Spinoza en het Jodendom.
Van de hulde, die dezer dagen de nagedachtenis van Spinoza bewezen is, hebben we in deze rubriek maar geen melding gemaakt. Die Spihoza kennen, zouden er te weinig aan hebben, die hem niet kennen, te veel, tenzij ze zelf hadden behoord tot een comité ad hoc. We - willen een uitzondering maken voor wat ds Velders, die onder ons nog altijd bekend is om zijn prediking onder Israël, opmerkt in „Noord Hollandsch Kerkblad". Ds Velders zegt:
Wij zien Baruch de Spinoza of Benedrctus "d'Espinosa, al naar wij de namen Portugeesch of Spaansch nemen, allereerst als jood.
De joodsche Gemeente te Amsterdam heeft door Uriel da Costa en Spinoza, die niet zoo lang na •elkander optraden, iets van den ouden strijd d-er Farizeeërs en Sadduceeërs en van den gehaten strijd der Epicureeörs zich zien herhalen.
De nog zoo pas gevesligde Synagoge in onze hoofdstad had grpote strijden in eigen kring medegemaakt.
Misschien is er in Amsterdam nog wel een deeltje joden, dat Spinoza zou uitstooten, maai' er zijn er veel meer, die hem huldigen. Het feit alleen, dat de groote philosooï „jood' 'was, is immers voldoende om met hem te dwepen.
En „jood" zijn, dat werd 250 jaren geleden anders beoordeeld clan nu. ÏYaar joodsche opvatting, was de geleerde Spinoza een lid van het Am h a ar e t z (onwetenden), omdat hij de openbaring Gods verwierp. Want al was Spinoza geen pantheïst in rlen proven zin, zooals da Costa opmerkt, toch was hij pantlieïst. Hij erkende geen schepping, maar wijziging van bet altijd bestaande Wezen. „Het eeuwig zijnde" laat geen plaats voor het woord der openbaring. En het klinkt toch tegelijk teeder als Spinoza zegt: „God moet gekend worden en Hem te kennen en belangeloos lief te hebben is het beginsel van alle plicht en de zaligheid zelf."
Ik kan mij voorstellen, dat zoo'n uitspraak, als zij in eein lezing gebruiirt werd, op heel velen indruk zou maken, vooral als zij gebruikt werd door den vader van de stelling, die haar ook beleefde. Want niemand zal Spinoza voor een diepzinnig man houden, die klaar meende te zijn als h^ maar denlcproducten leverde; ieder .die iets van den Amsterdamschen jood uit de 17e eeuw weet, moet toegeven, dat hij zijn leven met zijn stelsel in overeenstemming heeft trachten te brengen.
Maar wie in de 17e eeuw de Goddelijke openbaring loochende, wie het AVoord van den Eeuwige durfde te verwerpen, diens neusrug mocht nog zoo gebogen zijn en hij m, ocht kunnen bewijzen van joodsche afkomst te zijn, hij werd niet als jood erkend. „Jood" en eigengemaakte godsdienst, al was die dan nog zoo wijsgeerig uitgedacht, dat ging niet. Wie dan na verhoor en vermaan volhield, die werd uitgeworpen. En wie heeft nooit de schilderij gezien, die de uitwerping van Spihoza uit de Amsterdamsche Synagoge voorstelt? Hij werd door de joden met den dood bedreigd, en om de joden heeft Spinoza zijn geliefd Amsterdam moeten verlaten. Maar als hij te Rijnsburg rustig meent te wonen, dan blijkt, dat de Synagoge de tucht niet met vermanen en censureeren laat ophouden, maar dat ook de Synagoge de consequentie aanvaardt bij hel onboetvaardige lid, door den ban te gebruiken.
De groote ban is over Spinoza' uitgesproken. Dat beteekent voor een jood niet, dat hij geen lid meer is vau de godsdienstige gemeenschap, maar dat hij niet meer wordt erkend als lid van bet ras, dat z'n familie net doet, of hij niet bestaat, dal Vader Spinoza in alles mat één kind mimder rekende en hij nooit, als naar het getal kinderen gevraagd w-erd, medegeteld mocht worden. Spinoza stond dus zonder 'familie en daardoor ook zonder geld.
Wij weten, dal hij het met het slijpen van brilleglazen en glazen van verrekijkers zoo ver kon brengen, dat hij heel sober in zijn onderhoud kon voorzien. En wij gelooven met, dat dit den geleerden Spinoza te veel is geweest. Zijn denkkracht zocht een uitweg, maar wat den kinderen geopenbaard is, was hem verborgen.
En bij den eigenaardigen philosoof hebben de menschen van heden den 250sten sterfdag herdacht. Ook echt joodsch! Want de jaargetijden worden gerekend naar den sterfdag. De uitgebannone wordt dus 250 jaren na zijn dood, in zekeren zin, weer in de joodsche sfeer belrokken.
Maar Jeruzalem, dat toch het centrum van het jodendom moet zijn, heeft in lasjoon kadoosch (heilige taal) een telegram naar Den Haag gezonden om instemming te buigen met de hulde.
Daarniiedie heeft dus de joodsche Universiteit het werk van de joodsche kerk geloochend en het gedrag vSn de familie Spinoza tegenover den zoon en broeder afgekeurd. De joodsche wetensdiap heeft de joodsche belijdenis miskend, omdat de joodsche wetenschap niet uit de openbaring Gods leeft, maar als hoogste licht de rede erkent.
Maar Klausner poseert voor godsdienstig en Buber met , ^'n „Ich und Du" zal er misschien wat op vinden om het telegram plausibel te maken voor de Synagoge. Maar Spinoza, eens door de joden als jood miskend is nu "door de joden geëerd en in toespraak en geschrift mioest juist uitkomen, dat bij jood was. Spinoza jood? Eén slap verder en hij was. een Pascal geweest, die wel het Woord als openbaring Gods leerde erkennen.
De boete ds altijd goed, tenzij ze erger is dan de zonde. Er is een boetedoening, die de zonde te boven komt; er is er ook een, - die niet aan de zónde toe komen kan, omdat zit niet meer aan het werk kan komen, dat de fout kon begaan. De grondwerkers kunnen de fouten van de opperlui op den bovensten steiger wel beweenen, doch niet corrigeeren.
Prof. Buytendijk over leed en dood.
In Den Haag heeft prof. Buytendijk vier lezingen gehouden, voor genoodigden. De derde ging over het lijden (leed en dood). Daarin zeide prof. B. volgens verslag in „Het Vaderland" (14 Maart):
Het is fout tei denken, dat het leed zinloos zou zijn on ook, dat er buiten den mensch geen leed in de natuur zou bestaan. A''olgens Spr. is £ij het dier pijngowaarwording aanwezig, zelfs bij het eencellige. Hoe primitiever het dier, hoe geringer de pijnuiting, hoe primitiever het volk, hoe geringer zijn leed.
Merkwaardig is ook dit:
Het geheel lijdt in zijn deelen (volksleed, familieleed). Het leed zou dus zijn een der diepste aanvsrijzingen van saamhoorigheid. Er is ook een leed dni ontstaat door allen weerstand van het organische: een botsing zoowel stoffelijk als geestelijk tusschrnr het anorganische en hel organische. Spr. kw-am toon op het geboorteleed. Overal wiiar het groeiend organische stoot op weerstand, is bron van leed. Zoolang het organische zich ontplooit en het oude loslaat, het nieuwe aanvaardend is er in het organische zelf geen leed. Eindelijk is er leed als het organische gaat uiteenvallen en daarom is de dood als desorganisator de grootste leedvorm.
Volgens prof. Buytendijk — altijd weer, indien „Het Vaderland" juist verslag geeft; en dat schijnt wel, omdat de 4 lezingen tegelijk worden „verslagen" — is dit de christelijke opvatting van het leed:
Zij leert, dat hel leed moet worden overwonnen door het otfer. Het offer bluscht het leed door de liefde. Het dulden van pijn is blusschen van het leed door de liefde. Het leed vraagt altijd iets, ten slotte vraagl het het leven. Spr. wees nog bij'zondor op het Janusgelaat va.n het offer: den pijnlijken trek en den glans van de - zegepraal.
Isolatie en negatie van het leedprobleem is in de nieuwe natnurwetenscliap niet langer duldbaar. Ook dit probleem moet worden bezien in het volle leven.
Tenslotte volge hier het complete verslag van de vierde lezing (het probleem van den dood), ook weer uit „Het Vaderland":
Leven en Dood hooren bij elkaar. De Natuur leert do saamhoorigheid van beiden. In elke jubeling vau het leven is de ondertoon van den dood. Zo zijn gelijk on onafscheidenlijk als licht en schaduw.
Spr. wees op het verschil van dood-zijn tusschen dier en plant en steen. In het doode dier treedt altijd nog"" iets van het levende ons tegemoet.
De doodsverschijnselen zijn bij hot organische ovoral gelijk: verzwaklcing, verkleuring.
Velen brengen den dood in verband met de geslacht--functie en voortplanting. Zij zou begin van het stengen zijn. De soort sterft, volgens spr-, evengoed als hc-t individu, maar liet doodsproces van. mensch, dier en plant verschüt.
De mensch heeft niet te maken met den dood maar met z ij n dood, waarbij moet worden onderscheiden natuurlijke dood en incidcnleele dood.
Oud worden is inleiding, maar er bestaat tweeërh'i oud worden. Het oud worden distancieert, schept afstand.' Er is een oud worden dat zich manifesteert aan het lichaam, en ook een dat zich openbaart
in het los worden vaii de Avereld, wereldx^orcaclUing, zich uitsluiten van. de wereldsche dingen.
Spr. wees vervolgens op den samenhang van dood en leed (eon bijzöndare vorm van leed)" en dood en liefde, in de natuur telkens-optredend en waarbij elke liefdeacti© een sterven is. Pas in liet stengen onthuU zich do dood, want hij wordt door liefde overworiiiüu. Liefde doet leven geboren worden en zij is oen impuls voor nieuw leven maar in iets anders, zoodat do zin van den Dood zich vervult in de trio m f van het L e v e n.
Voor den incidenteel-en dood weet spr. geen oorzaak. IrliJ is zinloos - voor ons bewustzijn evenals in vele gevallen het leed
Hoe is het mogelijk, vroeg spr. — bij de houding - tegenover - den dood en stervenstechniek gekomen — ilat de mc'nsch de stervensacte kan vervullen en door welke kracht is dit mogelijk?
In den incidenteelen dood is do zin van den dood niet te vervullen. Do groote angst van het Westen gaat dan ook tegen den incidenteelen dood, omdat men daarin den zin des doods niet vervullen kan, meent spreker.
Voor doodstechniek wees spr. op:1. het kunnen liefhebben zonder eigenbelang; 2. het leed dragen in hel offer door de Liefde; 3. het leere-n aanvaarden van den dood als onzen begeleider; 4. het besef, dat de zonde elke liefdeverhouding desorganiseert.
Na uitdrukkelijk gezegd te hebben, dat hij thans den weg der wetenschap verlaat, verklaarde spr. dat volgens zijn persoonlijk inzicht alleen de Christelijke filosofie de 'symptomen van leven en dood tot een hoogere synthetische eenheid sainen voegt en dat Christus de eerste was die den clood overwon in de liefde. Alleen wie Christus kent, leeft en alleen de kenner van Christus kan ons - den samenhang der veirschijnselen doen zien. Alleen de üod^gewortlene kan sterven, all-een de üod-gowordene kan leven.
Kennisneming van deze beschouwing van prof. Buytendijk is leerzaafn. Ze leert opnieuw, dat de gereformeerde wetenschap eigen wegen gaan moet, ook 'op het terrein, dat prof. Buytendijk betreedt. Want wat hier gegeven wordt, is losgeraakt van de gereformeerde gedachte. Toen de spreker zijn inzicht in de „christelijke filosofie" gaf, maakte hij dat opzettelijk los van den weg der wetenschap; terwijl gereformeerden juist zoeken het verband tusschen die twee te leggen. En daarbij treft het, dat de gereformeerde gedachte iets anders is dan de hier voorgedragen „christelijke filosofie".
Geheel en al los van alle nare kwesties van dezen tijd, merk ik op, dat niet alleen tegenover „De Reformatie" waarvan prof. Buytendijk zich indertijd losgemaakt heeft, maar ook tegenover de belijdenis van „Woord en Geest" door prof. Buytendijk hier principieel stelling genomen wordt; al is hij nog medewerker.aan dit blad. Het orgaan zei onlangs van een rede van mr Heemskerk (niet-medewerker), dat ze als hoofdartikel had kunnen dienen. Van deze rede van een medewerker zou men dat niet kunnen beweren.
Waaróm ik' dit opmerk?
Allereerst om te doen zien, dat onze natuurfilosofen het niet gemakkelijk zullen hebben als zij waarlijk hun geloof willen doen spreken in hun wetenschap. Voorts, om te herinneren, dat ook prof. Buytendijk uitgaat van praemissen, al zijn ze de onze niet. Ze mogen meer persoonlijk dan gemeenschapsbezit zijn, ze mogen ook tegenover onze'belijdenis staan — er zijn er, die prof. Buytendijk gaarne hooren en hem vertrouwen schenken, doch die zelf weigeren, van praemissen uit te gaan, zoolang ze het verband daarvan met hun wetenscha, p niet klaar bewezen hebben. Afgedacht van de logische verwarring, die hierin zich doet herkennen, is toch voor deze zoekers prof. Buytendijk zelf anders gezind dan zij.
Ook heeft 'dit alles zijn waarde ter „oriënteering". Prof. Buytendijk heeft „Assen" zeer sterk gecritiseerd; en velen zeiden: hij heeft gelijk. Maar als hij zijn lezingen „Woord en Geest" aanbood, zou het blad ze niet kunnen plaatsen, uit dogmatisch-exegetisoh bezwaar. Dit bewijst, dat de critiek op de Asser synode allerminst één leidende gedachte in zich heeft; dat het beroep - op de moeilijkheden van medici en biologen en nafuurfilosofen (welke moeilijkheden 'Assen heette voorbij te zien) niet baat, want prof. Buytendijk laat de g e 1 o o f s moeilijkheden van de gereformeerde studeerenden liggen; en dat „geloof" en „wetenschap" onverzoend blijven, moet men niet in een medewerker van „Woord en Geest" voorbijzien, als men er — ten onrechte — een gravamen van maken wil tegen „Assen".
Indien het waarlijk om de uitwerking van zijn geloof in de wetenschap te doen is, dan moet eerlijke kennisneming ook den meest over Assen bezwaarde tot de erkentenis brengen, dat Kuyper en Bavinck hem, óók op Buytendijks terrein, op weg helpen, terwijl Buytendijk, voor hun geloofsbesef, hen daarvan afvoert; ma ter i-e e 1 genomen, want hij verlaat de gereformeerde gedachte; en óók formeel genomen, want zijn wetenschap staat in deze lezingen 1 o s van zijn eigen religieus-filosofisch inzicht. En dat wil „Assen" niet eens; het is er zelfs sterk tegen.
Indien het waar zou zijn, dat „Assen" onze christelijke natuurfilosofen etc. van zich vervreemd heeft, dan zou prof. Buytendijk het nog sterker gedaan hebben, zoolang zij ten minste gereformeerd willen zijn. De klacht, dat men nog beginnen moet, wordt hier niet tot zwijgen gebracht. Juist het tegendeel is feit.
De zichibare kerk.
In het „Algemeen Weekblad" voornoemd geeft dr G. W. Oberman een recensie van: S. Stemerding, Aangaande mij en mijn huis Over de vermoedelijke kerkelijke positie van den schrijver zegt de recensent:
Meen niet, dat hier alleen over de school gepraat wordt. Over heel veel dingen. Zoo b.v. over het voi^ telJen uit den Bijbel en over , , doodpreeken" en „doodbidden''. Het kan hem niels schelen of schoolbesturen, collega's, dominees, ouderhngen or kwaad om worden. Hij zegt het raak en kort. En r!an is de schots uit. Ik weet niet of Slenierding gereformeerd, doleerend-gerefoa-meerd, of Hervormd is. Ik denk haast wol, dat hij Hervormd is. Want hij Prijst de Gereformeerde Kerk omdat deze kerk liturgisch en ho-miletiscli zich begint aan te passen aan de eisehen van den "nieuwen tijd. „In de Herv. Kerk ziet men daarentegen in tal van gemeenten zich nog vaster aan de traditie klemmen". Dit is nu een echt ondanLbure „Hervonnde" opmerking. Juist omdat ej een Hervormde Kerk is, kan hij zulke rake, nooüige en gedurfde dingen zeggen, over Jj; unst, romans, tooneel, ert' kinderzielen-ver, moordende vroomdoenerij.
Juist door do Jeugdbeweging gaat de Hervormde Kerk een nieuwe toekomst tegen. Hier past geen défaitisnie. iMaar tot de défaitisten behoort Stomerding allerminst. Het is een vergissing van een ofticier, die aan bet front zich moedig weert.
De tijd is niet ver meer waarin men uit iemands handschrift of uit zijn gelaatstrekken afleiden zal, tot welk kerkelijk instituut hij behoort.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 maart 1927
De Reformatie | 8 Pagina's