GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„ALSOF" OF „NOCHTANS"?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„ALSOF" OF „NOCHTANS"?

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dezer dagen is een merkwaardig, en leerzaam college gegeven. Van de meest bstio'jwbare zijde is ervan verslag gedaan en uit de v^J; ft, _.; , w.illen ook wi] er graag kennis van nemen.

Ik heb het oiog op het door prof. dr Th. I^. Haitjema in „Nieuwe Theologische Studiën" geschreven artikel: Ph ilO'Sopihi e van 't „alsof" en theologie van 't , , nochtans". Dit artikel, onder dit opschrift geplaatst, geeft, volgens eigen mededeeling van den auteur, de-toiespraak weer, die prof. Haitjema gehouden heeft bij de opening der colleges in den cursus 1927—1928.

Het lijkt ons niet overbodig, enkele kantteekeningen erbij te maken. Laat niemand onder hen, dio aan den titel reeds bemerkt hebben, dat het althans zijdelings over Barth loop'en zal, ver'zluchten: -alweer Barth! Want , ten eef'ste'is Barth er nog altijd en laat zich bemerken, ook onder •de onzen; en ten tweede behooren wij toch kennis te nemen van wat rondom ons gebeurt, vooral, wanneer wij een aonfessioneel hoiogleeraar aan het woord hooren ko-men.

Ik geloof, dat het artikel van prof. Haitjema zeer leerzaam is voor ieder, die uit gereformeerd standpunt critiek oefenen _ wil op' wat Karl Barth ons te zeggen heeft (ik neem hem nu als vertegenwoordiger). En daarom wijs ik op het college van prof. Haitjema; slechts in 't kort, want ik heb maar voor één artikel plaats dezen keer.

Prof. Haitjema begint te wijzen op de „philosophic van het als-of". Men kent de leer. Hans Vaihinger heeft er een boek over gegeven, dat in Duitschland grooten opgang gemaakt heeft. Wel liebben andere namen den zijnen al weer haast verdrongen; maar prof. Haitjema haalt hem toch naar voien, juist, omdat men de leer van Vaihing^r op een bepaald onderdeel „maar één slag" behoeft üm te draaien, om ze volkomen juist te vinden en dan uit te komen, waar prof. Haitjema zoo graag uit komt: de leer Van de paradox, waarover reeds eerder hier geschreven werd.

Wat Hans Vaihinger leer in zij!n „philosophie van het, als-of" komt in het kort en voor een deel hierop' neer:

Eigenlijk is, wat wij , , waarheid" noemen, geen waarheid, maar de doelmatigste dwaling. En wat de „werkelijtoeid" betreft, deze gaat op; in ondervindingen, ervaringen van verschijnselen, die naast en na elkaar bestaan. Onze kennis wordt opgebouwd, niet uit zuiver inzicht omtrent de werkelijkheid, piaar uit ficties-. Het staat niet zóó, dat per abuis, incidenteel, door de waarheidselemenlen in onze redeneeringen heen, óók enkele „verzinsels" (ficties) verspreid liggen; neen, het menschelijk denken bedient zicih van hulpbegrippen, grondbegrippen, die zelf ficties zijn. Zoo komt er een wetenschap van het „alsof"; de denker doet maar, a 1 s Oif Niet dat daarmee het denken waardeloos geworden is, of dat men eerst de ficties eruit werken moet; want, ten eerste, dit laatste ^al niet gelukkeQ, ^. crplnkten. : ._, en.; : .en ...dan. dan^^^^; ^i< ^ bovendien . ten tweede: juist dit werken met ficties heeft het denken v o o r u i t g e b r a c h t; het heeft de menschheid gediend in haar bcsahavings-en ontwikkelings-en vooruitgangsproces. Ficties zijn een lofwaardig goed, want zij helpen ons door den chaos heen.

Met zulke ficties werkt iedere wetenschap!, ook — de wetenschap der godgeleerdheid, zoOi gaat Vaihinger onbarmhartig voort. Er zijn logische ficties, b.v.: de abstractie. Er zijn mathematische ficties, b.v.: de oneindige ruimte, een tot in het oneindige verlengde lijn. Ficties zijn er in den arbeid van het natuur-onderzoek: atoom, volume.

De jurist, de moraalprediker werkt e^e«f^|: moe: b.v. vrijheid, ideaal, het absolute. En ^^ ook de theoloog heeft zijn tlieologio opgebouwd, „als.of..." De theolüog.-pppplÉ; opgenomen in den kring van alle anderen, die wetenschappelijk werken mot ficties, zoodra óók hij opereert met begrippen als: grens, absoluut, relatief, enz. En dan ko-men daar nog bij zijn dogjna's. Z.ijh geloofsvoorstellingen zijn een d o e n.s als b f ..-... Hij doet, also f, wat hij als wet predikt, opgelegd is van God; alsof hij tof verantwoording geroepen wordt en oproep'en mag; alsof de ondeugd, de zonde, besixaft wordt.

Dat hij dan zijn „alsof" verandert in een „oandat", is weer zijn loit, dat hem op één lij'ii zet met alle andere denkers en zoekers; en liet js de oerzaak, dat óók ZIJN denken en spreken, toch e igenlijk, niet een zuivere leer en een zuiveren eisch stelt en predikt, maar „egoisme" blijft. En alleen op voorwaarde van deze erkenning kan de theoloog met alle andere denkers en leeraren nuttig werk doisn. Laat men niet bedroefd zijn oin deze dingen; want het denken heeft geen doel in zichzelf^ het laatste en het eigenlijke doel van het denken is: handelen en de handeling mogelijk te maken.

Zöo consequent, als 't maar kan, gaat Vaihinger in deze gedachten met zichzelf mee; en beweert, dat de lijd zelf met hem meegaat. Neem b.v. de , ; ziel". , , Ziel" is eerst een dogma, daarna een hypofhese geweest, nu wordt zij algemeen als fictie erkend (na Hume en Kant). Neem „ruimte" en „tijd"; reeds het feit, dat men ze zich als oneindig voorstelt, bewijst, dat ze ficties zijin. Heel het menschelijk denkapparaat gaat opi in het trekken van „hulp-lijnen", zooals een wiskunstenaar — leerling of ook meester — het doet, wanneer hij met zijn cirkels en parallelogrammen, ziijfn bollen en-veelhoeken werkt. Maar al die hulplijnen zijn fictief.'

Zelfs de grootste godsdienstleeraars kan men slechts op deze wijze in het rechte licht stellen. Zij hebben ook met ficties gewerkt; dat was hun kleinheid. Hun grootheid was, dat zij het wisten. Ook Jezus Christus heeft geweten, dat hij een leer opbouwde, een stelsel van leven opfrok op den grondslag van ficties. Het waren de bewuste ficties van Christus. En diezelfde bewuste ficties treft men bij aandachtige beschouwing in het leven en werken van vele bekende geloiovigen en mystieken. Aldus leert Vaihingers filosofie van het „alsof". - .

Nu zet-— en dat is het tweede element, waarom het mij thans te doien is — nu zet prof. Haitjema deze leer van hei^^^^^^^^^rband met die andere le^y|ia, het" „hoich tans".

Met dit laatste is bedoeld: de leer der volstrekte paradox.

Wat hieronder verstaan wordt, zal ik niet breed herhalen: het is de leer, dat men niet bang moet zijn voorheen doorbreken van zijn redelijfe denken; want zulk een doorbreking van het redelijk denken is een schoone, goede, van God gegeven gave. De openbaring, die van boven komt, snijdt immers verticaal ons horizontale denken; zij verbreekt dat denken, en laat ons uitkomen bij de paradox; zocdat men niet langer zich blind kijken moet op do stelling: „A=: : niet B, want ArrrA, ., , .j.eij., B.=: B", noch ook zich schor praten moet, '-bS anderen dit axioma als logische waarheid Ie prediken. Immers: A = B. Het is NIET: „óf dit, óf dal", maar het moet wezen: „èn dit, èn dat". Het paradoxale woord (het is zoO', maar het is óók anders") grijpt-alleen naar de waarheid, of is er \-an gegrepen. (Barth, Kierkegaard, etc.).

Deze paradoxen-leer (de leer van het „nochtans") treedt nu in de redeneering van jjrof. Haitjema op tweeërlei gezag in verband met de lilosofio van het , , alsof".

Allereerst op' gezag van , Vaihinger zelf; vervolgens ook op' gezag van Prof. Haitjema.

AVat het eerste betreft: Vaihinger zelf leidt z: ijiT lezers herhaaldelijk over naar het terrein van de antinomie, de tegenstrijdigheid, den Widerspriich. Immers, gelijk de ficties den mensch, zijh wetenschap en zijn cultuur, v o o r u i t brengen, zóó doen het ook de logische tegenstrijdigheden. De mensch werkt met de óéne fictie en tegolij'k ook met de andere; hij heefI; ze niet met elkaar eerst verzoend; want de aard van het denken zelf (een organische, biologische functie) brengt allerminst dezen wil toit verzoening van al die logische tegenstrijdigheden mee: en bovendien, de denker komt vooruit met al die tegenstrijdigheden: evenals de wiskunstenaar zich een dienst bewijst en zijn doel naderbij komt, als hij: in. de figuren, waarmee hij werkt, een hulplijh en een tegenovergestelde hulplijn aanbrengt. Zóó dringt hij: dieper op! het vraagstuk in en kan het gemakkelijker stellen en oplossen.

Voorts, niet alleen de eigen redeneering van Vaihinger, m.aar ook de overtuiging van prof. Haitjema zelf dringt hem to!t een parallel tusschen de filosofie van het „asiof" eenerzijds, en de theologie van het „nochtans" anderzijds. Immers, zoo zegt de hoogleeraar: „Dit is misschien wel de grootste verdienste van Vaihinger, dat hij in een wetenschappelijk-wijsgeerige methoidenleer zóó principieel aan de fictie als Volstrekte paradox een plaats heeft pogen aan te wij'zen. Het feit" — zoo gaat prof. Haitjema voort —, „het feit van het olstrekt-paradoxale bij vruchtbare gedaohtenarbeid s door hem onmiskenbaar in het licht gesteld. at beteekent wederom een aanknoopingspunt voor e theologie van het nochtans. Zoodra Vaihinger's eer van de paradox) maar één slag omgedraaid ordt, is ze volkomen juist".

Men ziet hét — en mag dit niet vergeten — rof. Haitjema heeft op; Vaihingers stelsel wel degeijk zijn critiek. Op verschillende gronden betoogt ij, . dat het af te wijzen is. En — de critiek is ang niet malsch (ho!ewel ze minder scherp geteld wordt dan in het ook doo!r prof. .Haitjema eciteerde, maar het prohleem in krasser gestelde ilemma's formuleereude artikel van Karl Heim n „Glaube und L, eben", 2e opstel). Ook de „halve

slag", dien jirol Haitjema Vaihingers leer wil laten omslaan, is niet zoo'n geringe slag. Vaihinger, de als-of-filosoof, moet — volgens prof. Haitjema, leeren begrijpen, dat wat anders dan toieval het opereerende denken, naar paradoxale begripsverbindingen grijpen doet. Immers, volgens prof. Haitjema staat het zóó, dat „het mysterieuze Zijn zelve in zijn openbaring aan den waarheid-zoekenden mensch tot die denk-op'eratias drijf I".

Maar, al heeft prof. Haitjema zijn critiek, dit doet toch niets af Van het feit, dat zijns inziens Vaihingers leer omtrent den Widerspruch een „waarheid" zegt, , , die enkel gedoopit behoeft te worden in de diepe wateren van de optenbaringsk(> nnis van het „nochtans", o-m ten volle waar Ie worden".

En op dit punt nu gaat onze beschouwing weer in tegen die van prof. Haitjema. Zijn wij'ze van critiek op Vaihinger eenerzijds, en zijh verbintenisleggen tusschen Vaihinger's „als-of" en het paradoxale, Barthiaansche, „nochtans" anderzijds, ze zijn, als ik het wel zie, beide een bewij's, achteraf, en een bewijs te meei', van de ondeugdelij'khoid van heel de paradoxale theologie. Natuurlijk zou er geeji sprake van moigen zijn, de door Rarth diep. opgevatte en breed uitgewerkte parad.'ixentheoxie te verwerpen, enk-el en alleen reeds met de in dat geval te kinderlijke opmerking: ze kan niet deugen, want, kijk maar, één van haar sterkste verdedigers koppelt ze al vast aan Vaihingers , , alsof-filosofie". Maar, nu voorafgegaan is de breede reeks bedenkingen, die oi.i. tegen de paradoxen-leer in geding te brengen zijn, nü kan, achteraf, en dan als het ware ten overvloede, het feit, dat men korenaren van den dorschvloier van Vaihinger verzamelt in den schoot van Haitjema om ze in te dragen in het huis van Barth, toch wel gelden als bevestiging van.onze bezwaren tegen

Er moet O.i. niet maar een halve slag omgedraaid worden, maar geheel gebroken woeden met wat Vaihinger zegt, zoodra hij n.l. niet maar constateert (dat is soms heel juist gedaan), maar filosofeert en combineert.

Vaihinger zegt: het grijpen naar paradoxen is een biologische werking van het denken. Neen, zegt prof. Haitjema, men komt ertoe door een inwerking van boven: het „mysterieuze Zijn" - laat ons zeggen: God - openbaart zich en grijpit den mensch van boven in zijn denken krachtig aan.

Goed, zeggen wij, hier wofdt w è 1 in geding gebracht de vraag naar de Oi or zaak van de tegenstrijdige momenten in "het denken en gelooven, ook van den geloovigen mensch, maar "buiten geding bleef hier nO'g heel de groote kwestie, of het nu inderdaad waar of niet waar i K, dat God in zijn openbaring ons Zichzelf te kennen en met namen te noemen geeft. En dan zóó, dat die namen de waarheid zeggen, niet een hoogmoeds-leugen; de werkelijikheid, niet een fictie.

een fictie. Vaihinger ziet den mensch als den strijder, die met ficties en paradoxen in de hand, voorwaarts dringt ter overwinning. Neen, zegt prof. Haitjema, dat is titanisch (vergelijk de termen van Barth); maar de mensch moet in zijn paradoxen gevangen zijn als een van God neergeworpen et, die niet als overmoedig strijder voorwaarts dringt, maar schreit om waarheid. Goed, zeggen wij, maar nu is nog niets weggenomen van ons bezwaar, dat men op deze manier God tot auteur (althans to^t verzetloazen Handhaver) van die, hulplijntjes maakt in onze wiskunstige figuurtjes, die Hij'zelf ons voorgezet en ter oplossing (die wij toch niet vinden zullen) opgedragen heeft.

En daartegen hebben wij het bezwaar. Het is onoverkomelijk, en het is voor ons besef 'tenslO'tte een vraag van gereformeerd zijn of nietgereformeerd zijn. Want het gereformeerd zij!n ligt niet alleen i n de aanvaarding van de gedeformeerde oigmala als voldoening doo'r Christus, erfzonde nz., maar ook in het vinden en bewandelen en zien van den weg, die O'ns tot de kennis an deze dingen leidt. Dit was ons bezwaar, toen wij een vorigen keer spraken over de paradox in de religie: dat zij ons de zekerheid afneemt; dat zij ons angstig doet vragen, of wat God mij als waar predikt, omdat hij de openbaring (hoewel iet adaequaat, dan toch) zuiver en effectief ge­ steld heeft, misschien niet een onbereikbaarheid is voor mij, omdat ik het geen oogenblik I.) e w a-ren, niet eens noemen kan. Dit was ons bezwaar, dat in de lijn Van de paradoxen-leer in den hier besproken vorm, de vrees zich aan ons opdringt, dat de namen, waarmee ik God noem, de belijdenisfc'rmuleeringen, waarmee ik Zrjn werk beschrijf, tenslotte verzinsels zijb. van mij, ficties. En als nu prof. Haitjema ons zeggen komt: mijln „nochtans" krijgt sterker accent, als ge Vaihinger's „alsof" een halven, slag liebt omgedraaid, dan zeggen wij: dat hebben wij juist gevreesd; en het is een argument te meer, om van de paradoxentheoTie ons af te wenden en te gelooven, dat er IS: een effectieve openbaringswerkzaamheid Gods, die de openbaring een geschiedenis doorioopien doet, waarin God Zelf overwint, maar ons met Hem doet overwinnen, niet titanisch (als men titanen ziet als h e i d e n s o h e denkprodutóien), maar wèl reus-achtig, als men .Van de strijdende, bevende kerk maakt wat God ervan maakt; een schare van gezalfde profeten, palaar en vastigheid der waarheid.

Als ik mijn cirkeltjes teeken, maar het begrip cirkel is al een fictie, en als ik mijn hulplijntjes trek, maar elk lijntje, plus elk contra-lijntje, is een fictie, nu, dan is het een scihrale troost, dat niet, zooals Vaihinger wil, het driftige leven, maar zooals Barth zegt, de Pri|vende God. me aan het werk gezet heeft met mijh teefceningen. en denkconstriitfties. Ja, tenslotte, is het niet eens een troost, maar het is een verschrikking, waarvan Vaihinger mij de helft niet had aangezegd.

Want dan is God het, die mij' plaagt met de fictie. En ik kom er pas af in de - „triumfeerende kerk". Hetgeen wel erg laat is.

Öf wij^ dan niet ons „nochtans" stellen? Ja, zeker; maar het is wat anders dan de fictie en de paradox der hier besproken denkers. Het „nochtans", zooals het door Vaihinger gehoord wordt uit den mond van denkers en mystieken en religieuzen, en ook, gelijk het doior Barth - Haitjema gezien wordt als een door God uit onze keel geperste belijidenis-kreet, dit „nochtans" roept de mensch ZICHZELF toe. Ik, mensch, heb dit gezegd, nochtans zeg ik ook dat. Maar het „nochtans", gelijk ons geloof het belijdt, trekt den cirkel anders. Ik mensch zie zoo, nochtans zegt God mij|: zóó.

En dat geloof ik nu, en maak mij! tot norm.

Dat is iets anders. Het „nochtans", dat mij' door die denkers van daareven als kern-woord voorgehouden wordt, is ten slotte geen correcitie van mijn eerst gesproken, woord, maar is daarvan de aanvulling. Het is geen „nochtans", waarmee ik overspring van schijki naar wezen, of van leugen naar waarheid, of van letter naar geest, of van schaduw tot vervulling, of van eerste spreken tot beter spreken, nadat men „in Gods heiligdom inging" en met een. .„nochtans" geslagen en triumfeerend, daaruit komt (ps. 73), maar het is een „nochtans", dat het eerst gesprokene laat staan; want het is niet de uitwissching van de eerst getrokken hulplij|n, maar het d a a r-naast stellen van de andere hulplijjn. Dit nu is het, wat ons hier onaannemelijk blijkt. Men kent het „nochtans" (ook als preek-stoel-term) uit

Habakkuks slotwoorden. Prof. Haitjema besluit zijh artikel ook met een zinspeling daaropi. „Alhoewel de vijgeboom niet bloeit, de wijnstok zonder op.brengst is, de olijfboom teleurstelt, de akker dpr is, de kooi zonder schapen, de stal zonder runderen is, nochtans zal ik juicihen in den Heere, mij verblijden in den God mijns heils." Ja, maar men vergete niet, dat in het hebreeuwsch het woordje „nochtans" zoo goed als ontbreekt; het is, zóó vertaald, al vrucht van exegese. En vooral vergete men niet, dat hier geen enkele fictie is. Wat van vijgeboom, olijfboom, stal en kooi en akker gezegd werd, dat was allemaal waar, en werkelijk. En tegenover die werkelijkheid, die de dichter met haar waren naam noemt, stelt zijn geloof het „nochtans", ook uit kracht van een aanwezige, g e e s t e 1 ijl k e, eeuwige w e r-k e 1 ij k h e i d.

Deze dichter, met zijn „nochtans" draagt geen correctie in in zijn beeld van den t ij d, zijn leer omtrent G-od, zijtai voorstelling omtrent het werk van God, en nog minder vult hij dat tijdbeeld aan met een „nochtans-element". Want wat hij doet, dat is: tegenover de tijdelijke dingen de eeuwige zien, tegenover de werkelijkheid van het zienlijke de werkelijkheid van het onzienlijke stellen. Maar met ficties werkt hij niet. En zijn denken, zijn redelijk denken, wordt niet doorbroken. Het wordt geestelijk gemaakt, geheiligd, en 'het ziet paradoxaal, maar in hooge eenheid de wonderen van Gods hand, en hart. Zijh nochtans is de aanvang van zijn religieuze spreken; geen fict'ef hulpmiddel daartoe.

Indien er een fictie geweest was in zijn eerste ell endeprediking, dan zo^u ze o ode z'ij'n in zijn ver 1 os sin gs jubel. Draag de fictie in uw catechismus in, en ze slaat u dood in den twijfel. In het ongeloof. In het niet meer weten.

M^aar laat ons dan ook de vragen anders benaderen. Niet om wetenschap s-wetten, maar omopenbarings-termen gaat het. En die openbaringswet laten wij door de openbaring zelf afkondigen en verduidelijken. Dat is het réchte nietwelen: wijs zijn alleen uit God. Men kan de gangen van Gods Woord in het hoofd der belijders, in het hart en de wegen der kerk, wel verduidelijken met de menschelijke wetten van weten en kennen, maar men kan ze er niet uit verklaren. Of het moet zijn: ten koste van het geloof.

Men komt er niet uit, tenzij' dan door openbaring te aanvaarden zonder pardon voior zichzelf.

Prof. Haitjema vraagt aan Vaihinger: is uw fictiebegrip plotseling de eenige katogorie, die zelf geen fictie is? (Een vraag overigens, waarin Vaihinger zelf al voorzien heefl).

Op ónze beuit kunnen anderen wesr aan prof. Haitjema en wie hij ons als gidsen wijst, vragen: is uw paradox de eenige kategorie, dio zelf niet paradoxaal aangekeken, en dus betwijfeld worden moet ?

Maar het geloof, dat het waagt met wat voor de rede „ergernis" en , , dwaasheid" is, heeft z.ijn zekerheid uit God. Het heeft ook de zekerheid, dat God niet .zijn kinderen laat spelen tot aan den ondergang der wereld met hulplij'ntjes x en y, tot dat _Hij op den jongsten dag met zijn grooiten schrik al onze figuurtjes uitwiseht en onze papiertjes wegblaast; maar het' geloof weet, dat Hij ons de waarheid geeft, een waarheid, die wet vervulling, maar geen omkeering wacht; een waarheid, die wel door onze fouten wordt aangevochten, maar die toch als openbaringswerk zóó krachtig is als de stem van Hem, die ook tot ons oor en ons hoofd en ons hart spreekt en het is er, gebiedt, en het staat er.

Men moet de krachten der openbaringskennis niet afmeten naar de zwakheden en de fouten van haar ontvangers, maar naar de almchtige en onweerstandelijke kracht van Hem, die ze geeft.

Dat is de eerste eisch, dien men stellen kan, nog voordat heel de vraag van fictie of paradox aan de orde KaN gesteld worden.

En als dan daarna in de tweede plaats die vraag zelf aan de orde komt, dan gelooven wij — maar het blijft dan ook van a tot z g e I ó ó f — dat de Heilige Geest werkt niet.maar in het Woord Gods, maar ook in het hart der geloovigen. Daar begint de vraag der beschrijving, hoe dat toegaat, en — daar begint ook de groote moeilijkheid. Maar wie op die manier tot die moeilijkheid komt, die heeft iets anders gedaan, dan geloof en rede vereenzelvigen. Hij ? ; it niet aan de werktafel van zichzelf, waar God zijn vingeren drijft om lijhen te trekken in zijn eigen cirkel, zonder dat hij ooit vooruit komt — maar hij ziet God aan. Zijn eigen werk bezig, groot en overwinnend. En in den cirkel der waarheid ziet hij den cirkel, die een almachtige en voorzienige hand getrokken heeft met den boog der eeuwige waarheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

„ALSOF

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1927

De Reformatie | 8 Pagina's