GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over liturgie en nog wat.

In „De Geref. Kerk" heeft Prof. Van der Leeuw een debatje met Prof. Haiticma inzake liturgische kwesties. Prof. Haitjema had in de rede van prof. v. d. Leeuw (een rede, welke aanleiding werd tot het debat) liooren spreken over de liturgie op 2alke wijzs, dat hij meende, daarin te mogen bespeuren een koersverandering van de ethischen ten aanzien van het ambt; eerst werd daar niet veel om gegeven, maar prof. Haitjema meende, •Jat de verdediging van de liturgische w.erkzaamheid bij monde van prof-v. d. Leeuw een klimmen van den eerbied voor het ambt in de kerk beteekende. Hierop geeft prof. v. d. Leeuw o.m. dit bescheid:

Ik moet mijn geachten collega hier een illusie ontnemen: de .ambtsidee, zooals die door mij te Utrecht werd verdedigd (en door vele ethischen altijd verdedigd i s, denlv aan Gunning, Gerretsen), heeft niets te maken met het „institutair-fcerkelijk leven", waarvoor wij weliswaar geen minachting hebben, maar dat althans in m ij n principieele bezinning geen rol hoegenaamd speelt. Er kan dus ook geen sprake.zijn van een berouwvollen terugkeer der ethischen, die liturgisch voelen: het ambt, dat zij in e©re hersteld willen zien tegenover alle subjectivisme, is het ambt, dat alle geloovigen hebben ontvangen; dat predikanten en - ouderlingen hierbij ©en bijzondere rol spelen, is < 5eheel een practische quaestie. Wij zijn allen ten opzichte van elkaar priesters, die elkander van Godsivege de vergeving der zonden aanzeggen: één onzer gaat daarbij voor, niet krachtens z ij n ambt, maar krachtens ons ambt. Waar het op aan komt, en w'aarover Prof. H. en ik het vermoedelijk eens zijn, is dat in de christelijke gemeente niemand zijn eigen woord brengt.

Hierop antwoordt prof. Haitjema dan weer op deze 'wijze:

„Niemand zijn eigen woord"-Zeker, maar evenmin, het woord van den ander, van den anderen mensch, of van vele andere menschen saam. Waar het op, aankomt, dat is "dat in de christelijke Gemeente God aan het woord komt, naar Wiens schuldvergevende genade de zielen hijgen. En de mensch, die in het Imidden der gemeente geroepen wordt om van Godswege te spreken, „profeteert", uit het Woord, van vergeving en heü.

Het verweer van mijn ambtgenoot is merkwaardig, om wat er wèl in staat. Wij nemen nota van hei volgende:

1e. Institutair-kerkelijk leven speelt in de principieele bezinning van mijn ambtgenoot hoegenaamd geen rol. Het bijzondere ambt van predikanten en ouderlingen, krachtens hetwelk zij van alle andere gemeenteleden zijn te onderscheiden, is alleen , , eea practische quaestie".

Deze kort en krachtig uitgesproken en voor den spiegel der Gereformeerde waarheid zeer radicale overtuigingen zijn echter gevaarlijke gasten in het brein van een theoloog, die zoo vol waardeering is yoor liturgie, als Prof. van der Leeuw. Zij dreigen ieder oogenblik alle „vooronderstellingen" van aUe liturgie weg te blazen. Ik stel maar een paar vragen: Wat is • „een priesterlijk instituat", dat aan al het institutaire vreemd is? Hoe ontstaat het geijkte in cultus en liturgie zonder iets institutairs, d-i. zonder in-stelling? Is het ook maar „een practische kwestie", wie de liturgische programma's afkondigt? Zou het niet practisch zijn, te rekenen met het fijne instinct der gemeente, dat het als ongeoorloofd voelt zich een liturgisch programma te laten voorschrijven door een willekeurigen predikant, of kring van menschen, die dit of dat „zoo mooi" vinden? Indien de liturgische beweging inderdaad "bij de reformatorische traditie 'wil aanknoopen, en „de historische lijn wil vasthouden", dan kan ik haar niet'genoeg aanbevelen bestudeering van de wijze, waarop in de 16e eeuw liturgische formulieren in kerkelijk gebruik kwamen.

En indien de liturgische beweging inderdaad „bij voorkeur naar de oud-gereformeerde stukken grijpt", dan raad ik haar, vooral niet te vergeten zich ook met groote aandacht te verdiepen in de liturgische, formulieren van het klassiek-Gereformeerd Protestantisme, die betrekking hebben op de bevestiging van Dienaren des Woords en van Ouderlingen en Diakenen. Wanneer zij die, allereerst in eigen kring, weer op den voorgrond kan brengen, dan zal het wel spoedig blijken, dat de ambts-idee, die Prof-van' der Leeuw thans verdedigt, nu niet bepaald in één lijn ligt met de ambtsbeschouwingen van die oud-gereformeerde formulieren.

Wij behoeven niet te zeggen welke van deze schrijvers het dichtst aan onze zijde staat, in dit geding aWians. Tegenover de velen, die rillen over het „ambt" in de kerk en het „ambt aller geloovigen" aangrijpen om alle ambteUjkheid van de geloovigen weg te doen, heeft het betoogje van Prof. H. ongetwijfeld .waarde.

Bewustzijnsvernauwing.

Over „bewustzijnsvernauwing" schrijft ds P. Deddens in de „Geref. Kerkbode van Rijswijk" aldus:

Het komt voor, dat in - ons bewustzijn sommige dingen zoo sterk op den voorgrond dringen, dat andere (niet m'inder belangrijke) bewustzijnsinhouden daa.rdoor "op den achtergrond geraken. Een plaatsverwisseling, waardoor sommige elementen ten koste van andere een zeer bevoorrechte plaats in ons besef , gaan innemen. De aandacht trekt zich dan op die enkele punten samen, met verwaarloozing van veel, dat toch dicht genoeg voor de hand ligt.

Een merkwaardig voorbeeld van bewustzijnsvernau-: 'wing geeft ons Dickens in een van zijn werken: een huismoeder, die met de zending bezig is. Zij heeft het altijd over Boriobologa, correspondeert daarover, zendt tractaatjes, verontrust baar kennissen. De oudste dochter is secretaresse gemaakt, zit, vol inktvlekken, fmet een donker gezicht op haar penhouder te knauwen van ontevredenheid. De huiskamer is ongezellig, rommelig — alles is even verflenst en slordig. Pipi, de kleinste, is zoek; de dienstbode ontraadselt zijn spoorloos verdwijnen: Pipi is weer met de asohkar mee.

Eigen huis verwaarloozen om de huizen van anderen te bouwen.

Een epidemische ziekte overigens, die bewustzijnsvernauwing.

Er is een tijd geweest, dat men den mond vol had over broederschap, terwijl men toch de arbeiders feitelijk als „een minder soort menschen" beschouwde : bewustzijs Vernauwing.

Er is een tijd geweest, dat al wat de klok sloeg, was: m e n s c h e , n r e c h t e n, terwijl er niet over gedacht werd, of niet misschien de helft der menschheid, door de vrouwen vertegenv.'oordigd, in haar rechten kon zijn tekort gedaan: bewustzijnsvernauwing.

Een epidemische ziekte: de schooljongen lijdt ér aan, die onder de natuurkundeles aan 't knikkeren is — de geleerde, die, in zijn late studiën verdiept, vergeet, dat er behalve een studeerkamer ook nog een slaapkamer is — ook de zakenman, die in de... laat ons zeggen: in de gemeentevergadering zijn balans opmaakt.

Tot zoover ds Deddens.

Ongetwijfeld zal hij verschil maken tusschen hen die de slaapkamer vergeten èn degenen, die er van afgehouden worden door vreemde machten. 'Overigens: Wie zijn bewustzijn te eng weet, zoeke verruiming.

Roomsche zielszorg.

Met betrekking tot de Roomsche zielszorg is het nuttig, twee artikelen te stellen tegenover elkander. Het eerste is van een gereformeerde, die dagielijks tusschen de Roomschen wandelt: ds A. G. Wolf, in zijn kleine, maar iijne maandblad „Stok en Staf". (Laat ik het ook hier, evenals indertijd in „De Bazuin", noig! eens mogen aanbevelen; men stemit er de werkzaamheden der evangelisatie van de Geref. kerk van Antwerpen mee; de prijs is slechts f 1.59 en ds Wolf schrijft altijd zeer goed; administratie J. Diekker, Campenhoutstraat 4, Antwerpen, (Berchem). Hier volgt het:

Het gebeurde onlangs dat, vrij plotseling en onverwacht, de deur van mijn studeerkamer w^erd opengedaan', en een jonge man, zichtbaar overspannen, en mei groote, vragende oogen, binnentrad en mij een schuchtere hand toereikte. Op mijln vraag naar het doel van zijn komst begon hij te vertellen over zichzelf en toen ik hem nader vroeg hoe hij; goed-Roomsche, er toe gekomen was geestelijk advies in te winnen bij mij, een Protestantsch predikant, kreeg ik een ontroerende biecht • te hooren: de confessie van een léven dat werd uitgebroed tusschen twee polen van ontzettende zonden. De man liep nu rond met 'een ernstig en onoplosbaar conscientiegeval, dat hem geestelijk drukte .en dat bovendien bezig was hem ook lichamelijk tot een wrak te maken. Hij had herhaaldelijk advies en steun gevraagd bij de Roomsche geestelijkheid-en was, tèn einde raad, naar Mechelen gereisd, waar hiji toegang had gekregen tot het bisschoppelijk paleis, om er zijn conscientiegeval aan de hoogste geestelijkheid vóór te leggen.

En wat was daar het antw^oord geweest?

De kerk kon zich niet inlaten met zijin moeilijkheden! En eigenlijk was het , geen moeilijkheid! Want hij moest zich gehoorzamer voegen in de gemeenschap van de kerk, dan zou zijn individueele moeilijkheid ^'^liiX^i^i £ja^s*., vanzelf wel verdwijnen. Want wij moeten een golf willen zijn in den groeten stroom van de kerk, en er niet aan denken om buiten dien stroom een kreek te willen wezen, ^v'aarin de hemel zijn klare antwoord ons - n-eerspiegelen zou.

Dit advies, door de hoogste geestelijkheid .gegeven, heeft mij opnieuw overtuigd van de onmogelijkheid, dat Rome veel goeds zou kunnen doen op het gebied van de zorg der zielen.

Bij Rome is alles ingesteld op de menigte. Door het eenzijdig op den voorgrond duwen van de religieuse gemeenschap, komt ziji er toe de beteekenis en de rechten van het individueele leven te onderschatten. De enkele ziel is niets. En de persootdijkheid is niets. En een conscientiegeval is ook niets. Zooals de golf opkomt uit den stroom om er aanstonds weer in te verdwijnen, zoo moet het individu ondergaan in de massa en met de massa gewillig vervlakken. De persoonlijke verheffing gedood! De worsteling om tot een eigen overtuiging te komen gedood! Die moeilijkheden, waarvoor de individu zich gesteld ziet in den kamp om een persoonlijke convictie, weggewischt en gedood. En straks ook gedood de Protestant, die de ketter is, omdat hij door het leven wandelt als de verdediger van persoonlijkheid en inspiratie, conscientievrijheid en onmiddellijke gebondenheid aan God.

Ik heb een poging gedaan, de gedachten van den man over te leiden in den sfeer van het Protestantisme, maar Tiet was zichtbaar dat hij mij niet begreep. Op mijn vraag of hij bidden kon, antwoordde hij: ja, het „Onze Vader", wat in dit geval beteekende: het onpersoonlijke gebed. Toen ik daarna met hem een persoonlijk gebed bad, waarin zijn persoonlijke zonden werden genoemd en zijn persoonlijke moeilijkheden werden bekend gemaakt aan God, voelde hij dit alles, geloof ik, als iets heel vreemds, en onbekends, dat voorl'oopig nog buiten hem bleef staan. — Toch was hij den volgenden Zondag in de Protestantsche kerk.

Daartegenover staat eenigszins wat „Romens Aankondiger", een Roomsch blad, schrijft 'over de zielszorg in de Zondagsche preek van de Roomsche geestelijken :

We trappen wellicht een open deur in door het volgende te schrijven, maar het dringt toch voortdurend naar voren om een plaatsje onder de afdrukken. We waren sprekende over het predikambt „het eerste en voornasunste werk der zielzorg in de Katholieke Kerk", zooals fr. Dr C(assianus) H(entzen) schrijft in het eerste nummer van „de Gewijde Rede". Maar als dat zoo is, zoo zei iemand, dat moeten wij de preeken ook... zelf maken on doen w-e beter geen geschreven preelien te herkauwen! Zeker moeten wc ze zelf maken, want alleen de oefening baarit kunst; bovendien zullen we ze dan beter aanpasseni aan de plaatselijke toestanden, want vooral in dien zin kan de preek „actueel" zijn; vervolgens — en dat is een zeer voorname zaak — zullen we beter spreken „van hart tot hart" en niet over de hoofden üeen, en ten vierde — - er zullen ongetwijfeld nog meer redenen pro kunnen aangehaald worden —• zullen we ook zelf meer v/aarde aan de preek of onderrichting gaan hechten, want een zaak is ons juist zooveel waard, als ze ons kost aan geld'of persoonhjke inspanning. Want waarde heeft de predik! We luisteren weer even naar fr-C. H., die het zoo treffend weet te schrijven in hetzelfde nummer: „Als wij eens bedachten, - welk een verantwoordelijkheid, wij, priesters, dragen, nu Christus dit ambt ons op de schouders legde, dan zouden we misschien niet zoo gemakkehjk vooral onze Zondagmorgenpreeken aan de inspiratie van het oogenblik overleveren; in stede van door ernstige studie en gebed (ex plenitudine contemplationis praedicatio derivatur, zoo zouden we er willen bijvoegen) ons voor te bereiden o-m het volk, dat Christus ons 'toevertrouwde en welks zieleleven dik w ij Is heel een lange week op ons korte Zondagmorgenpre e kj e moet teren (wij spatiëeren) degelijk geestelflk voedsel te bieden. Wc geven ons aan allerlei arbeid; onze adviseurschappen stapelen zich op; wij vergaderen avond aan avond; wij maken wellicht met zorg redevoeringen voor allerlei sociale vereenigingen en over allerlei niet-gewdjde onderwerpen; wij zitten vele uren in den biechtstoel; wij prepareeren misschien zeer zorgvuldig voor een of andere schitterende gelegenheid een feestpredikatie ... m aar hoe staat het met onze Zondagmorgenpreek; het eenige (we spatiëeren nogmaals) w a a r.d oor we heel het ons toevertrouwd volk bereiken kunnen.

Dat hier een openstaande deur ingetrapt w'ordt, geloof ik niet. Het Roomsche woord is, gesproken, niet altijd even hoog als geschreven. Intusschen is achteraf ook hierin een bevestiging van den rijkdom, dien protestanten hebben, als ze hem willen gebruiken. Vooral die protestanten, die het ontzaglijke voorrecht hebben van geregelde catechismusprediking, die veel meer positief kan zijn en ook veel meer thetisch eigen menschen zoekt, dan de tegenwoordige roomsche apologetische lezingen doen. Hoewel natuurlijk de protestanten gelijk hebben, als zij verlangen, dat de catechismuspreék dan ook wat geven moet, dat iets meer is dan een excerpt uit een of ander „bron", zooals E Voto, of i> en' herhaling van de catechisatiedoopjes in moer stijlvollen trant, of de repetitie van een ouden schrijver. Goede catechismusprediking is een schat voor de kerk, maar slechte verderft veel goeds. Misschien zal men vinden, dat deze opmerking ook is: openstaande deuren opentrappen. Inderdaad, wij wéten het all-en zeer wel. Over het doen ka.n ik niet oordeelen.

Goede Vrijdag.

Men kan de kwestie van den Goeden Vrijdag op zichzelf bezien, maar ook uit het oogpunt der vergelijking; en dit standpunt heeft zijn recht, zoolang wij nog andere feestdagen hebben. Daarom geef ik hier de opinie van Dr A. Kuyper in ds Rott. kerkbode;

Er is onder hen, die op zich zelf voorstanders van de vierdagen zijn, geschil over het vieren van den Goeden Vrijdag. Zonder hierop dieper in te gaan, veroorloven we ons alleen de vraag, als ge eenmaal voorstander der vierdagen zijt, waarom viert ge dan \vel den dag der geboorte en den 3ag der opstanding en den dag van Hemelvaart, en niet den dag van het sterven.

Het moet ons van het hart, zelfs Ds Kersten ten spijt, die het vieren van den Goeden Vrijdag sentimenteel vindt, dat wij, die het herdonken van den sterfdag van vader of m-oeder een natuurlijke en vanzelfsprekende zaak achten te zijn, den Goeden Vrijdag eveneens gewichtig achten.

Wij willen tegenover alle tegenstanders van den Goeden Vrijdag het eerlijk uitspreken, het niet consequent te achten wel de andere vierdagen te houden en speciaal niet den "Goeden Vrijdag te herdenken. Dat is, eenmaal het standpunt der gedenkdagen ingenomen zijnde, onzes inziens een onhoudbaar standpunt den Goeden Vrijdag daar buiten te houden.

Maar dat alles neemt niet weg dat onze vierdagen • een Christel ij k karakter behooren te hebben en te behouden.

Ik geloof, dat hier niet veel tegen in te brengen is. Wil men den Goeden Vrijdag verwerpen, dan moeten alle andere feestdagen ook weg, en blijve alleen de Zondag over. Maar zoolang men de feestdagen houdt, dient ook de Goede Vrijdag als een schakel in de keten te blijven en — in eere te blijven, al zal natuurlijk niemand er een Zondag van willen maken of wat daarop lijkt.

De vloek van den Farao.

Het bijgeloof is nog niet dood en het dringt zich telkens weer op ook aan anders daarvan afkeerige hapten. In het weekblad „De Geref. Kerk" schrijft d. B.:

Het openen van het graf van den Farao Tut-Ench-Amun is gepaard gegaan met eigenaardige omstan-Üigheden. Ooggetuigen berichten, dat zich een ongewone huivering van hen meester maakte, toen zij de tot nog toe intacte woning der dood en betraden. Daarbij deden zich de volgende verschijnselen voor, die ook in de wereldlijke pers vermelding vonden, zoodat zij gewaagt van „een vloek van den Farao". ; „In 1923", zoo heet het, j, ontsloten Lord Carnavon en Howard Carter de laatste rustplaats van den Egyptischen koning Tut-Ench-Amun in het dal der koningsgraven, la. April van datzelfde jaar stierf de ontdekker aan den beet van een vergiftigen muskiet. Het gerucht van den vloek van den Farao, die den rustverstoorder met recht trof, dook op. Het werd nog versterkt, toen de Engelsche arts, na het Röntgenonderzoek van de koningsmammie, plotseling stierf, en Howard Carter, die het ontgravingswerk voortzette, ernstig ziek werd. Onlangs stierf weer een Amerikaansche bezoeker van het graf onder geheimzinnige, begeleidende verschijnselen, en nu zooeven kgnit uit Kaïro de tijding, dat de bekende archaeoloog Prof. Newberry bij de thans ondernomen uitgravingswerken door een onverklaarbaar lijden is aangetast, waarvoor volstrekt geen geneesmiddel is te vinden. Zal ook hem de „vloek van den Farao" treffen? Het is zeker opmerkelijk. Een verschijnsel, waar menschelijke wijsheid bij zwijgt, waar bijgeloovigen bij fluisteren van „den vloek van den Farao", en waarbij anderen onwillekeurig herinnerd worden, zonder te begrijpen, aan het woord der Egyptische toovenaars (Exodus 8:18): it i s G o d s vinger.

Tot zoover de aanhaling uit „De Geref. Kerk". „Gods vinger", zeker. Maar die is dan ook overal, al is die jiiet steeds te zien, en als hij te zien is, dan nog alleen/ uit het standpunt des geloof s en tiit het centrum' der openbaring. In elk geval zullen we het er wel over eens zijn, dat het graf van Farao niet, als de muren van Jericho, liggen onder den vloek van Jozua, den zoon van Nun, wiens dreigwoord over den herbouwer van Jericho, den schender van Gods puinen, in de dagen van Hiel den Betheliet is thuisgezocht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1925

De Reformatie | 8 Pagina's