GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Roomschepropaganda

Die heer H. Diemer deelt in de „Utr, Keikb." lets möo over de wijze, waarop Rome propageert onder protestanten en het lie-n laat'döe-n onder de-roomselïen. De heer Diemer is, zoo men weet, directeur van het antirev. dagblad „De Rotteidamüier". Hij; schrijf

Conferenties voor . niet-Katholieken worden van Roomsche zijde sedert jaren gehouden, gelijk men daar ook steeds lectuur tëï beschikking heeft voor niet-Katboliefcen. De advertenties, - op deze soort, conferenties slaande, namen wij tot voor eenige jaren, wel op in de Rotterdammer, als ze werd-en .aangeboden. Wij meenden dit ruime standpunt te moeten huldigen, totdat Ds Krop en ook anderen er ons op attendeerden, dat de Maasbode advertenties weigerde, waarin Katbolieken werden opgero'epen lezingen van protestanten tot bescherming van hun geloof bij \e wonen. Wij hebben toen het besluit genomen, dat zoolang van katholieke .zijde niet wederkeerigheid werd betracht, , oofc dergelijke advertenties niet meer op te nemen. '

De vrijheid is altijd

Independentisme

, In de „Utr. Kb." bespreekt dr Kaajan het optreden van ds H. C. V. d. Brink en ds Smeiik (Tienhoven), die getracht hebben te Utrecht veld te winnen. Hij beschuldigt beiden van indapentisme. Over ds v. d. Brink schrijft dr Kaajan:

Natuurhjk beeft Ds van den Brink ook weer zijn independentische gevo'elens uitgestald. Bij hem is nu eensklaps de p 1 a a t s e 1 ij k e kerk het een en het al.

Ik bfigrijp waarlijk niet, hoe deze predikant voorheen een b'enoeming als deputaat van de Synode der .Gereformeerde Kerken heeft kunnen aanvaarden, waarbij hij telkens moest ingrijpen in de zaken van Gereformeerde Kerken, die waarlijk niet tot zijn ressort behoorden.

Ds H. C. van den Brink is jaren achtereen deputatus Svnodi geweest voor do Zending onder de Joden. In dgze kwaliteit bemoeide hij zich krachtig met dienaren des Woords, die verbonden waren aan andere plaatselijke Kerken dan de zijne, namelijk met de predikanten J. van Nes, (dienaar des Woords te 's Gravenhage) en W. J. J. Velders (dienaar des Woords te Amsterdam).

Deze dienaren werden door de predikanten Ds van den Brink c.s. ontboden en kregen hun instructies van hun collega's deputaten Synodi.

Voor mij levert dit optreden van Ds van den Brink c.s. tegenover deze aan de Kerken van D'en Haag en Amsterdam verbonden dienaren des Woords geen kerkrechtelijke moeilijkheid op.

Maar hoe Ds van den Brink zijn optreden in dezen rijmen kan met zijn beschouwing van de rechte» der plaatselijke kerk is mij een raadsel.

Ook wist Ds van den Brink in zijn Geldersche periode aan de independenüsche kerkeraden in den Achterhoek zeer goed duidelijk te maken, dat er ook nog zoo iets als meerdere vergaderingen zijn, en dat de besluiten dier meerdere vergaderingen een bindend karakter hebben.

Ja, toen schreef hij, dat dit bindend karakter van

de meerdere vergaderingen rusl op onwederlegb a r e gronden.

Woordelijk schreef hij toen aldus: „De hoofdgrond is deze, dat de Kerken zelve op de meerélere vergaderingen tegenv? iOordig zijn."

In Gelderland wist Ds van clen Brink zeer wel van kerkverband. In ZandvQort is hij dit plotseling vergeten.

En over ds Smelik: Ds Smelik beschuldigt nu do c-lassis Breuke-1 e n, dat deze zich in de Kerk van Tienlioven heeft ingedrongen.

Deze beschuldiging is gegrond op het zuiverste independentisme.

Het optreden van de classis Breukelen na de verklaring door Ds Smelik in haar midden afgelegd, was niet slechts wettig, maar zelfs haar dure plicht.

Ds Smelik had toch het onderteekeningsformulier onderschreven!

Welnu, dit lon^erteekeningsïormulier gaf aan de Classis Breukelen 'het recht om na de bewuste verklaring van Ds Smelik in te grijpen. Trouwens, al de besluiten der classis Breukelen zijn met het goedvinden van Tienhovén's Kerk genomen. Deze Kerk was mede op de classis tegenwoordig.

Ds Smelik ontkent eenvoudig het kerkverband en de rechten van dit kerkverband en ik raad, hem ten zeerste aan, de schoone artikelen, die Da van den Brink in zijn Geldersche periode aan deze materie gewijd heeft, eens aandachtig te bestudeeren. Deze artUfelen zijn beslist verheldei-end en keeren zich kloek tegen alle independentisch drijven.

Quod licet lovi, non licet bovi.

Ds Datoma vertelt van Wulfert Floor, een oefenaar, die bij zeer velen bizonder geliefd lis en uitennatfe zeer vertrouwd om zijn preeken. Wij lozen in de „Drieb. Kb.":

Hoe dikwijls wordt in deze omgeving genoemd de naam van dien merkwaardigen landbouwer Wulfert Floor. Ved, zeer veel worden de nagelaten oefeningen van dien broeder gelezen. Ik kan het me begrijpen. Ze munten uit door eenvoudigheid, door degelijkheid, door ernst, en zelfs de toon der bemoediging wordt niet gemist.

Niemand zal er broeder Wulfert Floor van beschuldigen, dat hij een rekkelijk Christendom predild, dat hij staat aan den kant van de wereld. Dat hij het niet ernstig opneemt met de geboden des Heeren. En er is wel niemand, die ecc Wulfert Floor van zal beschuldigen of van verdenken, dat er maar alles bij hem mee door kon. Zeker niet. En met name de enkole ouden van dagen, die dien merkwaardigen' man hebben gekend, Tychicus, zullen allerminst dat oordeel over hem hebben. En, wat is ware geschiedenis? Dikwijls, heel dikwijls is het gebeurd, dat onse broeder, 's morgens zijn hoorders in de schuur op den Heuvel ontving, zoo uit Doorn, en uit Werkhoven en Neerlangbroek, en waar niet al vandaan. Maar dat hij een kwartier of een halfuur na--afloop • van> de samenkomist-in alle haast zich naar den trein begaf om des middags oï des avonds diezelfde of een andere oefening of preek te Veenendaal of in Ede of in Arnhem en zelfs in Noord-Brabant te houden. En — ik heb er nooit van gehoord — wat ik hoogst merkwaardig vind, dat dit een en ander ook maar eenigermate door de menschen werd afgekeurd.

Beoordeelen ga ik dit nu niet, noch het doen van oefenaar F]oor; noch het niet veroordeelen van de menschen.

Ik ben er zeker van, dat, indien ©en predikant van dezen tijd zou doen in 1926, wat Wulfert Floor voor tientallen jaren al deed, er een - wraakgeroep zou opgaan. Ds Kersten en Zandt zouden zonder twijfel er in „politieke" meetings over spreken. Ik aarzel niet uit te spreken, dat wat Floor deed, mij totaal verkeerd lijkt; want ej; was gelegenheid te over om te hooren preeken, — al was het dan niet Floor, dien men hoorde. Het eenige waarom het me. thans evenwel te doen is, dat is: dat men nog altijd met twee maten meet en dat ds Kersten c.s. in Wulfert Floor een bewijs zouden kunnen vinden, dat nog niet zQles afval is, wat zij afval noemen. Tenzij Floor ook al geen genade mocht vinden in hun oogen.

Maar wie dan nog wel?

De Dooden-zondag.

Dr C. Bouma (we vervolgen nog even ons persoveirzicht) zegt over , den dooden-zondag in de Duinoordkerk het volgende (in „Geref. Kbl. v. Ov. en Drente"):

Misleidend is de in den dienst in de Duinoordkerk gegeven veronderstelling, als zouden al de herdachte dooden zalig zijn.

Bedroevend is de gedane vraag aan den Zaligmaker ter rechterhand des Vaders, om de groetenis van de strijdende Kerk aan de zaligen over te brengen.

Heel zulk een Doodendienst is niets anders dan het tot uiting komen van de behoefte aan liturgische diensten, die in plaats van de levende verkondiging van Gods Woord wat vormen wil stellen, die meer de zinnen streelen.

Zoo komt men op het voetspoor van Rome. De Roomscbe Kerk bekoort door haar uiterlijklieid vele zielen, die door het Woord niet meer kunnen worden geboeid. Het is dan ook reeds uitgesproken, dat invoering en meer algemeene aanvaarding van den Doodenzondag ons weer een stapje nader tot Rome , brengt. Daarin schuilt het komische. Ter eener zijde wordt fel geageerd en luid gesclireeuwd tegen' het Roomsche gevaar. En een , oogenblik later gaan de zelfde schreeuwers ontroerd den Roomschen Allerzielendienst na-apen.

Een breed artikel van v. K. in de „Geref. Kb. v. Amsterdam-Zuid"-(orgaan der Geref."Kerk aldaar) wordt aldus besloten: hoogte leidend tot waardeering — van hetgeen Duinoord aan den religie-honger als voedsel wilde bieden, ons. Gereformeerden, den rijkdom onzer eigen liturgie nog eens beter doen beseffen. Door de brood-, kruimels gestoken, spreekt onder ons de oppervlakkigheid van onze „liturgische armoede". Allicht valt hier ook wel wat aan te vullen of te verbeteren^, maar daarover spreken we Shans niet. Hier heeft zich nu de geest uitgeput in de oplossing van het probleem, de naar religieuze aandoeningen-, belevenissen-, voorstellingen hunkerende ziel te verzadigen. En wat bracht men nu aan wezenlijk belangj-ijks meer naar voren dan hetgeen wij reeds ons eigendom kunnen noemen? Neem nu dien eenai Zondag des jaars, waarop in den avonddienst aan de hand van den Heidelberger de troost van de opstanding des vleesches en van het eeuwige leven vertolkt wordt. Is ook daar niet het gebed, de lezing van een toepasselijk Schriftgedeelte, de Apostolische geloofsbelijdenis, de opening der Woorden Gods, het Onze Vader, de overwinningspsalm? En wordt ook daar niet gedachtenis gehouden aan degenen, die reeds tot het Hoofd der Kerk werden opgenomen? Ach, wij worden in den sl-enr zóó bot, dat we ons haast nog een eind door Duinoord zouden laten medenemen, miskennende de liturgische en belijdenisschatten, die we zelf bezitten. Aan bijzondere „Zondagen" heeft de Gereformeerde in de drie, welke hun naam ontleenen aan de groote heüsfeiten, en de zes, waarop b'j brood en wijn de dood des Heeren wordt verkondigd, meer dan voldoende.

„Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen geen brood is, en uwen arbeid voor hetgeen niet verzadigen kan? " —. dat is wel het vermanend woord hetwelk zich stelt in den weg van ieder, die door het invoeren van gedenkdagen en doQr liturgieontwikkeling de religieuze behoeften zoekt te bevredigen, maar toch niet meer dan een Gjdelijfce lessching van den dorst vermag te schenken.

Nog eens: Franciscus.

De „Leeuwarder Kerkbode'.' zegt;

Dat mem niet overal even gunstig over dezen wat zonderlingen mensch denkt, blijkt uit wat de bisschop van Birmingham', Dr Baros, over ham oordeelt. Do bisschop, die vrijzinnig is, verklaarde, dat de veelheid en rijkelijkheid van den lof aan Franciscus van Assist dezer dagen gebracht, hem bedro'efd haii. Want al was Franciscus cén ernstig, beminnenswaardig man en goed voorbeeld der liefde tot God en to't den naaste, „— een denker was hij niet. TegenO'Ver don half-paganistischen godsdianst zijner dagen verhief hij geen enkel protest. Het officieele saoerdotalisme, mot al zijn misbruiken, liet hij onbestreden. De vroomheid welke het zoo heilig vond dat Franciscus de armoede omhelsde, was waardeloos sentimenteel. Want Franciscus was ten deele Boeddhist ten deel pantheïst in zijn wereldbeschouwing. En wat de stigmata betreft, de bisschop betwijfelde, of deze wel voldoende bewezen waron. Een medisch onderzoek naar de waarschijnlijkheid zou al zesr ongunstig - uitvallen. En hij' voor zich achtte het meeèt waarschijnlijk, dat de stigmata te vinden waren , in het verwaarloozen van allo zindelijkheid door den heilige."

Kalenderhervoming.

In „Noord-Holl. Kbl." zegt ds C. Lindeboom: Op de plannen tot kalenderhervorming, gelijk die bij den Volkenbond aanliangig gemaakt zijn, hebbien we in dit blad reeds geruimen tijd geleden de aandacht gevestigd.

Thans is het rapport verschenen der door den Volkenbond benoemde commissie. En deze commissie acht het wenschelijk, dat de publieke opinio zich uitspreke over het resultaat van haar arbeid. Maar eenstemmigheid werd niet verkregen. Het zijn drie verschillende voorstellen, die gedaan worden.

Volgens de eerste moet zoo min' mogelijk worden gewijzigd. Het gaat uit van de maand als eenheid voor dé tijdsbepaling in hot economisch leven. Ook vraagt het geen dies non, d.w.z., goen dag aan het eind des jaars, die buiten de weekindeeling zou vallen. 'Een jaar van drie kwartalen van 30, 30 en 31 dagen, met één Irwartaal van 30, 31, 31 dagen — ziedaar waarop dit voorstel neerkomt.

De beide andere hebben tweeërlei punt van overeenkomst. Allereerst wordt daarin het kwartaal als eenheid van het economische leven gedacht. En in de tweede plaats aanvaarden beide den dies non, den dag buiten de weekorde, waardoor het mogelijk is te komen tot een onveranderlijken, altoosdurenden kalender, d.w.z. tot zulk ©en kalender, die steeds dag en datum doet samenvallen. Het verschil tusschen beide voorstellen ligt hierin, dat_ bet eene jaar verdeelt in 13 maanden van 28 dagen, het andere een jaar projecteert van 8 maanden van 30 dagen en 4 maanden van 31 dagen.

Reeds nu kan gezegd, dat het eerste voorstel weinig kans biedt, aangenomen te zullen worden. Althans, da me'ïrderheid der adviezen van regeeringen en handelslichamen is ten gunste van een der beide laatstgenoemde. i

Een gedeelte van het rapport der commissie i's gewijd aan „de stabilisatie van het Paaschfeest", d.w.z. aan het stellen van Paschen op een vasten datum; evenals het Kerstfeest.

Tegen bedoelde stabilisatie', die door „wereldsche machten" wordt toegejuicht, hébben „geestelijke machten" geen principieele bezwaren geopperd. Zoodat het ons niet zou behoeven te verwonderen, als eer^ lang Paschen gefixeerd wordt b.v. op den 2d©n Zondag in Anril.

Eerlang. Men houde rekening met de rekbaarheid van dit woord. Want een beslissing schijnt niet genomen te zullen worden vóór het ©erst\^olgende concilie der Roomsche Kerk, , dat vermoedelijk eerst in 1930. zal worden gehouden.

We moeten dus nog even geduld hebben. Intusschen laat het zich wel aanzien dat, op welke wijze 'dan ook, de kalender ©enige hervorming zal 79 ondergaan.-'Wij'''Kunnen niet beoordeelen, of in het algemeen uit een oogpunt van landsbelang daartegen bedenkingen zouden zijn in te brengen. De Voorgenomen stabilisatie van Paschen schijnt ons voor het leven van kerk en school wel ©enige voordeelen te bieden.

Prof.Haitjema en de Groep-Geelkerken.

Ds P. V. Dijk merkt op in zijn kroniek („Geref. Theol. Tijdschrift"):

Prof. Haitjema heeft niet veel met Assen on; en in één gro'ot koor hebben onze bladen zich tegen hiom verheven; heel gelukkig in zijn citaten leek lüj niet. Het verwonderde ©enigszins, dat sommigen meenden dat hij, in 't voordeel van de extraneï (groep-Geelkerken, K. S.) gesproken had. Wie de cultuurparagraaf in de Verklaring der conferentie legt naast prof. H.'s stuk dat in, „Onze Eeuw" eertijds gepubliceerd werd over de Cultuurwaardeering van .het Neo Calvinisme die ziet dat deze referentie voor de cultuur volgens prof. H. onmogelijk op grond van het Calvinisme betrouwbaar is.

Kohnstamm en Karl Barth.

Eveneens is het ds P. v. D'ijk die ter zelfder plaatse ze'gt:

Hot is beschamend, dat tegenover soirimiger gedweep met Barth, in wien we — lees b.v. zijn Romeinen 3, blz. 215 — werkelijk zooals Kaajan zeid© geen Calvinus 'redivivus begroeten moeten. Prof. Kohnstamm ons moet waarschuwen, gelijk hij het voor een paar weken deed; dat hij Prof. Haitjema's boek over Barth niet aanbevelen kon, omdat hij „daardoor ontrouw zou worden aan Hem, dien ik mijn Heer weet". Want hij moet zich verzetten „tegen elke poging om hem en anderen te scheiden van den historisch e n Jezus! — —

Eionzijdig en vooringenomen. Prof. Kohnstamm is geen vereerder van Barth, het is bekend, maar Dr Ubbink, Hcrv. pred. van Souburg, is dit wel en van - hem lazen wo in ander verband:

„Dit houdt allerminst in, dat de historische Jezus voor hem (Paulus) een indifferente laat staan een negatieve grootheid is zooals Barth het wil doen' voorkomen."

Trouw.

Prof Grosheide schrijft in „N.-H. Kbl.": Het is een erg ding, dat in den kerkelijken strijd, dien wij in onze kerken hebben moeten strijden, en ten deele nog strijden, telkens te kort gedaan is aan de goede trouw.

Er is geklapt uit besloten vergaderingen, er is verraden wat een vriend in ©en vertrouwelijk oogen-i blik aan zijn vriend had meegedeeld, er is rondgievent met particuliere brieven, er is gedreigd, dat men dit en dit publiek zou maken.

Andoren hebben wel zelf deze zo-nden niet begaan, maar hebben vergeten, dat men ook geen geimeenscliap mot het kwaad mag hebben. En in plaatsi van zich nooit te storen aan wat met veronachtzaming van de goede trouw naar buiten kwam, is men •er op ingegaan, misschien ten slotte alleen maar om zichzélf te verdedigen, misschien met de goede bedoeling om op te komo'n voor de zaak des Heeren, en men is — zij het in antwoord — ook gaan klappen, ook gaan verraden.

Zulke dingen mogen niet voorkomen. Slechts als zwijgen verraad aan de zaak des Heeren zijn ? 0'U, kan spreken plicht worden.

En van dit algemeene verschijns'el wijst ds W. v. 't Sant in de „Watergr. Kb." een speciaal geval aan:

In het blad, dat week aan week vO'Ortgaat oppositie te voeren tegen onze kerken, heeft voor een .paar weken een ingezonden stuk gestaan, waarin het spatte van modder tegen Synode, professoren, en vooral tegen Ds Breukelaar van Zaandam.

Zoo'n stuk staat „buiten verantwoordelijkheid van de Redactie"; zoo heet bet; maar m.i. alleen dan, wanneer de Redactie eerst Ds Br. in de gelegenheid had gesteld er inzage van te nemen en, indien hij' dat noodig keurde, er tegelijk een onderschrift aan toe te voegen. Dat behoort tot de goed© persmanieren, die O'ok de fatsoenlijke libierale bladen nog in eere houden. Juist omdat het geschrijf tegen Ds Br. voor elk lezer oncontroleerbaar is door de citaten uit persoonlijke gesprekken. Indien toch alles waar zou zijn, wat die inzender omtrent bet door Ds Br. gezegde meedeelt, dan zou die predikant een verachtelijk mensch zijn.

Ik had verwacht, dat er in het volgend nummer een excuus van de Redactie zou gekomen zijn, maar niets daarvan. En ondertusschen 'doet dat stuk i'n werk en invloed in veler hart, voorzoover men n.l. alléén voor waarheid houdt, wat in dat blad wordt geschreven.

In wat voor wereld leven we toch? Wordt zelfs zonder blikken en blozen een eerste eisch van persfatsoen met de voeten getreden? Is dan alles en elk middel van bestrijding van kerken en personen geoorloofd?

Wat er ten aanzien van Ds Br. waar of onwaar in is, kan ik niet beoordeelen; als hij bet zelf noodig acht, zal hij er wel op antwoorden; hoewel ik vermoed, dat Ds Br. aan zoodanjg geschrijf rustig het zwijgen zal toedoen. Wanneer iemand u mef modder gooit, moet ge maar stil doorloopen.

Dat het stuk zelf ten aanzii©n van Ds Br. niet betrouwbaar zal zijn, is reeds hieruit op te maken, dat er ook Ln andere deelen, waarin het wèl controleerbaar is, onwaarheden staan. Ik noem alleen maar de scheeve voorstelling, dat Prof. Aalders Jer. 3:18 „uit het "Woord wil lichten", en zou zeggen, , , dat is overbodig". Al verder de veel-verspreide leugen, dat „wij alles , , letterlijk" moeten opvatten"; de onware voorstelling omtrent de „weglating" van Gen. 1 in het voortgezet geding. Doch genoeg, heel de geest, uit het stuk sprekend, is zoo ^njandig, dat ge het

met verontwaardiging terzijde 'legt en droeftieid u vervult om liet feit, dat zulk geschrijf onder broeders mogelijk is en zwijgend worüt toegelaten.

Men moet niet meenen, dat de separatisten van 1926 zoo eens bij ongeluk zich zoo'n leeJijk artikeltje laten' ontvallen. Het is alles gansch zeker voorbereid. Dezer dagen schreef een bezwaarde jonge Heer mij nog triom^ fantelijk, dat binnenkort ds X een beurt zou krijgen in de pers.

Het nieuwste snufje is tegenwoordig: enkele menschen, die duidelijk laten zien dat ze in dr Geelkerkena richting een afbuiging van de Geref. lijn zien, in achterbaksche gesprekken voor te stallen als de ergste Geelkerkianen; die 't eigenlijk volmaakt ecins zijn met den stuwer dezer beweging, doch 't om persoonlijke redenen precies andersom beweren.

Zulke praatjes zijn meer dan zondig en slecht. Ze zijn ook zoo hopeloos dom. Want ze suggereeren nog altijd de dwaze gedachte, dat wie „vooruitstrevend" wil wiezen, tegelijk het met dr J. G. Geelkerken' eens moet zijn.

Terwijl daartegenover vaak opgemerkt en bewezen is, dat wat dr G. wilde, geen ontwikkeling van bet Geref. leven, doch 'een verlating van de Geref. lijn beteekende: geen ontwikkeling, doch afval.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 december 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 december 1926

De Reformatie | 8 Pagina's