De timmerman.
Is deze niet de timiuorman'.' - j Markus 6:3a.
Er kaïï soms onder o-ns een aarzeling zijn om van de menschheid van onzen Heiland te spreken en dat menschelijk' leven in te denken. Deze aarzeling is te verstaan.
We hebben hooren roepen van vrijzinnigen kant: de ware, werkelijke Jezus is slechts mensch geweest, uit de aarde aardsch. Zijn wonderen zijn geloochend, gelijk Zijn Iheiligé geboorte en Zijn opstanding uit de dooden. Men heeft getracht het geheim van Zijn verschijning te ontraadselen door Zijn godheid te ontkennen en dus Zijn voortbestaan en Zijn voortleven in Zijn gemeente. Zoo heeft men overgehouden een menschelijk .Leeraar en zoo verloor men den Verlosser, van God gezonden. Zoo schoof men af van het fundament, waarop de levende gemeente des Heeren wordt gebouwd en verzonk men in ongeloof en duisternis. En nu is het zoo te verstaan, dat uit vrees van mee te zullen wegzinlcen in de gemeente des Heeren, is gegroeid de aarzeling, de huivering om te zeer van 's Heeren menscl^heid te spreken en over dat menschelijk leven ons te bezinnen. We mochten Hem, eer we het merken, de eere eens onthouden, die Hem toekomt als Gods Zoon, zeil' God, God uit God en Licht uit Licht.
Zoo schoof men nu in de gemeente des Heeren weer zoo ver mogelijk naar rechts en beleed' in heilige verwondering den Christus als Zoon van 'God, éénswezens met den Vader en den Heiligen Geest. En... ja, men ontkende wel Zijn menschheid niet. Hoe zou men het ook' kunnen! Maar men repte toch zoO' weinig mogelijk' van Zijn echt menschelijk leven.
Men huiverde, men duchtte gevaar, men vreesde en schoof uit - vrees al verder naar rechts, beperkte al meer het menschelijke in den Christus om zóó, naar men meende, aan de godheid groofer plaats in te ruimen.
Maar ook' zóó zouden we den Christus als onzen-Verlosser, onzen levenden Heiland verliezen orrt niet meer over te houden dan een godsverschijning, gelijk' reeds het Oude Testament ons die in Abraham's geschiedenis heeft getoond.
Maar het Woord is vleesch geworden! God is geopenbaard in het vleesch!
Dat is het groote heilswonder! En zoo min als we het goddelijke in onzen Heiland mogen vermenschelijken, zoo min mogen we trachten het menschelijke in Hem te vergoddelijken.
Anders verliezen we den Gh, tistus der Schriften. En die, die alleen is de ware Christus, onze Middelaar en Verlosser, onze Heere en Koning.
Van de dertig jaren, die aan Jezus' openbare) optreden als Messias zijn voorafgegaan, zijn de evangelische berichten nu uiterst schaarsoh. Een biografie van Jezus moet reeds daarom mislukken.
Toch heeft 't den Heere behaagd, dat we iets omtrent dat wegschuilend leven zullen weten.
En dat niet enkel uit het woord, dat van Hem bewaard is, toen Hij, als khaap' van twaalf jaren, zichzelven heeft leeren kennen als Zoon des Vaders daar in den tempel te Jeruzalem. '
Maar ook uit w^t men te Nazareth' van Henj mompelt als Hij daar in de synagoge is opgetreden en heeft gezegd: /Heden is deze Schrift in uwe ooren vervuld! (
Ze werden daar in Nazareth' aan Hem geërgerd. Ze hebben zich aan Hem gestooten en daarom Hem wegeestooten uit hun leven.
Indien Hij maar uit een vreemde wereld, gelijk Joharmes de Dooper uit de woestijnwereld, tot hen was gekomen!
Hun verwondering over Zijn woord en werk zou, naar den mensch gesproken, het langer hebben uitgehouden.
Nu sloeg die verwondering al aanstonds om in ergernis.
Hij kwam uit hun eigen wereld. Ze noemen den naam van Jozef, dien ze voor Zijn vader hebben gehouden. Ze noemen den naam van Maria, Zijn moeder. Ze noemen Zijn broeders en zusters op. Jakobus en Jöses en Judas en Simon. Ze kennen Hem als den zoon des timmermans. Ja sterker nog: „Is dfeze niet de timmerman? ''
In dat schimpwoord van de Nazareners heeft het den Heiligen Geest behaagd ons voor een enkel oogenblik weg te schuiven het gordijn, dat het verborgen Middelaarsleven van .onzen Heiland voor ons heeft verhuld.
Hij heeft als knaap, als jongeling, als jonge man in |het huis van .lozef en Maria ons alledaagsche. menschelijke leven meegeleefd.
•Ge moogt Hem u vrijelijk voorstellen in de werkplaats, met ihet schootsvel voor, gelijk' Hij daar heeft geschaa, fd en gezaagd en de nagels in het hout heeft gedreven.
Zóó hebben de Nazareners Hem gekend. Zóó heeft Hij onder hen geleefd.
Hij heeft zich niet geschaamd hun in alles gelijk te worden.
Hij heeft in hun arbeid meegearbeid. Eu toen hebben zij zich straks aan Hem geërgerd. Want ze hebben wel een Messias verwacht. Maar niet zulk een Messias. Ze hadden zioh een eigen Messias gedroomd. En toen de Messias kwam, zoo héél gewoon, de timmerman van Nazareth^ héél niet beantwoordend aan hun droomenideaal, hebben ze zich aan Hem gestooten. En Hem weggestooten.
Er is in onze goedbedoelde aarzeling om van Jezus' menschelijk leven te spreken en dat menschelijk leven in te denken, een groot gevaar.
Dit gevaar, dat aok wij ons aan Hem ergeren. En dat ook wij Hem wegstooten.
Maar zóó kwam Hij. Zóó is Hij onze Middelaar geweest. Zóó is Hij nog onze Middelaar.
Als twaalfjarige khaap' is Hij zich bewust te moeten zijn in de dingen Zijns Vaders.
Bij Zijn openlijk optreden als Messias zegt Hij keer op keer te moeten werken de werken desgenen, die Hem gezonden heeft. Mijn spijze is, dat Ik doe den wil desgenen, die Mij gezonden heeft en Zijn werk' volbrenge.
En toen Hij op het punt stond van deze aarde te scheiden, vlak vóór Zijn groote lij denswerk, dat alle. voorafgaand werk in bloed zou bekronen, kon Hij met vrijmoedigheid uitzeggen, wat geen enk'el sterveling Hem ooit zal kunnen nazeggen: „Vader, Ifc heb ü verheerlijkt, Ik heb voleindigd het werk, dat Gij Mij gegeven hebt te doen".
ïot die dingen des Vaders, waarin Hij moest zijn tot dat werk des Vaders, dat Hij heeft voleindigd, heeft in de verborgen stilte van Zijn Messiasleven, achttien jaren'lang, in de werkplaats van Nazareth behoord de alledaagsche timmermansarbeid.
Laat het ons niet ergeren, gelijk het de Nazareners geërgerd heeft.
Als we er ons aan stooten, stooten we Hem weg.
We mogen niet zeggen, dat het indenken van dit timmermansleven onzen Heiland neerhaalt.
We mogen ons wel tot aanbiddens toe verwonderen, dat onze Heiland, Zoon van God, God uit God en Licht uit Licht, zich zoo diep' heeft willen vernederen totdat Hij ook onzen dagelijkschen arbeid, den handenarbeid vond.
EÉce zelfvernedering van onzen Heiland heeft ten doel ons vernederd leven op te heffen. •;
Juist in deze vrijwillige zelfvernedering als menschenzoon in den timmermanswink'el va; n Nazareth', heeft Jezus onzen handenarbeid in het zweet des aanschijns willen heiligen.
Hij nam ffien arbeid op. Hij maakfte die alledaagsche bezigheden, dat fcloVen, ha.kken, zagen, jSC'haven, tot dingen Zijns Vaders, tot werk'en desffgenen, die Hem gezonden heeft.
Hier is het oordeel over onze hedendaag'sche levenswaardeering, welke, neen niet th'eoretisch' maar toch al te vaak' practisoh, den handenarbeid Toor minderwaardig rekent.
Hier komt Jezus, de Zoon van God, naast ons staa, n aan de wei'khank en als het zweet van het voorhoofd druipt, zegt Hij tot Zijn discipel: „de dingen Mijns Vaders, het werk' van Mijn Zender, uw goddelijk heroeJD'!"
'Gelukkig, als we • niet enk'el in de kerk maar ook in ons werk Zijn stem mogen verstaan!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1924
De Reformatie | 8 Pagina's