GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VAN TWEE ZONEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN TWEE ZONEN.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Er was eens een vader, die een graoit en machtig heer was; een lüoning over een zeer groot Jand. En liij had twee zonen.

In zijn huis groeiden naast hem die zoaieii op, en zij leefden, mèt den vader en met elkander. Zij leefden en dachten en spraken to^ zamen en letten' aandachtig op wat binnen de muren van het huis geviel. De een wist van den ander niet, wie nu meer of minder was, of eerstgeborene de een moest heeten, dan wet de ander. Voor hun besef was het genoeg, kinderen van dien vader te zijn, wiens persoon in het gansche' land zijn wederga niet vond.

Wat die twee koningskinderen tezamen bond, was het onmiddellijk besef, diat nergens in het gansche land het vaderschap zulken zegen spreiden kèn, of zóó gróóte beloften kon bevatten, als in hun oogen hun eigen vader voor hèn waarborgde. De persoon van hnn vader belacht immers uit dé ~ hoogte elke vergelijking, want eert köniiig "is de é é n e in heel het land. En bij dit vaderschap van geheel bizondere gratie móest — zij wisten het, zonder inleiding, van zichzelf — ook het zoonschap zeer bizonder zijn. Wat zouden zij dan twisten over eerstgeboorterecht of ondeirzoek daarnaar doen? Wat men eerstgeboorterechten noemde overal buiten het paleis, dat vonden zij, ieder voor zich, in zichzelf vervuld; want eerstgeboorte beteekende — dit begrepen zij ervan —, eerstgeboorte beteekende: overvloed van zegen, en onovartroffenheid daarvan. Waren zij niet een kleine gemeenschap van „eerstgeborenen"? Zij kenden de twisten niet, en stelden de vraag niet, wie onder hen de meeste was. De kroon op vaders hoofd zette hun ziel zoozeer in verwoaidering, dat de vraag, wie eens die kroon op zijn eigen hoofd dragen zou, geen oogenblik onder hen gesteld werd.' Gekroond zijn, dat beteekende eenvoudig: vader zijn, h ü n vader zijn. Ook groetten ajle dienaren den koiiing-vader met den eeretitel der onsterfelijkheid. Wie zou daar kunnen twisten over het primaat? Zij leefden en zagen en bevonden, dat hun vader groot was en dat. zijn grootheid maat noch duur ooit kennen kon.

Iaar njet altijd wandelen Ivoningskinderen in bloeiende parken en niet steeds zijn ze de verbaasde, maar werkelooze, toeschouwers, als hun vader uitrijdt in zijn groote kracht. De tijd komt, waarin het bewustzijn eigen rijkdom wil doorzoeken en de som in woorden uitdrukken wil, de som van al de weelde, die in vaders wezen is, en in de aanschouwing zijner oogen, en in de kracht zijner werken, en in de volheid van zijn huis!

En ook den beiden koningszonen begon het dus te gaan. Zij ontdekten, dat er meer was dan een Woemenperk in den tuin en een rozelaar in den hof, die de hof van vader was. Zij leerden lezen en toen ontdekten zij in hun eigen huis een verzameling van boeken en geschriften. De mensohen, die hun vragen vóór waren opi den immer rechten tijd, ze zeiden hun, dat die boeken „kronieken" waren en dat er veel van hun vader in stond, i^) eigenlijk alles sprak van hèm alleen. Want het vreemde land was niet te zien, dan onder het gezichtspunt van huns vaders heerschapipij en proefde men niet uit het verhaal van vaders wérken weer zijn wezen?

Zoo dreef de groote liefde, die de zon van vaders oogen in hun kinderziel gewekt had, hen van de Woemen naar de kronieken toe en zij vonden niet, dat tusschen bloemen en kronieken een tegenstelling is; het kwam, om mi eens iets in-•de; taal der ajidere menschen te zeggen, het kwam niet in hen op, te bevinden, laat staan, te spreken, dat bloemen „leven", en kronieken, perkamenten, „dood" beteekenden, of dat l)loemen en parken en extase voor vaders prachtigen uitrit „levende geest", maar perkamenten en kronieken , , doode letter" waren. Zij genoten, en zij lazen en zij begrepen het niet, maar zij grepen het toch.

Toen kwam het over hen: letters eten, zegt men, dat wordt straks: letters doen eten. Zoolang zij lusschen de bloemen wandelden, konden zij niet één bloem tot vaders bloemen toe-doen; en hun verrukking over vaders schoone verschijningen op de dagen van zijn heirkracht, och, het kwam bun voor, dat die verrukking een o nm ed ed ee 1 ba.ar goed was; allen, die hun aandacht in beslag namen deelden er in, naar het hun leek, knechten en heeren; en een andsr, die om zoO' te zeggen, niet in de verrukking over hun vader zon staan, zulk een andei' bestond voor hen eenvoudig nog niet. Neen, het leven koaiden zij niet na-doen, niet weggeven, niet door-geven. Maar letters wel. Letters lezen wordt, naar men zegt, straks: letters schrijven. En schrijven is wel niet het leven, maar toch daarvan een vrucht en openbaring. Dus gingen zij schrijven, omdat zij leefden en onndat zij liefhadden en zij schreven dapper over hun groeten vader, hun zeer groofen en uitnemend en vader. Zij schreven, wat zij, kinderlijk, van hem wisten. Zij leenden woorden ui t de kronieken, die apdef en vóór hen geschreven hadden en zij vonden die ontleening geen roof, maar een eersten plicht; wie vóór hen geschreven had over vader, die moest ook zijn grooten plicht , aan vader volbracht hebben: _den plicht van: vervuld zijn van dezen éénen vader.

Dus schreven zij, en schreven.

Want de kronieJjen hadden ze, maar wat ze vooral beza, ten, dat was een getrouw woord van den vader over zichzelf en over zijn wezen en zijn werk. Al wat ze in de geschriften vonden van wie vóór hen overdiun vader geschreven hadden, was op diens zelfgetuigenis, hetzelfde als daareven genoemd werd, gegrond, naar uitdrukkelijk hun werd meegedeeld.

ZoO' schreven. zij, en schreven.

Want de kronieken hadden ze van wie hun vi'aren vooi'gegaan; en daarbij kwam immers ook liet eigen, getuigenis van hun vader. Maar ze hadden ook hun eigen warme hart en hun groeiend verstand, en hun begeerte tot uitdrukking van wat hun diepste gedachte was.

En toen ze het aantal geschreven boeken met dat van hun eigen inzicht hadden vermeerderd, toen sloten zij af, hetgeen ze hadden oipi schrift gesteld. En keerden tot het leven temg. Ze waren sterker geworden in hun gevoel; want ze hadden zich bekend, wie hun vader was en telden mee onder degenen, die met den mond wisten te getuigen van wa.t met het hart .werd geloofd.

Terwijl zij dus groo-ter werden en sterker, ging ook de wereld voor hen wijder open. De kring van hun belangstelling groeide, en die van hun waarneming ook. Ze ontdekten langzamerhand de lieden, die het niet vanzelfsprekend achtten, te zeggen tot hun vader: wie zou jz iiiet vreezen? Ze zagen, dat er ook een koninkrijk' was, dat niet van hun vader was; ja, dat zijn heerlijkheid' en deugd behoorden tot de dingen, die altijd werden tegengesproken.

Zij kwamen anders tegenover de wereld staan. te

Hier kwam nog bij, da, t hun vader voor hun oogen — want zij zouden er opi durven zweren, dat het niet alleen ^as „in" hun oogen — zich ontplooide in een andere gedaante — soms docht hun: in een ander wezen — dam hij te voren had gedaan. Zij ontdekten in hem nieuwe dingen; en hadden voor dat nieuwe nog nooit ook maar een na, am gehad, noch naar het begrip ervan getast. Zijn werk was anders, dan zij tot nu toe hadden gedroomd; en, zoo al niet anders, het was evenwel altijd meerder, broeder, grooiter, dieper. De emblemen van zijn macht, die ze mi pas ontdekten, werden hun evenzooveel problemen; zeg, hadden zij wel ooit hun vader è c h t g e z i e n ? De uniform, die ze hem zagen dragen, als hij voor hen stond en groote f[ingen deed, zij wisten heel zeker, dat ze nog nooit een slip ervan gegrepen hadden; en toch was het in hun dagboek geschreven, dat zij hem Jiadden geliouden bij zijn kleed en dat de hand zicJi nooit had vergist, toen zij het kleed van vader greep. Hoeveel waren nu ineens vaders attributen, die nog nimmer voor hun aandacht waren geweest; zou hun vader wel ooit van hen zijn tribuut gehad hebben? Ach, hij moest wel hebben veracht en heel ver van zich hebben gev^'orpcn, wat van hunnentwege tO't nu toe hem was toegekomen.

Zij kwamen anders tegen over h u n v a d e r te staan.

I'hi nóg was aan de crisis van hun toenemende wijsheid geen. einde. AVie waren zij zelf geweest, en wat was tot nu toe hun denken en hun weesgegroet? Niet alleen werd „voior hun oogen" vaders beeld van gedaante veranderd, ina, ar zij voelden ook heel zeker, dat hij „IN hun oogen" anders was geworden, zelfs voorzoover hij voor hun • bewuste waarneming in geen enkel opzicht scheen veranderd.

Zij kwamen anders tegenover zichzelf te staan.

Neen, zij vertrouwden hun eigen oogen niet meer.

En vandaag vonden zij het vreeselijfc, dat te móeten bekennen, want het was hun oordeel. Maar morgen vonden zij het nog vreeselijker, als zij daarvan zouden moeten zwijgen. Want de een zeide bij ziclizelf: men heeft slechts lief, met oipen OiOgen; ik dank U, o God, dat gij mijn oogen opent, in elk geval opent; want anders zou ik nooit weten, te hebben liefgehad. En de ander zeide bij zichzelf: hot is een zalig oogenblik, als men onder de groote menschen komt en zelfs apostelen de hand reikt en met een blik van wederzijdsche verstandhouding zeggen kan: toen ik een kind was, sprak ik als een kind, overleide ik als een kind, was ik gezind als een kind, — MAAR... Maar. De groote menschen, vooral de apostelen, begrepen wel, wat er dan verder volgt.

Het werd nu wel een droevig ding, dat hier de wegen der twee zonen gingen scheiden. Droevig was het; maar er was niets aan te doen.

Toen het leven van de wereld, en het werk van hun vader, en de crisis in hun eigen leven, toen alles hen dwong, te erkennen, dat hun kronieken, — ze hadden ze genoemd: confessiones — de waarheid omtrent vader niet volmaakt en zuiver konden bevatten, toen waren hun wegen uiteengegaan. En het was vreemd, het was ook al weer droevig: toen kregen ze ook voor het eerst hun twist over het eerstgeboorterecht.

De een zeide: de kennis maakt oipgeblazen, maar de liefde sticht. Ik wil de kennis niet meer; ik bezondig me niet meer aaft de dwaasheid, dat ik ooit meer één letter op plapier zai zetten, om te zeggen: zóó is mijn vader en zóó is zijn werk. Ik zal hem liefhebben met groote liefde, maar de opgeblazenheid der kennis, wel, zij moge mij vergeven worden. Laat alle kroniekenschrijvers yooïtaan terdege weten, dat ik onder hen niet meer wezen zal. Ik zal hem niet meer bestudeeren, mijn vader, want dat was toch maar kinderwerk. Toen ik een kind was, sprak jJc als een kind. Maar nu ik man geworden ben, heb ik teniet gedaan hetgeen eens kinds was. Ik strijd liever voor mijn vader en voor zijn rijkdom, dan dat ik nog langer in letters uitdruk zijn beeld. Ook zal ik hem veel beminnen, want de liefde sticht.

Anderen hebben later gezegd: deze zoon deed verkeerd. Zij hebben gezegd: hij gaf het op, de kennis te zoeken en haar resultaat te schrijven in nieuwe boeken, maar in boeken dan toch. Hij deed het heel beslist niet meer. Hij gaf ook de liefde geen last, te schrijven door de kennis; want

hij had kennis en uit elkaar gerukt. liefde TOOT goed als vreemden

En nog meer zeiden zij, die anderen.

Zij kl; iagden ook, dat 'deze zoon, die met vele \-ei'zekeringeu van begeerten tot de zaak zijns vaders, ten strijde Irok, toch geen enkelen oorlog ooit doorzette, maar altijd begon met een wapenstilstand, die dan de eerste , , acte" was ua zijn oorlogsverklaring. Gevraagd, waarom hij deze krijgstactiek toepaste, antwoiordde hij, dat de tegenstandei-naar billijkheid moest worden bejegend. Hij had zijn crisis óók doorleetd, die vreemde, gelijk hijzelf. En het zou niet billijk zijn, hem daarover uiel voluit hel woord te geven. Ook die vreemde had geworsteld met de vraag naar het bestaansrecht en het wezen van zijn eigen koninkrijk. En zou. het nu niet billijk zijn, hem daa, rover te laten uitspreken? Want al stond de ooriog op' hun program, de oorlog, die altijd tot de definitievie dingen behoorde, men moest het ultimatum altijd nader definiëeren; want wat ook de strijders, die hij oiitmoettc, van hem onderscheiden mocht, zij wai'on nc! Iiem verbonden in dat echt men-.scheüjke gevoel van: wij weten niet, èn zullen jii(4 weten, en: alleen, kinderen denken te weten (.11 te mogen hoekstaven in letters de attrihuten van bun vaderlijken koning en zijn heerschappij. Zoo geviel het — aldus klaagden later de critische beschouwers - zoo geviel het, dat déze koningszoon altijd loefde met het plan tot den oorlog voor het rijk van vader, maar inmiddels niet kon breken met de permanente uitroeping van zijn 12-maal-12-jarig bestand. En hij zag zijn vader niet meei' in het aangezicht, en worstelde niet moer nret het onder woorden brengen van diens heerlijk wezen. Later beweerde iemand, dat het veriüop der dingen eigenlijk zóó heel nuchter was: ^va n t de termen van de oorlogsverklaring kón hij daarom maar niet vinden, omdat hij gewanhoop I liad aan de mogelijkheid van het vinden van de termen van het 1 i e f d e 1 i e d, dat in v r e-desdagen in boeken werd geschreven; geschreven in de taal van zijn kinderlijken, al te kinderlijken dag.

Ik herhaal: anderen dan die tweede zooai zeiden dit alles van den eersten. Anderen zeiden hot. Want zijn broeder zelt dorst hem niet verkki.gen, al heeft liij veel om hem getreurd. Maar feit is: dat die eerste zoon nooit meer over vader 'boeken heeft geschreven en spreuken heeft vastgelegd en met zijn signet verzegeld. Dus heeft hij ook nooit meer, om tO't die boeken en spreuken te geraken, uren en dagen en maanden afgezonderd, alleen maar om te denken over het hart, of in zijn bewuste berirmering terug te roepen het gelaat en het werk van zijn vader. Tenslotte kwam het er op neer, dal hij zóóla, ng lette o^p de ziel van den vijand, dien hij - • altijd morgen! — zou bestrijden, in aandacht over diens (voor zijn bedachtzaamheid jdeilende) twijfelmoedigheid, en dat hij ook al weer zoolang naar binnen zag, om zijn eigen ontnuchtering zichzelf Ie belijden, dat hij met den rug naar vader stond.

En later vond men hem: den verloren zoon. Maar hij werd niet gevonden; liij bleef de'verloren zoon. Hij had geen oorlog gevoerd; het feest der overwinning was niet noodig geweest, want het feest der kennis der zelfontdekking had reeds in de eerste acte van den wapenstilstand zijn ziel genomen. En al zijn feesten van vocn-loopige verbroedering — onder hoofsche aankondiging van nadere oorlogvoering op nader te bepialen datum

— al zijn feesten hadden hem met den belager van zijn vader - — wilt ge: den niet-vriend van zijn vader - -saamgebracht onder dezen inzet: de kennis maakt opgeblazen. Want —: hij kende zichzelf, zon wist hij zeker'; had hij niet Ie niet gedaan hetgeen eens kinds was? Die ken-)iis, ja, hoe zou men dat moeten zeggen? . .. die kennis, nu ja, ze had hem zeer opgeblazen gemaakt. En geen liefde was er meer geweest om te gaan stichten, te bouwen. Te bonwen in de gemeenschap des vaders, amen.

Zoo gij nu nog van den anderen zoon wilt welen: welnu, hij had zich diep geschaamd. Ja, dat was wel hel voornaamste: de schaamte. Hij had over zichzelf het hoofd geschud, omdat hij zijn kinderlijk geschreven kroniek, zijn confessie, had toegesloten met zijn zegel, en gezegd had: dit is de onveranderlijke en de volledige waarheid omtrent mijn vader. Hij wist het nu: hij bad zijn belijdenis niet mogen „afsluiten", maar dagelijks moeten herzien en uitbouwen en aanvullen en toetsen aan bet eigen geschrift van vader, dat hij met beter inzicht zou vermogen te lezen, naaxmate hem de jaren droegen. Hij had zich geschaamd en zichzelf bezworen, dat hij zijn geschrift nooit meer zou laten liggen onder het stof, maar altijd zou blijven vernieuwen de spreuken, die hij over vaders hart en deugd en daad zou te spreken krijgen.

Maar hij had het spreuken-vastleggen, en het boeken-schrijven, en het f ixeeren van zijn belijdenissen niet losgelaten.

Daarin lag, wat hem van zijn broeder verdeelde.

Toen die andere broeder vernam, dal hij nog altijd vasthield aan het schrijven van formules, en van lang-gewikte en gewogen uitspraken over den vader en hel rijk en de macht, toen had hij gezegd: hoe lang houdt gij aan uw dwaasheid vast? Doe te niet, hetgeen eens kinds is! En omdat die andere brqpider — die van daar straks — zoo heel goed wist, dat hij het kinderlijke had te niet gedaan, en dal zijn broeder nog altijd da spreukenboeken en belijdenissen vulde, die zij samen in h> ni .jeugd begomren waren, toen zij hij bij zichzelt: ' ik moet wel de eerstgeborene zijn, want ik ben geestelijk de volwassene. >

De ander sprak dat niet tegen, maar zei: o God, wees mij genadig. Hoe vele malen zal ik no-g moeten zeggen: toen ik'een kind was, overleide ik als een kind ? Misschien is, wat ik vandaag doe, nog wel het werk van het kind, o mijn vader en mijn God; neen, ik ben er niet zoo gauw verzekerd van, dat ik tol den volkomen man gekomen ben. Mogelijk doe ik straks ook nog dit Ie niet. Maar ik kan het spreken niet Lateii; en mijn worstelende, rijpende gedachten moet ik blijven vastleggen in woorden, die niet vluchtig zijn; alleenlijk: laat ze mij dagelijks weer proeven en toetsen en aa.n de authentieke openbaring van mijn vader zelf onderwerpen. Laat mij dagelijks bedenken, dat ik de uitspraak: „toen ifc een kind was" niet mag nemen als een aanlooip om al te haastig en te zelfverzekerd te komen tot de andere: nu ik een man geworden ben, heb ik het kind te niet gedaan; want dan zon dat mij een roof zijn. En dan: laat mij die uitspraak .nooit losmaken, van het hoofdstuk der liefde. De liefde werkt altijd, en zoekt da, gelijks het aangezicht van vader en keert altijd het gelaat hèm toe.

Was het niet vreemd, dal hij later die uitspraak over hetgeen eens kinds en hetgeen des mans is, trof, juist in een hooglied der liefde? (I Cor. l'è).

Dus trok deze zoon niet weg van zijns vaders aangezicht. De ontnuchtering over de onvolkomenheid van het vroegere geschrift had den ander van den va.der weggedreven, want het feest over eigen geestelijke meerderjarigheid vieren zonen, die de oudsten weten te zijn, graag met hun vrienden, niet onder de voogdij van vader. Déze zoon week echter van zijn vader niet: de ontnuchtering had hem ook gewond, en — ze blééf hem wonden. Zijn boeken-schrijven leek den ander — noem hem nu maar met den door hemzelf gekozen naam: den oudsten — een klaar bewijs van hoofdigheid en zelfoverschatting. Maai' het was toch omgekeerd: de neerslag van zijn nederigheid. De „oudste" lachte om de na'iviteit van den „jongste", die waarachtig meende, over hel vaderscihap nog een verstandig woord te kunnen schrijven en als waarheid fixeeren. (Doch hierbij vergat hij, dail hij, de oudste, over zijn eigen zoonschap eiken .dag in verzekeidheid sprak, zeggende: ^ ik ben meerd'ei|arig). Wat deerde het den jongste? Hij schreef over vader; loi het hem dagelijks voor; en beefde; en hij wist, dat hij eerst uil vaders approbatie van het geschrevene zou mogen ontleenen het reciht, om van den schrijver — zichzelf - - te zeggen: nu heb ik teniet gedaan hetgeen eens kinds was.

En déze zoon is tol zijn dood toe vol gebleven van de gedachte: ik ken ten deele. Het was, om zoo te zeggen, het sluitstuk van ieder dagstuk in zijn geschreven boek. Maar hij week niet van zijn vader. Oorlogen voerde hij wel tegen de vijanden van het rijk; maar hij deed dat altijd in de.overtuiging, dat het strijden de keerzijde is van de liefde; immers: elke spreuk over de deugd des vaders, was niets anders dan een spreuk óók over de ondeugd van wal niet uil en naar den vader was. Ook wist hij hel heel stellig: gelijk mijn woorden over den. grooten vrede en de zaligheid van den vader kunnen dwalen, zoo. kunnen ook mijn ultimatums , aan de. vijanden, of die ik er voor houd, vol van dwaling zijn. Maar: in. het verkondigen van de liefde KAN men dwalen, gelijk ook in het afkondigen van den oorlog. Doch: het NIET vastleggen van het vredeswooird en dienovereenkomstig het n i e t - opstellen van het oorlogswoord MOET zelf de grootste dwaling zijn.

Deze zoon is sinds met vele zonden bezocht geweest en heeft zijn dagtaak, o zoo va-ak verzuimd. Dan kwam er weer een stoflaag over zijn geschreven belijdenissen.

Maar bij den vader is hij gebleven; en hem is vaak het gemeste kalf geslacht.

Dit is het verhaal van de twee zonen van een grooten vader.

En wie nu meent, dat dit verhaal over den Vader wat zeggen wil, die vergist zich. Wie meent, dat hel over de zonen voluit spreken wil, die vergist zich ook. Zelfs bedriegt zich, wie er in meent te vinden een getrouw bericht omtrent alle de verborgen werkingen in de ziel van koaiingskindcren als zij schrijven, of ophouden met schrijven, of handhaven: niet zoozeer hel geschrevene als wel: het schrijven zelf.

Doch wie bedenken wil, dat elke vergelijking hink t, die zal misschien mij toegeven, dal er nog zonen zijn van den Eenen Viader hierboven, zonen, van wie dit verhaial bij wijze van vergelijking, iets naar waarheid heeft gezegd. Er zijn onder ons ook zonen, die eerst met zich zeil twistten over den inhoud van hetgeen zij in belijdenissen schreven over hun Vader en zijn werk en wezen, doch die daarna t ^ g e n hun b r oi e-d e r gingen twisten over de vraag, of men met hel schrijven zou ophouden, ja, dan neen. Dat eerste twisten kan hun e e re zijn, va.nwege' de zelfkennis. Het tweede kan hun oo'rdeel vvorden, om het gebrek aan kennis Goids.

Er zijn zonen, die hun belijdenis nimmer 'Ml; bouwen, nooit herzien. La'at hèn bedenken, dal dit verhaal over hen niet sprak, want zij zijn tot de probleemstelling van dit verhaal nog niet gekomen. Zij zullen niet door gelijkenissen, maar door het rauwe leven .alleen kunnen worden gered.

Maar die fijnere zielen, die nog in haar begin van ontnuchtering over eigen stukwerk zijn, la.at die overwegen. Laat ze kiezen. Laat ze de keus doen, niet vóór en van den zoon, die vanwege de onvolkomenheid van ons belijden en deeretöereii, over God, krachtens een fout in hun vroomheid, alle belijdenis-specialiseering in den b, an doen om te smalen over , , confessionalisme". Docihlaat ze, omdat zij fouten hebben loeren zien, haastig opkomen lol nóg sterker belijden.

Want een fout in de belijdenis is „een" fout. Maa.r n ie t-belijden, dal is D E fout.

Neen, de Vader staat te hoog voor een'-ver-.'Ü haal, dat menschen dichten; wee den raensch, die naar eigen inzicht over den Vader anlhropomor-•phismen verzinnen zou.

Maar de zonen zijn goed genoeg voor een verhaal. De copie hebben ze zelf geleverd; laat ze weer naa, r elkaar toekomen, eer hun wegen zich voor .altijd scheiden. "'': "'

Want zonder omwegen, dit is een verhaal-van den twist tusschen confessioneele en synodale en dogmatische binding eenerzijds, en doigm.aitisc.li indifferentisme alsmede confessioneel relativisme anderzijds.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

VAN TWEE ZONEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1927

De Reformatie | 8 Pagina's