PERS-SCHOUW.
Over symboliek van kerkgebouwen.
In „De Heraut" bespreekt Prof. Kuyper de symboliek, gelijk ze in de tegenwoordige architeotuur van kerken hier en daar schuehter om den hoek gaat zien. Eerst kwam het geval-Haaiflem ter sprake, thans spreekt de hoogleeraar over een der Zwolsche geref. kerkgebouwen. We lezen:
In Op den Uitkijk, Tijdschrift voor het Christelijk Gezin, heeft de architect Jac. Ph. "Wormser oen artikel geschreven onder den titel: Onze Kerkgebouwen, waarin hij Avaarschuwt tegen de gevaren, die de invoering van symboliek in onze kerkgebouwen meebrengt. Volkomen terecht inerkt hij op, dat dez.e symboliek behoort tot de geestesrichting: van onzen tijd en zich vooral op religieus gebied wil doen gelden.
Nu is de heer Wormsor niet tegen elke symboliek in do Kerk, mits het een „sobere en zinrijke symboliek" blijft, zooals hij: met beroep op Dr A. Kuyper het uitdrukt. Op twee punten nu meent hij, dat er gevaar voor afwijking, van de Gereformeerde lijn bestaat. Vooreerst in een symboliek, die ons terug zou voeren naar Rome, doordat de architecten onz© keikgebouwein zouden gaan versieren met beeltenissen • van raonschen, zooals dit nog onlang's geschiedde bij den bouw der nieuwe Gereformeerde Kerk te Haarlem. Meit de critiek o-p deze beeldenversiering door Ds Lindeboom en ons zelf in de „Heraut" geoefend, is hij het van harte eens en hij wijst er op, hoe ook in Amerika door de „Wachter" dezelfde bezAvaien tegen deze beelden aan en in de kerk zijn ingebracht. Maai' evenzeer komt h'ij in de tweede plaats-op tegen een „symbo-liek van eigen vinding", zooals bijv. is aan: gewe-nd door den architect van de nieuwe Ger'efornie-erd-e Kerk te Zwolle in 1924 gebouwd, toen hij op den achte-rwand, achter den kansel, ee-n monumentale muurschildering liet aanbren-gen, die door symbolen , (ee: n opgaande zon) architectonische constructie (de stralen van die zon worden in oen boog gevang-en) en levendigen kleurenrijkdom moet symboliseeren „het openbarend karakter van het Woord". Het opigaan van de zon stelt dan voor hoe-het Woord licht en klaarheid geeft; het vangen van de stralen in den boog, dat deze openbaring nog tot de tijdelijke bede-eling behoort, en het feit, dat .deze boog geen rondboog, maar ee-n spitsboog is, dui-ilit aan dat eens bet volle licht voor Gods volk zal doorbreken. Met den heer Wormser bon ik het eens, dat zulk een symboliek voor de menschen weinig begrij-pe-lijk is, terwijl bovendien zulk oen klcurerisymphonie achter don predikant allictó de aandacht zou kunnen afleiden van wat toch de hoofdzaa.k moet zijn: de verkondiging van het Woord Gods. Hetzelfde bezwaar, dat ook kan worden ingebracht tegen de wijze, waarop onze-nieuwere architecten de kerkramen beschilderen, niet met bijbelsche tafereelen, zooals onze vaderen de-den, maar met „symbolische kleuren", waarin dan allerlei mystieke : gedachten worden uitgedrukt, maar diei niemand er uit aflezen tan, wanneer hij niet door e-en deskundige wordt ingeleid.
Het artikel besluit met deze woorden:
De symbolen, die Christus in den eeredieiist heeft ingesteld, zijn weinige en zijn zo-o duidelijk, dat ieder ze verstaan kan, terwijl bovendien het daarbiji komende woord ze verklaart. Doop en Avondmaal sprekeai, wat hun beteekenis betreft, tot ieder, di-e ze ziet of ze gebruikt. Maar een symboliek door lijnen, kleuren, figuren, die alleen een ingewijde verstaan kan, voert ons terug tot Israel's scliaduwaohtigien eeredienst met zijin omsluieren der heilsgedachten door symbolische gestalten. En het is juist de heerlijkh-e-id der Nieuw-Testamentische bedeeling, dat we niet door symbolen en Gereanoniën, maar door het klare en duidelijk© AVoord Gods in zijin bedehuis ohderwezen worden.
De p'arado-x.
Zonder Cornells V-eth als leidsman in filosofische en theologische kwesties te willen propiageeren.
geef ik hier een uitspraak weer van hem (hi de „Groene Amsterdammer"):
De paradox doet duizelen; en duizelen is het vallen nabij.
De paradox, die ons niet overrompelt, heeft iets gênants.
„W e 1 i 11 g e 1 i c h t".
„De Vianénsche Courant" - -oaider de rubriek „Ofticiëele Mededeelingen van de Ned. Herv. Gem. te Vianeu" geeft deze publicatie.: •
Ds , J. F, Wachter stelt zich voor to beginnen Maan-(iagavond 17 .januari alle zijn© catechisaties te hervatten.
Op nader vast te stellpn datum hoopt hij. onder leiding van eau „welingelicht" iemand in zijn© pastorie eene conferentie te houden over de „Geelkerkenzaak". Zoo men hieraan wenscht deel te nemen, wende men zich met het' verzoek hiertoe schriftelijk tot hem. Met het oog op de geringe ruimte in de pastorie kunnen slechts enkele personen worden toegelaten.
Nu is er zooveel lectuur, en zooveel officieel nieuws, zoowei van den kant der vrienden van Dr Geelkerken als van de generale synode. En toch kan men hier niet klaar komen zonder den „welingelichte". Het is vermoedelijk kerkgeschiedenis van , , den overkant", om met Ina Boudier—Bakker te spreken, wij vreezen zeer.
Kwestie Brussaard.
Nog volgen enkele persstemmen. Eerst Marnix in de „Gron. Kerkbode":
Hel voorstel van Ds Brussaard is uiterst gevaarlijk on, afgezien van alles heeft Dr Scheuror, die tot in zijn zware ziekte nog steeds bozig is met deze dingen, gelijk, als hij zegt: het' bevalt mij niet, dat Ds Brussaard nog .steeds hot kerlvolijk geschil een niisver.stand acht en meent, dat Ijet niet ging om een centrale waarheid.
Ds P. V. Dijk besluit zijn kroniek in het „Geref. Theol. Tijdschrift" aldus:
Wij kunnen onze Kroniek niet sluiten zonder nog even aan Ds Brussaard te herinneren, die tot blijilschap van de Geref. Kerken in den lande, ten volle de dogmatische beslissing der Synode aanvaard heeft.
Of zijn voorstel tot herstel van de eenheid resultaat zal hebben?
Er. is niemand aan welke zijde ook, die oordeelt, dat die eenheid er anders zou kunnen komen, dan door aanvaard ing-zonder-voorbchoud.
Daartegen spreken de Bezwaarden en hun Bond 'en hun ('lassis met woord en daad: Het zal niet; wij kunnen niet!
In het „Algemeen Weekblad v. Christendoan en Cultuur" heeft Favonius het over een gerucht, dat door „De Telegraaf" voor het eerst verspreid schijnt te zijn, en waarin hot loopt over een bezoek, dat aan Ds Brussaard zou gebracht zijn:
Dat de aangelegenheden in do Gereformeerde kerken politieke zorgen brongen bij de leiders i.ler antirevolutionaire partij wordt zoo langzamerhand van de daken gepredikt; dat die zorgen toenemen, nu èn Ds Kersten én Ds Lingbeck in 't troebel gemaakte water der partij visschen, is oen evident, dat ze een hoogtepunt dreigen te bereiken nu verluidt, dat ook Prof. H. Visscher zicli .gereed maakt, om met zijn smaldeol de vloot te verlaten, niemand zal het ontkennen; maar dat men deze zorgen tracht te verminderen door de handiiaving van de Jcerkelijke tucht te beïnvloeden en Ds Brussaard en Prof. H. H. JCuyper „raadgevingen" ontvangen uit do hoogste ki'ingen der antirevolutionaire ))olitiek, dat wijst toch wel op het heel bedenkelijke, dat in do toepassing van deze tucht kan gelegen zijn; gelegen is, zoo zo iets anders beoogt, dan een geestelijk effect.
Want kerkelijke tucht, die beïnvloed wordt door partij-politieke overwegingen, is ontaarde tucht, dio het tegendeel uitwerkt van wat ze bedoelt, die 'èn hot kerkelijke èn het politieke leven infecteert met onwaarheid on die in zijn uitkomst niet anders dan noodlottig wezen kan.
Hetzelfde bericht van „De Telegraaf" heeft ook al in de pers van DT Geelkerken een plaats gevonden, met commentaar. Ja, we zijn in Nederland erg gauw klaar met onze conclusies. Naitüürlijk doen politieke leiders alléén politieke dingen; menschelijke, kerkelijke, christelijke daden kunnen ze niet meer verrichten "En ee raadgeving isnatüürlijk een raadgeving-met-aanhalings te ekens; en de toepassing van de tucht wordt natuurlijk beïnvloed door die raadgevingen, en' b.v. niet doo-r waarheid en eerlijkheid. En het spreekt natuurlijk allemaal „fself" ... en het moet natüiirlijk dadelijk aan de groote klok vanwege het christendom en de cultuur.
L. Penning f.
Over het sterven van den onder ons volk överbekenden heer L. Penning, laatstelijk als „Oubaas Penning" vaak aangediend, schrijven versohei dene bladen. We geven uit wat we tegenkwamen, iets. DS Datema schrijft in de „Drieb. (tevens Baamsche, Soester) Kb.":
Toen hij als jongen op de Merwededijken of in den Dus& enschen Polder liep achter den wagen, en uit de verte de torens van Woudrichem of van Gorinchem o£ van Almkerk ontwaarde, dan was hij met zijn geest niet bij zijn wagen of bij zijn bedrijf en handel en negotie, maar dan daeht hij, en moest hij denken aan die wereld, aan die groote en wijde wereld, en' aan die' eeuwen der wereld, in welke zooveel is gebeurd. • 'i
Dan dacht Penning, en dan rnoèst Petthihg'Senkeri.'' aan Loevcstein en aan Herman de Ruiter, den ossenkoopman uit 's-Hertogenbosch en aan den Elisabetsvloed, en aan de Afscheiding onder Gezelle Meerburg van Almkerk en aan Hendrik Peter Scholte uit Genderen en Doeveren; en dan ontwaakte in den knaap, in den jongeling de schrijver.
In „De Bazuin" en het „N.-H'. Kbl." schrijft Ds C. Lindeboom : ' - j^»ifr: '»iii«»^i«i.'.
Ds P. Biesterveld, ile latere , hooglèeraar, • die vaS 1885 tot 1890 pre: hkant, , iji (TOrinchcni was, „ontdekte" in hem de gave, die welilra tot zoo rijke ontplooiip; g zou komen. BieSterveld gaf den stoot tot oprichting van het anti-revolutiopaire weekblad „De Drie Provinciën", en Penning werd aangezocht om een teuilletoïi, spoedig ook' om het politiek weekoverzicht te schrijven. „Het beleg van Gorcum" — zoo heettö bet eerste feuilleton (1889), dat sinds als boek meermalen word herdrukt. En het politiek ovoraiiclit.heeft Penning gegeven gedurende heel zijn verder lëvon, na de Gorcmnsche jaren in het door liem opgerichte , , Christelijiv' Volksblad" dat later uitgebreid en in „Het Schouwvonstêr" omgezet werd, het allerlaatst een paar dagen vóór zija dood, toen hij, het op zijn ziekbed aan zijn dochter dicïè"8ïdè; W'F; g''i'
En ook: '
Verecht verwonderde zien net „Algenieen Weekblad voor Christendom en Cultuur", dat Penning op zijn VOsten jaardag (1924) alleen reeds ter wille daarvan niet werd gedecoreerd, , en het vroeg waarom wel Kloos en Van Deyssol' en Couperus " voor eeai onderscheiding in aanmerking kwaimen, „maar niet een man als de 70-jarige Penning, die een half honderd boeken op. zijn naam hoeft, welke hem niet misschien literairon roem hebben, gebraoht, . maar waardoor hij waarschijnlijk méér voor, den Nederlandse h e n stam e n V o o r d e n b a n d van Nederland m et''Z ui d-A f rik a heeft gedaan dan de officicele 1 iteratpren, die daar nu staan als d e olficiëele dragers van den roem der Nederlandscho letterkunde, en. van wier werk hot grootste deel van ons volk onkundig is, gebleven".
Later:
Onze Regeering moge hem niet voor een welverdiende decoratie hebben voorgedragen, de J\Iaatsohappij van Nederlandscho Letterkunde nam hem reeds in. 1907 onder haar leden op, daarmee erkenn, ende wat door hem op literair gebied was gepresteerd.
„De Ger. Kb. v. Maassluis ca." herinnert:
Hoczeet.zijn werk gelezen werd, kan als voorbeeld dienen clat van , 't, eerste deel van „De Oorlog van Zuid-Afrika". niet mind6ji; j4i& ïl~-i, .|^®.Krtig duizend, exemplaren werden verkocht. ^sSéfM^^
Evenals Ds J. G. Kunst zoo getuigt ook Ds Lindeboom van de trouwe 'liefde van den overledene voor kerkelijken arbeid, '"'zooals die b.v. bleek in met beide, predikanten \o Arnhem en Apeldoorn afgelegd huisbezoek.^ ''WWSS^È: -
Het Weekbl. „TimothéÖ^'"' hè'ëft aait Penning een nummer gewijd. De heer .1. N. 'Voorhoeve schrijft:
Als hij in een hotel of aan een station moest wachten, worden de gedachten opgeschreven.
In zijn vrije 'uren vlogen de vingeren over de papieren vellen, en de gestalten werden gevorm'l, die straks zouden spreken tot geweten en hart van jong en oud. • ! •
En toen do jaren toenamen, nam de zaai-arbeid niet ai. Integendeel, geheele dagen konden nu gewijd aan het uitstrooien van gedachten.
De heer J. v. O. te Schoonhoven zegt weer in „Timothews":
Ik herinner me, hoe hij in Utrecht eens sprak over de Fransche revolutie. Na afloop waren we nog even bij elkaar en kwam het gesprek over de bloedstroomen, die hij in zijn lezing van de guillotine had laten vloeien, zoo aanschouwelijk als hij het had voorgesteld. „Waar haalt u dat toch zoo vandaan, meneer Penning? " vroeg een belangstellend toehoorder, en het antwoord was: „Ja, jongen, dat gaat zoo vanzelf, hè." Een eenvoudig antwoord, zooals ook de spreker zelf eenvoudig was.
Over Pennings boeken, voorzoover ze over den Boerenoorlog handelen, , : ^6|, t in, , , hetzelfde. oxgaan dhr H. J. Emous: '•^^^SmiiS: *S^SSïM''
Die vreeselijfce oorlog deed zijn volle begaatiheidj aan het licht treden. Hij beschreef dien met een zeldzame nauwkeurigheid en bezielende aanschouwen " lijkheid, als ware hiji er ooggetuige van geweest. Het verbaasde ons telkens, hoe hij tooh zoo rijke bouwstof en zulk een schat van illustraties, volstrekt niet phantasie-schetsen naar beschrijvingen, wist te her machtigen, waarmede. hij de feiten haast op den voet volgde. Het is ons nog een raadsel. Als hij een volledig toegerust oorlogscorrespondent geweest ware, had hij zich nauwelijks beter van de aanvaarde taak kunnen kwijten.
Mediamieke kunstwerken.
„De 'Groene Amsterdammer" geeft een art. van Prof. Dr Wi. Martin over „mediamieike kunstwerken". De bedoeling zal den lezer, die het woord „mediamièk" niet kennen mocht, gauw duidelijk zijn:
In den laatsten tijd hoort men weer meer van schilderijen en beeldhouwwerken, door een medium gemaakt in den trant van den een of anderen overleden kunstenaar.
Degenen die er in gemoede van overtuigrl zijn, dat een kunstenaar na zijn dood alsnog kan blijven doorgaan.ine-t schilderen of beeldhouwen, m, eenen, dat zulk een doode dit kan doen door zich te bedienen van de hulp van een levende (een medium), die dan voor dien doode penseelt of boetseert.
De 'aldus'ohïlfafiépföa'viGtéiï n'öeiïiï .mëii'> a'a, it'; iS»or den levende „mediamièk ontvangen" kunstwerken".
Men zou met deze voorstelling van den gang van za.ken, hoe raadselachtig, die ook moge zijn, vivde kunnen hebben, ware liet niet, dat zich het zonderliiig geval voordoet, dat de aldus , .ontvangen" producten in kwaliteit beneden .het peil staan van wat de overledene tijdens zijn aardsch bestaan tot stand bracht. JNU kan liien Jiogjen; „ja, maar hij is al'zoo lang dood; als hij nog leefde zou hij nu al bij de honderd wezen en' als hij dus zelf het penseel hanteerde - zou."luj-, misschien zelfs lieel slecht schilderen". Goed.!, maar .waarom stelt men dan zulk werk, , minder goed dan hetgeen tijdens het leven van den betrokken kunstenaar en door dieais eigen hand gewrqcht ontstond, ten toon? Daar is b.v. onlangs mediamielc wérk „door" l''ahtin Latoür en „van" Th. do Bock tentoongesteld, en zelfs een schilderij' met een hmdschap „door" Fantin Latour en, oen lucht „van" Jacob Maris. Dit werk staat .achter bij, een. echt werk van daze meesters en nu is het mij in.elk opzicht een'raadsel, wat ter^ "wereld men toch bereikeai.-vvii .nie!^v; ^Bt; !: Jgeke; ndnm van zulk „verschijnsel''., '. ; -", '='tf; .^.i '%i., i: r^$Miéiff< ^^'/S-''^'ii'v
Hoe, wil .men door dit middelmatig w.erfc, .de, .: buitenstanders overtuigen en wat. denkt men. te bereiken .ter verheerlijking van de betrokken overleden artisten of tor vergrooting ^ van het kunstgenot der. levenden? Of ..is het ter-verheerlijking van liet schilderend medium? Maar deze - heeft: toeh imjners geen zeggen .over - den gang van zijn penseel? Die is slechts bemiddelaar volgens hen, die aan .dit wordingsproces, geloovem, , , Kortom, diet is. , inij een, . i< jiadsel, waarom, zulke zakgn worden tentoongesteldl^|5'ft'
Ons ook, zeggen vélen in hun eenvolidigliéid. Het verschijnsel is, niet ^heelemaal nieuw, zookomt in het? elMè, |; ^ïb^|Ji, 'Mr , H, G.' Koster , herinnereji-, - , ; /.•; , , ; .„.-, ^^^^È: .„„., . '., ., „, .., , .. 'i'', ', .,
Kort' 'n^éiilpi^^SiïWi^glÉi^ heeft zekere domin'é Hiiet mediainiëk''proza 'gópïtblicèord onder den naam van Multatuli, en Betsy l^ork heeft indertijd mediamieke post mortéin-verzen onder den naam van haar Ijroedec Jacques Perk het Ucht doen zien.
Tegelijk neemt het blad, : nféf^6n®r guitigheid', een „reproductie" op van „een nieuw schilderij, van Rembrandt", anno 192.7 ..getoeliiend, . met dit onderschrift
Onzen jnedianiieken medewerker Bernard van ..Vlijmen is de eer te beurt gevallen , om door onzen grootsten Nederlandschen schilder, Rembrandt van Rhijn, tot werktuig te worden verkozen vooi-het vervaardigen van het hierboven gereproduceerde scliild.erij: „Do Bestuurderen".
Aan de echtheid van dit, gedurende de afgelaopen week. bij .Buffa en zoon geëxposeerde; meesterwerk valt niet te twijfelen: toets, structuur en signatuur zijn ongetwijfeld van Rembrandt. De compositie geeft, een reminiscentie aan „De Staalmeesters" van den zelfden meester. Een „certificaat van echtheid" zal zeer zeker zionder eenig voorbehoud van een deskundige kunnen worden verkregen, waarna het kunstwerk spoedig naar Amerika zal gaan, indien-geen kunstzinnig Nederlander wordt gevonden, die dit product van nationale schilderkunst aankoopt en het, , voor plaatsing in het Rijksmuseum of in het AmStërdamsche Raadhuis, ten geschenke geeft.
De uitgebeelde personen stellen voor van links naar rechts: Wibaut, De Vlugt, E. Polak, De Miranda, Jan ter Haar Jr en Von Frijtag Drabbe. Het ontbreken van de beeltenis van den heer Vos, die o.i. hier belioorde, vindt waarschijnlijk zijn oorzaak in een geestelijke tegenwerking van den genoemde. Bij informatie is ons namelijk gebleken, dat de heer Vos niet gelooft in het overbrengen van loinstwerken langs mediamieken weg. Het resultaat, dat Rembrandt hier bereikte is anders wel geschikt om-.den .'heer-Vos van het tegendeel' te overtuigen./ - ïyllgl^jfeïfjll^', ;
Die „bestuurderen" zijn dan Burgemeester, t'-n Wethouders van Amsterdam, en die geschilderd door Rembrandt, 1927. . ^.ifeïlgft
Maar zonder grapjes, : .de , - w.er, ©ld\, gaat eij.Tniêl .vooruit.
V r e e s V o oa-h © t n i e u w e.
Prof. Grosheide schrijft in het „N.-H. Kbl: ": '
Daarom juist zal de kerkelijke strijd onzer digen naar we vreezen aan de eene zijde oorzaak zijn van achteruitgang, van de normale ontwikkeling van het kerkelijk leven. Het vertrouwen is geschokt. Wat nieuvv is, w, ordt licht van te voren veroordeeld. En de valsche behoudzucht, ons Nederlandsche volk van nature eigen, die op kerkelijk gebied is aangewakkerd door de inderdaad juiste opmerking, dat in den loop der jaren veel van het nieuwe niet goed bleek, ' zal zich laten gelden om alles maar te laten als het is.
Tioch mag het zoo niet zijn. Vrees voor bet nieuwe mag - ons niet tot drijfveer zijn. Bn .als straks de' voorstellen komen, die op de Synode van Groningen moeten dienen, mogen we ze met bezien uit het oogpunt, brengen ze soms verandering, maar hebben we ze te toetsen aan Schrift, belijdenis en kerbenorde.
Toch ziet de hoegleeraar óók een lichtpunt:
En wel dit, dat we van al die vragen, die min den omtrek liggen, naar het centrum zijn gebrachl. Plot& ehng en onverwacht. Zeicer, ook de uitbreiding der belijdenis stond op het programma. En het stuk van de Heüige Schrift is daarbij. Maar toch misschien nog niet als levende noodzakelijkheid. Nu hebben we het gezien en gevoeld. En we hebben ons m, et het Schriftvraagstuk moeten bezig houden. Vergis ik me niet al Ie zeer, dan zijn we ook wel iets vooruitgekomen. Alleen, laat dan ook hier geen vrees voor het nieuwe ons afhouden, van wat noodzakelijk is.
We hebben kostelijke belijdenisschriften, maar we ' hebbon meer noodig. Er moet worden gearbeid in de oude lijn. Allereerst op het stuk van de Schrift en dat van de Kerk.
In denzeKden zin heeft ook , , üa lleformatie" reeds., zi.ch uitgesproken. - ; ,
Een stem uit 1881.
In de „Geldersche Kerkbode" heeft dhr J. C. Faber" een artikel van Dr A. Kuyper uit „De i; tandaard" van 4 Nov. 1881 opgenomen. Toen was op een chr. onderwijzersvergadering omtrent het paradijsverhaal de vraag gesteld, of men het als geschiedenis, dan wel als „heilige mythe" (let op die „heiligheid" van de „mythe") moest ópnomen, althans de mogelijkheid van 'dit laatste erkenneu.. Xaen.-schreef Dr Kuyper:
...Het bleek ... dat er onderwijzer van „scholen met den-Bijbel" waren, die niet meer geloofden, dat aj, ie.s wat de Bijbel als wezenlijke historJe vermeldt, ook werkelijk alzoo geschied is. , . - r-: > i^: 'i
Ze beslisten het wel niet. Zo lieteh, ; ''liieü'''4n het midden. Maai' dit spreekt dan toch van zelf: als ik iets in het midden laat, geloof ik het niet m.eer. Wat ik geloof, kan ik niet .i^^^^^jj midden laten. Daar leef en sterf ik op. • 'S^Kft;
Te zeggen: ik weet niet 'recht of het Schep-' pingsverhaal mythe of historie is, staat dus volkomen gelijk met do belijdenis : -, ^^^]; '^jnij is het g 6 0 n historie meer. '^^^Mr ,
En of men er nu al later bij'vofegde: '„toch blijft het mij eeuwige waarheid en zoor bepaaldelijk openbaring Gods", maakt de zaak natuurlijk nog eer erger dan beter.
Immers, blijkbaar hadden deze, onderwijzers dat niet uit hun^ zelven, maar gaven ze hiermee slechts oi.n echo op de Schriftbeschouwing van Rothe.
Dit kan me^ daaraan zien, dat ze woorden bezigden, die niet wel sluiten. „Eeuwig: o" waarheden, v«at zijn dat'.' Natuurlijk alleen zulke waarheden, die, buiten den tijd en zijn wisseling gelegen, onverandei^ lijk zijn. Hoe kan nu een „Paradijsverhaal" eeuwige waarheid zijn, vooral indien men zelf in het midden laat of het mythe-dan wel historie zij?
'En' zoo ook: „zeer bepaaldelijk openbaring Gods", - , y#Wat bedoelen deze heeren daarmee? Met Rotho in de ' "'T'hand, is dat na te gaan. Maar op zichzelf, wat beteekent dat dan? Het Paradijsverhaal wellicht mythe, maar toch zeer bepaaldelijk openbaring Gods? Heeft God 'dan een niytie geopenbaard als historie? Een o{)enbaring van God dus, iets wat „zeer bepaaldelijk" jijRopenbaring is, in onwaren vorm? Onder menschen ''ffeou men d i t wraken. En dicht ge het dan toe aan
Geon wonder dan ook, dat zoo verontrustende ge-'i'oelens hc-ftige wederspraafc ontmoetten, en als volstrekt incompatibel met het gehoele optreden van een „Scliool met den Bijbel" ten sterkste werden verworpen.
Geen idee maar feit.
Dr C. Bouma heeft in de inaugureele oratie van lÏÊ, M«; ; is, %5tSiiini-isÈfem. volgende passage getroffen:
„het'huwelijk tusschen godsdienst en historie moet in het Christendom onverbrekelijk worden geacht". • Van verschillende zijden heeft men laeweerd, dat het Christendom met de 'historie niet staat of valt. Vooral ' onder invloed van wijsgeeren als Kant, Fichte en Hegel. , , Het historische kleed is louter symbool, middel om de religieuze waarheid het mensohelijke bewustzijn binnen te leiden."
Na hierover verschillende opmerkingen te hebben gemaakt, gaat Prof. Van Rhijn aldus voort: „Wij kunnen hier. niet verder op dit probleem ingaan, maar stellen één ding vast en dat ia dit, dat wij ons onmogelijk in het woord van Fichte kunnen vinden, volgens hetwelk .Christus, als hij weer op deze wereld kwam, on-Turschillig zou staan tegenover de vraag, of. Hij zelf nog genoemd werd, maar alleen zou onderzoeken, of zijn zaak voortgang had. In het Evangelie gaat het niet allereerst om het voorbeeld of om de leer van Christus of om de idee van Christus, maar om Christus zelf. De hoofdzaak is niet wat .Hij gaf, maar wie Hij was.
Ootó dit gedeelte van de rede haalt Dr Bouma aian:
Ideeën scheppen daarenboven geen onheiligheid om in heiligheid, zij kunnen zich niet alleen dan doorzetten als ze vleesch en bloed zijn geworden, maar ideeën behoeven onzerzijds altijd een zekere hoogspanning van het denken, om ze te kunnen vasthouden. De verlossende werking-van het Evangelie is er echter niet een, die als een bespiegeling boven ons zweeft, of die \ve min of meer zelf in het leven moeten roepen, zal ^ij er zijn. De nood, waarin wij naar ons diepste wezen verkeeren, is een feitelijke nood, en in dezen feitelijken nood kan alleen een daad van God ons helpen. Deze daad is volgens 'historie en geloof beide in Christus verricht. Het is volbracht.
En ook dezen zin:
God heeft, werkend en zich ontfermend in Christus, ' op het allerhoogst deelgenomen aan ons historisch leven." ' •'^^'i^M^ê^^l^iÉ'ff^MsÈ'é'M-
^Het biatste'l#^^fÉ^^f "^elf^nders. ieggen (God heeft „d-eelgenom-en"); ook' valt het öp, dat Dr V. Rhijn spreekt' o-veir de „paradoxie" van het .„Evangelisch 'Godsbegrip, ^'; een uitdrukking, die ons ook onjuist toeschijnt. Maar vo-orzoover Dr v. Rhijn liier een standpunt inneeint, dat tegen de opvatting van vele ethischen ingaat, is wat hij zegt een vooruitgang in zijn kring. Dr Bouma zegt:
Van verschillende zijden roept men in onze dagen, '; dat de geschiedenis er niet zoo veel toe doet. Het zijn 'vooral de Rechts-Moderneu, die de historie prijsgeven; Aan de idee hebben ze genoeg. Of Christus al Gods Zoon is of niet, komt er niet op aan. Wat Hij heeft gedaan, is .van minder belang. J.a, , of. Hij al dan niet heeft geleefd, ^rg^^jjtehslotté nie^^^ffliristusidee is het, waaraan wij ons kunnen vasthouden. Historie kan zonder bezwaar en zonder verlies worden omgezet en opgelost in idee.
Daarom mogen we dezen jongen Professor dankbaar zijn, dat hij op deze absolute noodzakelijkheid der historie zoo sterk den nadruk heeft gelegd.
Dr Geelkerken en de Vrije - Universiteit.
Indertijd kwam reeds ter sprake de houding van een gedeelte der vrienden van Dr 'Geelkerken tegenover de Vrije Universiteit. Thans stelt hij zelf weer de zaa, k aan de orde. Voordat hij de zijnen tot steun zou willen oipwdkken, moet de V. U. eerst maar eens e-nk'ele vragen categorisch beantwoorden, zoo vindt Dr G. Een opmerking, dat haar handteekening nog steeds staat onder haar statuten schijnt hem alleszins onvoldoende. De vragen, waarop antwo-oi'd verwacht wordt, komen hierop-lieer:
Wil men de medische faculteit herstellen? Wil men een natuurphilosophische faculteit gaan inrichten? Wil men beide? En is het een en ander mogelijk? Is het niet meer waar, wat de heer Colijn indertijd op de jaarvergadering te Leeuwarden betoogd en becijferd heeft, dat de inrichting en onderihouding van een volledige Universiteit ook de geldelijke kracht, om van de wetenschappelijke niet te spreken, van de Gereformeerde volksgroep hier te lande verre te boven gaat? Hier moet klaarheid komen vóór men zich zedelijk verantwoord weet, tot onze menschen te zeggen: breng uw geld maar vast op.
Ik ben ook niet in de geheimen ingewijd, maar zou toch wel , me , ^zedelijk verantwoord weten", als ik de menschen opwekte tot steun. IJen Ik nu heusch zoo grof van gevoel met betrekking toit de zedelijke veranlwoord-elijkheid? Ja, de zedelijkheid is zwaar te veroveren.
Andere vragen worden gesteld; als volgt:
Zullen de hoogleeraren en lectoren, die straks verbonden zullen zijn aan een medische en (of) natuur-' philosophische faculteit mannen moeten zijn, die zich „conformeeren" aan de Asser besluiten? Dat zou voor de wetenschappelijke beoefening van de geneeskunde en de natuurwetenschappen wel. een absoluut troosteloos verschiet openen. Z ij n er zelfs wel medici en natuurphilosophen van wetenschappelijk gehalte, die zich daartoe zouden laten vinden?
Even wachten.... ; Nog een vraag, waarop antwoord wordt verwacht:
Maar is de practijk nu ook zoo, dat wie niet Asser-Gereformeerd is en bijv. van plan is later de van Assen vrij geworden Gereformeerde Kerken als predikant te dienen, nu ook zonder bezwaar zijn wetenschappelijke examens bij deze faculteit kan afleggen en zonder ook maar in iets belemmerd te worden, zijn diploma's kan verwerven van can-didaat, doctorandus, enz. in de theologie, ook al verleent men hem dan niet een getuigschrift voor de kerkelijke exainens in de Asser Kerken, waar zoo iemand trouwens geen behoefte aan heeft?
Men vertaalt vertaalt deze passage wel in de meerde spraak.
Het is Dr G. volle erust:
Een Universiteit te steunen met ons geld, er zelfs groote geldelijke offers voor te brengen, waar een natuurkundige en (of) medische faculteit straks „Assen" zal moeten verdedigen, waar voor onze zonen en broeders geen gelegenheid zou zijn om theologische examens met goed, gevolg af te leggen en academische graden te verwerven, waar voor de wetenschappelijke leden onzer Kerken en onze geestverwanten geen plaats zou zijn in de besturende en doceerende colleges, kortom waar wij alleen maar goed zouden zijn om ons geld aan te geven — voor zulk een paria's positie van houthakkers en waterputters zouden wij uit den aard der zaai passen. Wij wachten het antwoord der Universiteit vóór wij het bij de bovengenoemde circulaire gevoegde inschrijvingsbiljet invullen.
Vergis ik me niet, dan is dit - artikel van Dr Geelkerken nj, et naar den zin vaii Ds Buskes; tenminste als ik de bedoeling van wat hij vroeger schreef, h-eb gevat. Ook rijst de vraag of al zijn gemeenteleden (het artikel stond in de „Overt. Kb.") h-et geheel en al eens zijn met deze redactioneele leiding; er behooren immers ook 'docenten aan de V. U. toe, die haar'uitbreidingsplannen tlians reeds steunen, zonder eerst die vragen te hebben gesteld. Als ik heit begrijp, werkt hun predikant hun openlijk 'tegen in hun kerkbode. Want zij zeggen: geelt! En hun predikant zegt: neen, nog niet! Overigens geeft de zaak weer te denken. Als Dr trem
Wereldbeeld en Paradijsverhaal.
Reeds eerder gaven we het woo-rd aan Prof. Aalders, die met Dr Schouten in het „Geref. Theol. Tijdschr." een debat heeft over „wereldbeeld en paradijsverhaal". Dr Schouten had bezwaar gemaakt tegen de opvatting, die de Asser Synode tegenover Dr Geelk'erke-n handhaafde. Prof. Aalders geeft hem uitvoerig antwoord. Èén opmerkin.g lichten we uit .bet betoog:
Eindelijk komen we toe aan het beroep van Dr Schouten op Ildefonse de Vuippens, Le Paradis Terrestre au troisième Giel, 1925. Dat schijnt voor hem wel het argument' te zijn, waarm'ee hij alle pogingen om de zintuiglijke waarneembaarheid der vier bekende punten te handhaven, als met één slag meent te kunnen verijdelen. Zoowel in zijn bezwaarschrift aan de Synode als in zijn artikel tegen mij, beluister ik bij het vermelden van deze „zeer gedocumenteerde studie" een klank van stillen triomf in den uitgesproken eisch, dat 'de Synode van Assen de daarin voorgedragen beschouwingen had beihooren te weerleggen. Echter — met een bekende zegswijze van een groot man onder ons, ben ik geneigd hier van een „te vroeg gegrepen triomf" te spreken. Wat toch is het geval? In het geschrift van de Vuipiiens wordt, ongetwijfeld met aanhaling van schier onuitputtelijk materiaal, aangetoond dat er in de Joodsche kringen, alsmede bij de kerkvaders, en in de Christelijke kerk tot diep in de Middeleeuwen toe, hoogst eigenaardige voorstellingen bestonden omtrent het Paradijs; men dacht het zich na den val nog voortbestaande en wel buiten deze aarde, in den z.g. derden hemel, waarbij' dan nog weer allerlei verschil bestond over de vraag hoe en waar men zich dezen denken moest. Nu meent Dr Schouten dat deze Joodsche, door de kerkvaders gevolgde voorstellingen ongetwijfeld van invloed zijn geweest op den vorm, waarin de Paradijsgeschiedenis ons in de H. Schrift medegedeeld is. Maar dan dient toch hierop gelet te worden dat deze voorstellingen, die men aantreft in de apokriefe en pseudepigrafische, alsmede in de rabbinistisc'he litteratuur, niet ouder zijn dan op ziJn vroegst + 200 voor Christus, terwijl het Bijbelsch Paradijsverhaal toch zeker wel door een kleine duizend jaar (waarschijnlijk zelfs nog heel wat meer) daarvan gescheiden is. Het is uit historisch oogpunt ongetwijfeld meer dan bedenkelijk aan te nemen, dat voorstellingen uit zóó laten tijd invloed zouden hebben gehad op den vorm waarin tien eeuwen vroeger een historisch verhaal is te boek gesteld. Bovendien is in aanmerking te nemen, dat de Joodsche litteratuur uit de periode rondom den aanvang onzer jaartelling zich kenmerkt door eene buitengewoon welige fantasie, die allerlei wonderbaarlijke bizonderheden en voorstellingen aan de boeken des O. T. heeft vastgeknoopt. En Dr Schouten zal er zich nu wel niet meer over verwonderen dat de Gereformeerde exegeten van thans geen reden zien om ernstig rekening te houden met eene studie, die het Paradijsverhaal wil zien in het licht van zoo weinig betrouwbare opvattingen uit zoo laten tijd. Zelfs de omstandigheid dat de kerkvaders in deze fout vervallen zijn, is nog geen reden voor Gereformeerde exegeten om dit ook te doen.
Beschavingsgeschiedenis.
Uit het „Algemeen Weekbl. v. Cbr.-do-m en Cultuur":
Wij lezen in een pas uitgekomen boek van Lue. Willink, getiteld „Film";
„In de groote Fransche Film „Le Miracle des Loups" werden verschillende spelers zéér ernstig door wolven verwond en de film heeft dit met afgrijselijke natuurgetrouwheid weergegeven, - doordat de operateur met kwaadaardige koelbloedigheid zijn werk voortzette en niemand de ongelukkigen te hulp schoot. Het is een afschuwelijk schouwspel, te zien hoe de wolven lappen vleesch scheuren uit het in uiterste doodsangst verwrongen gezicht. Het bloed spuit met kradlit uit den mond, ontvleesde handen vormen bloedpoelen in - de sneeuw. . . .
Het is het gruwelijkste realisme, wat ik - ooit op de film zag" (pag. 34). En verder:
„De filmongelu'kken zijn talloos.
Vele filmartisten hebben daarom een dubbelganger in dienst, die precies hetzelfde costuum draagt, zoo gelijkend mogelijk geschminkt is en die zijn leven waagt daar waar de held iets extra gevaarlijks moet doen. Zulke gevaren worden in het land der Yankees aanbesteed. Pearl White's dubbelgangster stierf na een val van een verhooging. De dubbelganger van William Desmond werd door een trein overreden.." (pag. 36).
Hebben wij nog wel eenig recht om vroegere eeuwen „barbaarsch" te noemen?
Mij dunkt, de slav-emü is maar kinderspel, vergeleken bij deze geraffineerde wreedheid!
De opmerking is van A. , A. R.
Betuwshce diakenen in revolutietijd; de armen en het zwijn.
Dr G. Keizer beeft in liet archief van Tlel, blijkens zijn meded-eeling in de „Geld. KeAb." oen missive van de diakonie der Herv. Gem. te Ti-el ontdekt uit het jaar 1796. Het was, zegt Dr Keizer,
uit den tijd der Revolutie, 't welk ook blijkt uit de betiteling; uit den tijd waaruit (liet „Patriottenkerkhof" van Tiel dateert met zijn uit historisch oogpunt zoo kenschetsend opschrift: De menschheid door het gezond verstand verlicht, heeft deez' begraafplaats tot een voorbeeld hier gesticht.
De patriotten lieten de diakenen zitten mei de zaak. Ziehier, hoe ze zich eruit redden:
Het is den kerkeraad voorgekomen, dat tot redding der financieele omstandigheden der Diaconie geen beter fonds was uit te vinden dan een gering armengeld te leggen op de varkens, welke hier ter markt gebragt en verkogt worden — wanneer maar op ijder jong varken twee stuivers voor de Diaconie-armen gesteld wierd, door den kooper te betalen, zoude zulks, daar wij ihier 's wekelijks eene voorname varkensmarkt hebben, aanmerkelijk dienen kunnen tot ondersteuning der Diaconie-kas.
Op deze wijze zijn de finantiën van het Gasthuis, toen dezelve in vroegere dagen, in sobere omstandigheden waren, hersteld geworden door de invordering van twee stuivers voor ijder Rundbeest dat hier op de beestenmarkt ter verkoop gebragt wierd, en de ondervinding heeft geleerd, dat zulks niets tot nadeel der beestenmarkt heeft toegebragt. Ook zoude, door het stellen van zulk een gering armeugeld op de varkens, welke hier ter markt gebragt en verkogt worden, geen nieuwigheid worden ingevoerd, daar de kopers altijd armengeld bedingen ten laste van den koper, de een minder, de ander meer, doch van welk armengeld de Dia-'èonie dan nooit iels kwam te profiteeren en zeer dikwijls in hef geheel niets gegeven wierd.
Ook word de Burgerij dezer stad hierdoor niels ter
waereld bezwaard, omdat bijna alle die varkens van elders ter koop worden ingebragt, en voor het meeste deel door vreemde gekogt worden.
Dat was nog het fraaiste: de Burgery woid niets ter waereld bezwaard.
Het document was onderteekend: W. de Roo, J. Post, end. en J. C. Alberti, diaken. „Ter navolging" — stond op het kerkhof.
R e c t i f i c a t i e. In het voorgaand nummer bladz. 136, lo kolom, legel 7 van onderen staat: iets nieuws, lees: niets nieuws.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 januari 1927
De Reformatie | 8 Pagina's