GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over de verklaring van ds Brussaard.

Hen heeft den tekst yan de door ds Brussaard ter classis Haarlem afgelegde ea do'O'r deze classis met algemeene stemmen aanvaarde verklaring kunnen lezen. Daarover schrijft P'roif. Lindeboom in „De Wachter":

Dat en waarom voor bovenstaande' verklaring', na : al wat voorafge; gaan isi, nog weer herhaalde en lange vergaderingen noodig waren, . en dat nti alles even helder iS', zal wal niet zoo dadelijk aan ieder duidelijk zijn.

Mogen alle Kerken en alle leden toch aanhouden in de gebeden, dat de Heere der Gemeente do'Or Zij'ruen Geest de komende slotzittingen der Synode in alles verlichte en leide. Opdat hefcge& n zij no'g doen zal, jnet hebgoen in Aug.-Sept. gadaian is, dienen moge tot verheerlijking van den Naam van God en bie'vestiging en saambinding van de Kerken op bet oeiiwig vaste fundament!

En prof. Kuyper schreef in „De Heraut":

We zijn daarom Ds Brussaard dankbaar, dat hij niet volstaan beeft met op de vraag, door de Synode hem 'gesteld, met een kort j a te antwo'orfen, wat weer als een onheilig woordc'ns'pel kon worden uitgelegd, maar nu in oen breeders verldaring zijn eigen standpunt heeft weorgege'ven. Want daaruit blijkt, dat Ds Brussa^ard door do aangevoerde Sohriftbewijziein zelf overtuigd is, dat gee'O andere opvatting in de Schrift gegrond is dan dat de slang en haar spreken, : de boom des levens en de boom der kennisse dies' goeds en ie-i kwaads zintuiglijk waarneembare werkelijkheden zijn geweest, en dla; t daarom de meeining van hen, die meenden dit onzeker te kunnen stellen, op die. punten met het gezag der Heilige Schrift, zooals dit in Art. 4 en 5 onzer Geloofsbelijdenis wordt beleden, in strijd komt, zij het dan ook dat dit onbedoeld ©n onbewust geschiedt. Wat, de laatste toevoeging betreft, spree'kt het wel van zielf, dat we niet gaarne iemand de bewuste bedoeling zouden toeschrijven om het gezag der H. Schrift aan te tasten of te verzwakken, zoolang hij zelf nog volhoudt voor het gezag der H. Schrift to willen bui-gan. De Synode van Assen heeft zulk een beschuldiging dan ook nooit uitgesproken; ze beeft alleen verklaard, dat het dis-putabel stellen van deze bijzonderhoderK uit het Paradijsverhaal met het gezag lier H. Schrift, zooals dit in Art. 4 en 5 beleden werd, in strijd was.

Meer uitlatingen tro'f ik te dezer zake, in de gereformeerde pers althans, nog niet. In de , , N. R. C." las ik nog dit:

Men bedenke, diait ds Brussaard van zijn lijdensweg ongetwijfeld zelf het meeste geleden heeft en lijden zaj, en veAeuge zich. overigens, dat or ©enl „Icwestie" minder is op' bet aardrijk.

Zeer waarsicbijnlijk geeft deze ge'iachtengang wel ten naasitenbij den algemeenen indruk in de Geref. Kerken van Nederland weier.

Over de kwestie-dr v. Leeuwen.

Eveneens in „De Wachter" zegt Proif. Jjindeboom over de verwikkeling van het geval-dr N. D-v. Leeuwen:

Dit besluit geeft m.i. reden tO't nieuwe vragen. Ook kan het moeilijk beschouwd worden als een ; an'twoord op de vraag der Synode aan de Classis. En — hoe staat het met de uitlatingen van Dr v. L. betreffende b uiten-bijbel sch'e , .bronnen", waa.rop immers mot nadruk wordt gowezen in het rapport en besluit van „Assen" over de zaak-Dr v. L.?

En Prof. Kuyper meent, blijkens „D.e Heraut":

Voor meer moiedlijkbeid zal do tweede zaak, die van Dr van Leeuwen, de Groninger Synode plaatsen. Zooals blijivt uit het officieele vC'rslag dor Classis Drachten, waar deze zaak behandeld werd, hoeft de Classis besloten zich tot de Generale Synode te wenden met de vra'aig „of Dr van Leeuwen met zijn afwijkend govoeten in zake do sla.ng in onze Gereformeeoid'et Kerken mag woirdon geluld? " Hierover zal do Synode dus een prinoipieele beslissing; hebben te nemen, die haar zeker niet zoo gemakkelijk zal vallen. Het is. wel te betreurein, dat Dr van Leeuwen niet eveniala Dis Brussaard lioor de argumenten, welke de Sy-'node voor haar gevoelen beeft aangevoerd, zich heelt laten overtuigen. Daarmede zou een twistappel, die tot nieuwe beroering aanleiding kan geven, zijn weggenomen.

Over de hernieuwde poging tot uiteenscheuring van enkele kerken.

Prof. Lindeboom zegt in „De Wachter", na vermelding van het antwoord der Groninger synode op hel „getuigenis" van de zich achter , dr Geelkerken scharende gemeenten:

Dit bescheid van de Synode is „voor kennisgsvinig aangenomen". r

Beide missives zijin „akte-stukken", voor de historie; waarop later nog wel zal worden teTuggekomen.

Inlussehen gaat de propaganda van scheuring, inplaats van hereeniging, ijverig do'Or.

Totdat de Komng der Rerk Zijn machtig: , , Tot hiertoe en niet verder" doet hooren.

Het is ontstellend, hier en daar na te gaan, wie zich leenen voor het bijeenroep'en van een vergadering, waarin men trachten wil, de eenheid der plaatselijke gereformeerde kerk te breken; en niet minder, erop te letten, ho-eveel „catacombendonker" en „kelderduister" hierbij opgezocht wordt.

Het boek van prof. Visscher over het paradijs-probleem.

Ook de „N. R. C." gaf een besjoreking van het werk van prof. Visscher, dat verleden week hier ter sprake kwam. Het blad merkt opi, dat prof. Visscher in hoofdzaak met Assen gelijk denkt:

Prof. Visscher is het dogmatisch en exegetisch geheel met de Asseinsohe syno-de eens. Over het standpunt van dr Geelkerken vinden we (p. 34, noot) de typeerende opmerking: „Slechts blijkt, dat hier invloode]). openbaar worden van een streven om het paraiJijsverhaal pasklaar te maken voor een W'ereldboscbouwing, •die voor mysticisme en misschien ook idealisme, maiar niet voor het eenvoudige schriftverhaal plaats hoeft." Over d/ N. D. van Leouwen's schriftuur en „igra.vamen" luidt prof. V.'s oordeel: „Het komt mij uit wetenschappelijk oogpunt uiterst bedenkelijk voor, zonder dat daarvoor afdoende gronden worden aangevoerd, de figuren uit het paradijsverhaal van hare historiscbo realiteit te berooven" (p. 77, noot). En het heele boe'k is van het begin tot einde geschieveni naar den goest en naar de letter van de beslissing te Assen gevallen. Ongetwijfeld bewijst dus prof. Visscher aan: de Gereformeerde gezindheid in ons vaderland, die zich tegen Gceilkerfcen keert, door do publicatie van dit zijn boek een dienst. En zeker zal dit — temeer na de critiek die van orthO'dox-Hervormde zijide, bijv. door prof. Haitjema, werd uitgebracht — in de Geref. kerken, bijzonder opgemerkt worden.

Voorts wijst de „N. R. O." ten deele op het betaan van gelijke opvattingen van pirof. Visscher, ls het „Handelsblad" aanstipte, opvattingen, die et de gereformeerde Schriftbeschouwing o.i. enigszins in conflict brengen:

Hoe wij van een hoogleeraar als prof. Visscher, toch nog graag wetenschappelijk iets meer en iets diepers hadden gehad, willen wij met enkele voorbeelden illustreeren. Op p. 47 spreekt prof. V. in enkele regels over de schepping van Eva uit een rib, — zeer kort en zonder zelfs een poging te doen het „paradijsprobleem", dat in deze woorden ligt, iets verder te brengen. Dit stelt den wetenschappelijken lezer, die méér zoekt, te leur. Op p. 85 d.a.v. betoogt prof. V. dat de paradijsmensch in zoo intieme levende relatie met de dierenwereld kon staan en stond, dat het spreken der slang voor Eva zelfs „geen bijzonderheid" was. Hier zet de wetenschappelijke lezer een groot vraagteeken. Indien dit geen bijzonderheid was, is de dierenwereld met geest en rede begaafd. En indien de dierenwereld niet met geest en rede begaafd is (aldus toch ook prof. V.) wat baat ter verklaring die parallel dan.

De verklaring immers moet dan juist de onderscheidenheid van het gewone aantoonen. En — om nu niet meer te noemen — op pag. 156 (164, 170) stelt prof. V. zonder meer, dat M o z e s het paradijsverhaal schreef, dat hü onder inspiratie van den Heiligen Geest, daartoe gebruik heeft gemaakt van de bestaande - Babylonische gegevens en bijv. de Babylonische Cherubs de prototypen waren van de Bijbelsche Cherubs. Het kan zijn. Doch tot het paradijsprobleem behoort o. m. ook de vraag, of het paradijsverhaal niet reeds lang vóór Mozes bestond en dus wellicht de betrekking tusschen de Babylonische en bijbelsche Cherubs juist omgekeerd is als prof. V. onderstelt. Dit historisch en „religionsgeschichtliche" paradijsprobleem is door prof. V. tot schade voor zijn eigen standpunt voorbijgezien.

Voorts is over het werk van den lltrechtschen lioogleeraar iii het „Handelsblad" nog een ingezonden stuk verschenen, waarin de auteur zelf opp'oneert tegen enkele passages uit de recensie van dr Hooykaas. Laatstgenoemde had zich gepermitteerd, het volgende te vragen:

„als hij (prof. Visscher, K. S.) met zichzelf alleen is, zoo gewoon weg — of hij dan ook niet een raadseltje weet over Adam, een lachje over heeft voor de Ribbe, een knipoogje geeft over de appels op het fraaie goudstempel op den band van zijn wel verzorgd boek".

Ik geloof, dat prof. Visscher gelijk heeft als hij hiertegen opmerkt:

Zie, geachte redactie, dit is eene minderwaardige speculatie op de goedkeuring der verlichte dames en heeren met de „ware religie, 't zij gereformeerd, 't zij / vrijzinnig", die onder een diepe teug uit de cigaret elkaar een knipoogje toewerpen bij zulk een opmerking over de vrome, orthodoxe analphabeten. Doch ondanks deze goedkeuring blijft de opmerking minderwaardig.

Ik moge den heer H. ook eens eene geschiedenis meedeelen, die mij vele jaren geleden met een geestverwant van hem overkwarn. In eene toost-stemming wijdde deze uit over de glorie van het modernisme en zeide: „als het volk maar verlicht genoeg is om onze verlichte theorieën aan te nemen, dan is het uit met die orthodoxie". En toen ik hem daarop de vraag voorlegde, of hij zichzelven nu voor zooveel verlichter hield dan mij, toen was hij bescheiden genoeg om even te 'Zwijgen en een oogenblik later, in toorn ontstoken, uit te roepen: „jullie orthodoxen liegen het allemaal". Tot zijne eer moet ik er aan toevoegen, dat hij, tot zichzelven gekomen, hoog genoeg stond om over dezen boozen uitval zijne verontschuldiging aan te bieden. En ik hoop dat de heer C. E. H. ook nog eens zoover zal komen en zich in den vervolge zal onthouden van eene critiek, die de grenzen van het behoorlijke overschrijdt. Ik begrijp volkomen, dat hij zich aan de Gereformeerde beginselen ergert, kan mij voorstellen dat het als onverteerbaar , , zand tusschen zijne lippen is", zelfs dat hij den in zijn leven gesmaden dr Kuyper nu met eere uit zijn graf haalt om hem tegenover mij te stellen.

Terecht meent prof. Visscher, dat door den recensent van het „Hbl.", toen hij aannam de mogelijkheid, dat prof. V. anders zou denken dan hij schreef (zelfs maar zou lachen, - daar waar hij in het publiek een ernstig gezicht zet) het fatsoien der pers is vertreden. Dr Hooykaas kan er trouwens niet veel tegen inbrengen. Maar toch blijven ni.i. tegen het boek van prof. Visscher bezwaren bestaan, waa, rover ik thans evenwel niet verder behoef te spreken: het werk zal in ons blad nog wel eens de aandacht hebben.

Gesol met „jongeren".

Bs Heij zegt in „Zeeuwsch Kerkblad":

Het gesol met de jongeren is weer in vollen gang en door de anti-Assen-leiders worden ze op allerlei manier gevleid, om toch maar die banier te volgen.

Dat gaat dan op. deze manier: Gij jongeren zijt op de Synode te Groningen op gruwelijke wijze beleedigd in verschillende uitspraken van mannen als Dr Dijk, Ds Schouten, Prof. Lindeboom, Prof. Honig. Die hebben immers gezegd, dat gij nog zoo weinig weet van de Gereformeerde leer; dat gij eerst maar eens moet bestudeeren wat we al hebben vóór gij gaat vragen naar meer. Laat u niet beleedigen, maar komt tot ons.

Het vermakelijke bij dat alles is dat hier zoo maar jongeren met jongeren vereenzelvigd worden, terwijl er toch een groot onderscheid tusschen die beide is.

En even droef-vermakelijk is het, dat ds H. C. V. d. Brink, pp wiens uitlatingen ds Heij blijkbaar ziet, hetzelfde gezegd heeft over de intellect u e e 1 e jongeren, als thans door hem in den hoek geworpen wordt als groote schandelijkheid van enkele debaters ter synode. Het was wel door hem gezegd vóór het schisma, maar toevallig verklaarde hij nog in dezelfde week, waarin hij zóó met „de jongeren" solde, dat hij het nog eens was met zijn vroegere artikelen, in geest en hoofdzaak. Citaten gaf ik elders. Terecht zegt ds Heij:

Als men deze eenvoudige onderscheiding maar in het oog houdt, zakt heel het rumoer over de beleedigde jongeren. ineen als een ballonnetje dat op een speldepunt stoot.

Ds Hasper en de zwaai naar links?

Ds H. J. Heida schrijft in „Geref. Kb. Maassluis, Vlaardingen etc." over de publidatie waarmee ds Hasper, die den. actieven dienst in de Geref. Kerken reeds lang voor iVssen verlaten had, tot de groep-Geelkerken overging, het volgende:

Wat is nu de kern van des Heeren Kaspers betoog om voor de gemeente, wier teederheid hij prijst, maar met welke hij toch imniddels reeds geruimen tijd leefde, zoo ongeveer gescheiden van tafel en bed, zijn daad te verdiüdelijken?

't Moge wezen, dat anderen bij het lezen van het breede relaas andere zaken gewichtiger vinden; maar voor mij en zeker voor anderen is het klaarste van het ge'heéle bericht, de belangrijke zwaai naar links, die door dezen en gewezen Gereform.eerden predikant wordt gemaakt, welko ons zelfs doet vragen: hoe maakt men het met zulk een betoogtrant in het nieuwe noodverband, hoe maakt het in zulk een ' gezelschap Ds H. G. v. d. Brink, die toch een • tijd in zijn leven heeft gekend, dat hij naar alle kanten waakte tegen het Ethisch gevaar en immers nog immer daan'an eeai woord beeft ingeslikt?

Lnaat ons letterlijk aanhalen, wat wij bedoelen.

De afscheidsredenaar, uit ds verte tot zijn kudde - predikende, zegt: dat hij „de exegese van het door de claS'Se Amsterdam aan de ovde gestelde fragment der paradijsverhalen in zooverre kan toestemmen, dat in de daar voorkomende zinsneden de boom der kennis des goeds en 'des kwaads, de slang en haar spreken en de boom des levens als zintuig e lijk waarneembare werkelijkheden worden voorgesteld, doch dat het hem voorkomt, dat de aard der ^rerhalen zelf, gelijk zij ons in de redactie van hoofdstukken van Genesis worden geboden, opeen O o s t e r s c h e 1 i 11 e r a t u u r-vorm wijst, waarvan de Asser Synode — eer zij de bedoelde bijzonderheden als feitelijkheden mocht vaststellen — had moeten bewijzen, dat daarin een h i st o r i e: b e a c h r ij v i n g n a a r W estera c h e opvatting gegeven kon worden.

Deze kwestie heeft niets met geloof of ongeloof te maken.

Zij zoekt alleen een vraag om eerbied, tegenover den tekst der Schrift.

Dé heilige loorkonden van Israël en een gedeelte van de geschriften uit de iaerste eeuw der Christelijke Kerk zijn .nu eenmaal na menigvuldige samenvatting, uitbreidingen, verkortingen en omwerkingen tot ons gek o me n.

(Spatiëering van mij.)'

Verdeir betoogt hij hieruit, dat ons in de paradijsverhalen geen historie-beschrijving in den gewonen zin des woords wordt gegeven en zoolang de Gereformeerde Kerken in gebreke blijven dat te doen — en nu komt het gewone lied, dat bij .andere punten, maar toch in dezelfden toonaard ook reeds door de Remonstranten der 16e eeuw werd gezongen, — hebben wij niet het recht, hare ambtsdragers in het geweten te binden aan de opvattingen van een aantal harer afgevaardigden.

Wie nu niet heelemaal een vreemdeling is in het Theologisch Jeruzalem onzer dagen, beseft terstond:

Ie. dat hierin niets nieuws wordt geboden;

2e. dat met zulk een betoog' volkomen vrede kunnen hebben alle Ethischen en zelfs nog verder naar links staande ondergravers der vastheid en heiligheid van het Woord Gods.

Over den „geest" van liet schisma.

Ds Smelik van Tienhoven zegt in „'VVoord en Geest" over het blijven van ds Brussaard, dat dit een Jieengaan is uit den' kring der jongste hestrijders van de Geref. Kërfcén; De consequentie', die in deze woorden' van 'dfe BrassaaM zou besloten liggen, blijve voor rekening van ds Smelik. Het is mij thans alleen er om.te doen, den „geest" van het schisma (in zijn 'leid.ers) te proeven, gelijk ds Buskes den „geest" - van Assen meende in debat te moeten brengen. Bewijst reeds bovenstaande opvatting van ds Smelik, dat men het zwaartepunt verlegt van de breede kerk gedachte tot de • idee der particuliere kring-vorming, dit wordt wel nóg duidelijker gemaakt door dit citaat:

Ik ga de motieven niet na, hoe Ds Br. er toe' kwam zijn vroegere vrienden .te verlaten, om geen erger woord te gebriufcen, dat er veel op lijkt.

Even later:

Het verdriet lons-, dat Ds Br., van wien wij anders verwacht hadden, op grond van zijn verleden, op deze wijze ons bestrijdt; niaar dat iemand^ wien zulk een houding mogelijk is, niet aan onze zijde staat, verdriet ons niet.

Hier wordt het woord , , verraden" niet, maar toch ook weer wèl gebruikt. Endatishetjuist. Men vormde een kring, die naar bannen werkte en die alle breedheid van werk, ook in bet begin van zijn optreden, miste. Men timmerde niet, als alle reformatoren, aan den weg, maar men timmerde binnenskamers en wilde naar buiten komen met zijn getimmerte, als 't klaar was. Of eigenlijk: niet het timmeren, doch het smeden stond op' den voorgrond. Tenslotte: dat men zich 'verblijdt omdat iemand, „wien ? u 1 k een h O' u-ding mogelijk is", niet tot den kring dezer gemeenten behoort, dat is, om het in den stijl van haar voorgangers zelf te zeggen: sect ar is oh. Wie den kerk-stijl zoekt, spreekt noch van verraad, noch van zulke vreemde „blijdschap". Hier is de „geest" van het schisma, wat zijn oudste leiders betreft.

De k e r k zweert niet bij iemands karakter; en haar „geest" is nog goed, zoolang zij den moed heeft te zeggen: „to-etst mijn letters". Ze leeft niet van „fijne lui", maar van de waarheid.

Maar de aristocratische kring zegt: dit karakter staat mij niet aan — gelukkig, wij hebben hefn niet in.... de KERK! — O, dat sectarisme! Men heeft alleen zijn „geest", maar vraag niet naar Eet objectieve, bindende, profetische woord.

De theologie der fijne lui is altijd sectarisch, en haar kerkvorming blijft niet vreemd aan de societeitsgedachte (hier zit geen leelijke bijsmaak in de vergelijking!). Dat ds Smelik zijn laatst geciteerde zinnetje kon schrijven, bewijst, dat de leiders van de Geelkerken-groep nog altijd gevangen zitten in de „kring-idee", en dat ze zelts van hun kerk' 23 nog een besloten gezelschap maken, als ze zich even laten gaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1927

De Reformatie | 8 Pagina's