van Peursem, • 1868. 10. Toelichting der Memorie, ingediend door den Algemeeneia kerkeraad van Utrecht aan hel Classi-Caal Bestuur van Utrecht, den 21 September 1868. Utrecht, Kemink en Zoon, 1868.

11. Verzameling van oflicdëele bescheiden inzake de kerkvisitatie te Utrecht in 1868, uitgegeven op last van den kerkeraad, I. Utrecht, Kemink en Zoon, 1868.

De Synode der Nederlandsch Hervormde Kerk laat jaarlijks in elke gemeente, onder den naam van kerkvisitatie, een onderzoek instiellen naar haar godsdienstig-zedelijfcen toestand en naar de goede orde in 'het kerkelijk gemeenteleven. Deze keirkvisitatie, door de Synode aan de Classiciale Besturen opgedragen, moet door gedelegeerden \iit deze Besturen, in ' alle gemeenten van hun ressort om de drie jaren persoonlijk gehouden worden. De beide tusschenliggende jaren geschiedt de kerkvisitatie s e h r i f t e 1 ij k. Voor die schriflielijke kerkvisitatie zendt het Classicaal Bestuur aan de kerkeraden drie onderscheidene tabellen in blanco, waarop de punten van onderzoek in den vorm van vragen vermeld staan, en die, ingevuld en onderteekend, door den kerkeraad aan het Classicaal Bestuur worden teruggevonden. De uitkomsten dezer visitatie (persoonlijk zoowel als schriftelijk) worden door het Bestuur det Classis gerapporteerd aan het Provinciaal Kerkbestuur en eindelijk aan de Algemeene Synode opgezonden.

Behalve naar vele andere dingen gelast het visitatiereglemenlt, dat bij dit jaarlijksch onderzoek allereerst gevraagd zal worden, of de Predikanten, Ouderlingen en Diakenen onberispielijk zijn in leer en wandel. Deze vraag, waarin eerst onderzocht wordt naar de leer, en dan naar den wandel, is dus niet gunstig aan het wangevoielen, dat de levenswandel hoofdzaak en de leer onverschillig is. Zij onderstelt daarienboven, dat er een maatstaf, een toietssteen, een vastbepaald gewicht is, waarnaar in dezen gemeten, gekeurd, gp.wogen worden kan. Moet men onberispelijk zijn in de leer, dan sluit dit vanzelf in, dat er ook een berJsp e 1 ij k e leer bestaan kan, en dat de eerste van de laatste te onderkennen is. Daardoor alleen blijft ook die eenparigheid bewaard, die de meer dan duizend afzonderlijke , gemeenten in ons vaderland als ééne kerk in haar onderling verband 'te zaanen houdt. Wordt dit punt van vereeniging losgelaten en prijisgegeven, dan is de Kerk in haar hartader getroffen; zij wordt als Kerk ontbonden en vernietigd.

Wettelijk is dit dan ook in ons land nog nooit geschied. Maar feitelijk heeft men dit reeds een eeuw lang 'beoogd en gedoogd. Stilzwijgend scheen het erkend, dat ieder leeraar in het koesteren niet alleen, miaar ook in het onderwijizen en prediken van zijn subjectieve overtuiging vrij was, en dat alle verklaringen of beloften, ook de plechtigs'te en heiligste, op dit punt afgelegd, slechts tot een blooten vorm gezonken en te beschouwen waren als van geen waaxde.

Dit bleek b.v. in^den Utx^echtschen kerkeraad bij de eerste persoonlijke kerkvisitatie, die Ds G. Barger daar in 1857 bijwoonde. De beide afgevaardigden van het Classicaal Beistuur teaden teen de Domkamer binnen, en nadat een van hen den voorzittersstoel had ingenomen, heropende hij de reeds geopende vergadering met een plechtig gebed. Daarna hield hij een toespraak, waarin hi; i den kerkeraadsleden met nadnik op 't hart legde, dat zij lop de vragen, die hun zouden wforden voorgesteld, te antwoorden hadden met de meeste nauwgezetheid, en „als in de tegenwoordigheid Gods". Men lette hierop wel!

Toen nu de eerste vraag aangaande de onberispelijkheid der ouderlingen in belijdenis en wandel door den voorzitter gedaan werd, nam D's Barger de vrijheid, de wedervraag te doen, welke belijdenis hier bedoeld werd. Het antwoord luidde in dezer voegte: „Wanneer broeder Barger mijn particuliere opinie hieromtrent verlangt te weten, wil ik hem die gaarne mededeelen; maar moicht laij een o f f i c i ë e 1 e interpretatie verlangen, dan kan ik hem die niet geven."

Dit antwoord bevredigde Barger natuurlijk niet. Hij verklaarde, dat hier uit den aard der zaak geen andere dan een officie e Ie inteipretatie kon gelden. Toen de voorzitter nu zeide, tot zijn leedwezen te moeten betuigen, dat hij die niet geven kon, deed Barger onmiddellijk het voorstel, dat de vergadering deze beide heeren, die den kerkeraad hier vragen kwamen voorleggen, welke zij zelven niet vierstonden, zou terugzenden tot hun committenten, totdat zij zich op dit punt het noodige licht zouden verschaft hehben.

Met groote woorden en, bij de 'boenmalige gesteldheid van den kerkeraad, met groote meerderheid, werd Bargers voorstel afgestemd; maar het wekte bij hem een billijken afschuw van het onwaardige spel, dat hier met de heiligste dingen gedreven werd, en dat onder de plechtige betuiging, dat men te antwoorden had „als in de tegenwoor-' digheid Gods". Barger hield Jhiet voor een spobten met die'U God, wiens heiligde Naam bij het begin der vergadering was aangeroepen.

In de daaropvolgende jaren werd dezelfde gedragslijn gedurig weer tofegepast. Jaar op jaar vulde men zeer voorzichtig in de kolommen eenvoudig de opmerkingen van enkele leden in, het overigens geheel in het midden latende, wait de kerkeraad als vergadering van deze antwoorden dacht. Totdat eindelijk in '66 enke'le leden niet scïiroomden hun diepste gedaehtisn uit te spreken door te verklaren: dat ze het beneden de waardigheid der vergadering achtten te antwoorden op een vraag, welker bedoeling niemand verstaat, en godaan wordt door afgevaardigden van een lichaam, * als de Synode, dat de handhaving der belijdenis, in de eerste plaats in zijn lastbrief opgenomen, zoo ten eenenmale verzuimt.

Hier was dus voor het eerst van 'de „vergadering" gerept, en boezeer "die enkele leden daarmee werkelijk in den geest hunner medeleden gehandeld hadden, bleek .bij de kerkvisitatie van 1867. De gewichtige stap, dat jaax gedaan, bestond hierin, dat men d^ visitatie niet meer ontaarden liet in een .gehasp'el tusschen de Synode en enkele ïndindueele klageis, maar als kerk-eraad, als lichaam, door'een officieel besluit der V e r g a cl e r i n g, .op d 'e vraag der Synode a n t w o o r d d e. Het genomen besluit was ingediend door Ds Schijvliet en luidde aldus: , , I) e kerkeraad verklaart op de vraag naar de belijdenis der kerkeraadsleden niet te kunnen antwoorden, omdat zij. voorgesteld wordt uit naam van een lichaam, dat zelf zijn roeping tot handhaving der belijdenis (Zie Algem. Regl. art. II) tén eenenmale verwaarloost.

Hier was dus, zoo men wil, een niet bedekt maar openlijk breken met de kerkelijke verordeningen. Maar de Synode deed er het zwijgen toe, en was tevreden mjeit de beantwoO'rding van de overige vragen, die slechts van administratieven aard waren. Zóó stond de kwestiei, reeds vóórdat Dr Kuyper te Utretóht kwam.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1921

De Reformatie | 6 Pagina's

KUYPER-BIBLIOGRAFIE.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1921

De Reformatie | 6 Pagina's