PERSSCH0UW.
„Zalven".
Onder „Oog\ en Oor" schrijft het „Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur":
Dezer dagen stond er in een Kamerverslag in de , .N. R. Courant" te lezen, dat er ook in de Tweede Kamer nog oenige predikanten zaten die, zoodra ze iets wilden beweren, overgingen tot zalven. De verslaggever voegde er de vraag aan toe of de heeren dit zouden willen nalaten, omdat er geen enkele reden was waarom men „gezalfd" zou gaan spreken, zoodra men als predikant het woord voerde.
Het is een gelukkig teeken des tijds dat men tegenwoordig een diepen afkeer heeffe van alles wat onecht is in de prediking. Onlangs hoorde ik van een predikant, die het had over „de gevederde wekker des dageraads", terwijl de man een doodgewonen haan bedoelde. Zulke dominees moesten drie weken onder de preekstoel worden gezet met verlies van tractement. Maar ook het zalven behoort nog allerminst tot het verleden. In vroeger tijd behoorde dit min of meer tot de Evangelie-verkondiging, zoodat men er zich bij ouderen minder aan mag ergeren. Doch 't komt tegenwoordig zelfs nog voorbij jonge menschen, die aan de Acedemie toch geheel anders zijn opgevoed.
, \an , , gemaaktheid" belnieft niet altijd te woxden gedacht. Met kan ook liggen aan allerlei factoren, die ook niet-dominees beïnvloeden. Maar o wee, als 't gebeurt om de gemeentel Althans voor wat men uit haar op het oog heeft.
Somber vooruitzicht.
„De Wekker" schrijft (docent Lengkeék);
Het oude krachtvergodende Rome wier(), onder de kreet; , , , De 60-jarigen over de brug!" zijn oude menschen in den Tiber en liet ze daar verdrinken. Edit heidenseh! Wij gaan dien tijd weer tegemoet, maar dan over de gansche wereld! Dat ligt zoo in de lijn van losmaking van alle banden!
Anderen zien andere mogelijkheden. .Bv. de euthanasie ook der jongeren. In die dagen zullen de menschen den dood zoeken. En dan nog dit: en zullen hem niet vinden.
Van de uitverkiezing.
In het „Algemeen Weekblad" schrijft \V. .V. Hoek:
Ik herinner mij die pracht van een ouden Gelderscher boer — James had hem als type van „healthy minded" religieusiteit kunnen gebruiken — die mij midden in een ernstig gesprek toebeet: , , ik geleuve er niks van, dat Jezus mien borg is". Hij sloeg met zijn half verlamde vuist op tafel, dat de koffiekopjes rinkelden. Toen ik in de avondstilte van den herlstigen dag langs droomende akkers huiswaarts keerde, was in mijn ziel de weemoed om de ziel van een ander. Iets van het angstig mysterie der uitverkiezing zweefde om mij heen. Waarom ik wel, waarom deze uitnemende niet?
Het is goed, dat men af en toe onwillekeurig doet, wa't de gerei dogmatiek zelf ons vraagt: de „uitverkiezing" niet beperken tot de kwestie van hemel en hel, doch haar oip het gansohe bestaan betrekken. En waarom onderstelt men bij gereformeerden een andere zielshouding, dan bij prof. Kohnstamm, als deze een week later in hetzelfde blad op deze uitlating terugkomt? Jn dezer voege (het gaat over het sterven van pirof. Lorentz):
Waarom ik wel, waarom deze uitnemende niet?
Deze beschamende vraag stelde Ds Hoek in het vorig nummer van dit blad met het oog op het feit dat wij zoo vaak bemerken dat de volle blijdschap en rijkdom van getuigend Christelijk geloof nog niet geschonken is aan hen, die wij kennen als verre onze meerderen in wijsheid en karakter. Er zijn maar heel weinig menschen, in wier nabijheid men zóó sterk tot die vraag werd genoopt, als in die van den grooten Nederlander, die thans is heengegaan.
Als gereformeerden in ootmoed ook zóó vragen, waarom heet het dan dadelijk hombel in verkeerden zin?
Een gravamen tegen Johannes den Dooper.
Het „Algemeen Weekhlad" schrijft (weer W. A. Hoek):
Eens moet een radio-preekheld „bekeert u, bekeert u" den aether hebben ingebulderd.
Mijn waarachtig respect voor eiken waarachtigen •bekeeringsprediker.
Scherper beleden: een prediking zonder belceeringsroep is smakeloos zout; geen kruideriji, zelfs niet van het pikantst ethisch patent, die het zouten zal. Maar er zijn dingen die men in waarachtigheid alleen van aangezicht tot aangezicht zeggen kan. De bekeeringsroep ins Blaue hinein slaat om in zijn tegendeel, en wordt, om met Kierkegaard te spreken, vermakelijk van ernst.
Gehuil over Hardenbroek.
De „N. R. C." heeft nota genomen van wat in dit blad en elders is gepubliceerd inzak'e de samenwerking van de Ned. Chr. Stud. Ver. en de Vrijzinnige Studenten (alsook, ^an de conferentie op Hardenbroek, waar ook ds Buskes gesproken heeft). Het blad heeft natuurlijk enkele malen zijn vingers aan den neus gebracht en ze toen uitgespireid in de richting van wie tegen die samenwerking schreven. We zullen ons daar niet aan storen en evenmin het blad vragen, voortaan ons niet meer te laten zeggen, dan wij' hebben beweerd. Want'dan komt er van zijn leut zoo weinig terecht.
Maar wel willen we hierop wijzen, dat het vrijzinnige orgaan, schrijft:
Doch dat deze evolutie te keel'en zou zijn door het ouderwetsche volstrekte isolement, gelooven wiji niet. Het is de tijdgeest, die werkt, ook zonder dat prof. de Graaf, dr van Holk of ds van Duijl daarin behoeven te worden betrolvken. Met de jeromieerende Kerkbode-redacteuren kunnen wij toegeven, dat een vermenging, zooals het oogenblik die ons voor oogeu stelt, voor op zuiverheid, klaarheid en beginselvastheid gestelde naturen, inderdaad iets minder aantrekkelijks heeft, maar door zulk een min of meer troebel overgangsstadium schijnen wij heen te moieten om de nieuwe principieele groepeering te veroveren. De drang van de jongeren, om zich op de onderlinge overeenkomsten en verschillen te bezinnen is heldhaftiger en oiok verstandiger dan het gemok. achter de horretjes van een onherroepelijk en onvruchtbaar verleden.
üatzelfde, wat hier een gejuich verwekt, hebben wij gevreesd. Inderdaad: het is niet te k'eeren.... bij de groep', die eenmaal gereformeerd en iets anders wil samenvoegen.
Overigens fantaseert de „N. R. .C^." over wat ik zou beweerd hebben.
En wat die horretjes betreft: de doorsnee-gereformeerde kent den liberalen broeder beter dan deze hem. Wie b.v. prof. Eerdmans hoiort oreeren over het O. T. verneemt vaak een argumentatie, die hij reeds lang heeft leeren beantwoorden, doch die niettemin • wordt doorgegeven zonder te refcenen met de van andere zijde ingebrachte bezwaren.
Lentevrucht en herfstbloei.
Ds H. A. Wiersinga vertelt in het „Kerkblad der Geref. Kerken van N. O. Indië" iets van zijn verstrooidenreis van den laatsten tijd. Hij' is op het eiland Nias geweest, bekend om zijn geestelij'ke opwekking van enkele jaren geleden; , en zegt o.m.:
Op Zondagmorgen bezocht ik in Goenoeng Sitoli den Niassischen kerkdienst. De Ephorus, Zendeling Mommeyer, die hier al jaren werkt en van wien ik veel hoorde over de geschiedenis der Zending, over den bekenden Zendeling Fries, enz., leidde den dienst.
Het was wel vreemd ook liier het gezang te hooren begeleiden door trompetten, bazuingeklank. En er was nog iets vreemds. De Niasser komt in z'n beste plunje ter kerk. De mannen staken in pyama, er waren er in elk geval niet vele, die geen pyama broek aan hadden. Men went in Indië aan de meest dwaze kleedingetukken, zelfs aan de ijsmutsen van sommige inlanders, maar ik moest er toch even om lachen hoe wonderlijk het eigenlijk is een diaken der Christelijke kerk in een pyamabroek te zien collecteeren.
Het is altijd weer een versterkende kracht, een godsdienstoefening in een inlandsche kerk bij, te wonen, vooral als er honderden aanwezig zijn. Maar als men dan denkt aan dat handjevol Europeanen, dat in deze landen nog kerkt en zich nog met God en godsdienst inlaat, dan vraagt men zich toch wel af: neemt God het dan van ons af? zien wü dan Zijn Koninkrijk zich verplaatsen? worden dan weer de kinderen des Koninkrfjks uitgeworpen en roept God opnieuw die verre zijn van Noord en Zuid en Oost en West?
Het is mij in deze landen zoo vaak een heerlijkheid en een wanhoop: eenerzijds breidt hier Gods Rijk zich uit en anderzijds brokkelt het af. Onze Zendelingen mogen helpen aan den opbouw, de taak van ons, predikanten der Europeesche kerken is zooveel mogelijk de afbrokkeling tegen te gaan; de eersten werken aan het lente-leven, waarin veel gesnoeid moet worden, maar waarin zooveel frisch en groenends is, wü werken aan herfstboomen, waarvan zoovele verdorde takken afvallen, en we staan er vaak moedeloos en machteloos hij. En toch ligt er ook in het werken aan de Peripherie van het Christendom, waar de duivel z'n best doet tak na tak af te kappen, zooveel heerlijks. Hier komt men vaak van aangezicht tot aangezicht te staan met de machten dezer wereld. Hier kan men strijden op leven en dood. En als in de verstrooiing God zegent, ziet men als voor oogen Zijn almacht, die sterker is dan alle machten der wereld.
Liturgisch élan op Nias.
In hetzelfde artikel zegt ds Wiersinga nog;
Als men aan een Batakschen dienst met z'n Duitsch-Luthersche liturgie eenigszins gewend is, is een Niassische dienst niet geheel vreemd. Men weet wanneer het „Halleluja" gezongen wordt, wanneer het „Onze Vader" en de „Geloofsbelijdenis" Vorden gereciteerd. Wij spreken er wel eens over onze liturgie wat te verrijken door de gemeente wat meer zelf deel te laten nemen, en dan hoort men nog al eens: onze gemeenten kunnen toch in het gezamenlijk opzeggen van de 12 Artikelen en het Onze Vader geen maat houden; als men hoort hoe slecht het zingen vaak al gaat, hoeft men niet te vragen hoe dan het reciteeren gaan zal. Ik kan maar nooit begrijpen, dat wij niet zouden kunnen wat onze inlandsche Christenen wel kunnen. Als er maar een waarachtig willen is om God te dienen en niet een maar meedreunen van psalmen, belijdenis, enz. Men moest maar eens ervaren van welk een verhevenheid en bekoring het is deze honderden inlandsche Christenen te zien opstaan en met opgeheven hoofde hun geloof te hooren belijden. Wat is onze liturgie daar koud bij en wat bü ons veel meer kans een dominee-dienst zonder leeken-dienst te worden in belijden en gebed!
'Ook al verstaat men de taal niet, wü Europeanen en ook onze verstrooiden op een Zendingsterrein moesten toch veel meer deze inlandsche godsdienstoefeningen eens gaan bü'wonen, al was het alleen maar om voor zich zelf te voelen en ook aan onze inlandsche Chris tenen te laten gevoelen onze gemeenschap in den éénen Christus en een bewijs te geven van het internationale van liet Cliristendom. Vaker dan men denkt zal men ervaren den geestelüken broederband. Toen wü daar in die Niassische kerk samen Psalm 42 zongen:
't Hijgend hert, der jacht ontkoinen schreeuwt niet sterker naar 't genot van de frissche waterstroomen dan mün ziel verlangt naar God,
toen was het toch eigenlük: onze ziel verlangt naar God, toen was er één groot gemeenschappelük heimwee-verlangen, toen was ik een met do Christenheid hier, al zongen we het ieder in onze eigene taal, al zat ik daar keurig in een wit pakje en zü in hun pyamabroeken.
Over Graaf Herman Keyserling.
Prof, Obbink schrijft in het , , Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur":
Graaf Hermann Keyserling heeft weer een boek geschreven. Weer een reisboek. Ook Nederland en de Nederlanders komen er in ter sprake. En het is geen fraai beeld dat hij van ons volk geeft. Wc hebben alle reden om „boos" te zijn. We zyn grof, ruw, leelijk, materialistiscli, onoprecht, inhalig enz. Natuurlük is daar iets van aan. Evengoed als er iets van aan zou zün als men 't zei van Duitschers of zelfs van Amerikanen.
Even later:
Het lijkt vermetel om bü zulk een „breed" man als Keyserling van geborneerdheid te spreken. Toch ontvangt de lezer telkens dien indruk. Keyserling heeft een bril op Avaarvan 't eene glas heet „Deutschtum", het andere , , Adelstotz". Door dien bril bekükt hü de wereld en de menschen, en daarom haalt hü zün aristocratischen neus op ovor 't democratisch Nederland. Daarom ook staat de Indische, in hooge zelfvoldaanheid en wereldverachting zich terugtrekkende yogin in zijn schatting torenhoog boven den christehjken predikant of pastoor, en is het democratisch christendom een jammerlük en armzalige godsdienst vergeleken met het hooghartige neo-brahmani.sme. Die teruggetrokken hooge voornaamheid der zwijgende Indische monniken trekt hem aan. laither is voor hem een meehjwekkende stumper, dien men met den diepzinnigen, wereld-ontwükenden Boeddha zelfs niet in één. adem noemen kan. De zonden en verkeerdheden in de Christebjke wereld neemt hü onder een sterk vergrootende loup, die der Hindoes en Chineezen ziet hü over het hoofd of vergoelijkte ze. Het is óf geborneerdheid óf pikant spel, waarschünlük allebei, als hij menschen en dingen, als hü dus de werkelijkheid zoo scheef getrokken ziet en beschrijft, dat hü de Chineesche prostituees in bescherming" neemt en het Christendom de grootste ramp noemt die China trof.
Neen, men moet Keyserling niet au serieux nemen. Dan doet men hem onrecht.
Nazareth afgezonderd?
Prof. dr M. v. Rhijn schrijft in het „Algemeen Weekblad": •
In een van onze Gezangen^taateeu wonderlijk vers:
„Hij, die de zee haar palen zet. Als God der cere dondert. Woont in 'tvei'achte Nazareth, Miskend en afgezonderd".
üit deze bedenkelijke regels van Gezang 4G zou men kunnen afleiden, dat Jezus te Nazareth volstrekt buiten het leven van zijn dagen heeft verkeerd en van het groote verkeer in de wereld niets-zou hebben bemerkt. Deze veronderstelling wordt door het nieuwere onderzoek niot geheel bevestigd. Dit onderzoek heeft namelijk uitgewezen, dat vlak tegenover Na; -.areth de weg van Jeruzalem uitkwam, die telken jare bezaaid was met pelgrims, en verder dat de weg van Egypte naar het ISfoord-Oosten (Damascus) langs Nazareth liep. Vanaf de hoogten der stad kon men ook den grooten weg vanAcre naar Decapolis zien. Langs al deze wegen trokken handelslui, Romeinschc soldaten, pelgrims, vei'tegcnwoordigers van allerlei volkeren, Nubiërs, Egyptenaren, Romeinen, Galliërs, e.a. Langs deze wegen ook denken wij ons figuien uit de Evangeliën, den koopman in parelen, den heer des huizes, den vriend op reis, den verloren zoon e.a. Wijst dit alles op zekere aanraking met de groote wereld, ook de aanblik van do omgeving in Na? areth riep een wijder gezichtsveld voor den geest oj). Vóór den toeschouwer lag Esdrelon, waar Barak en Gideon de overwinning behaalden en Saul en Josia overwonnen werden, ginder Jizreël, waar de wijngaard van Naboth lag en Jehu ijverde, elders Sunem, bekend uit de geschiedenis van Elisa, verder op de Karmel, de plaats van het offer van Elia. Aan de Oostzijde zag men de Jordaanvlakte, en in het Westen de groote zee. Wij mogen de punten van aanraking van Jezus in zijn jeugdjaren met de groote wereld niet overdrijven, maar wij mogen deze stellig ook niet onderschatten.
Vereenvoudiging in de generale synode.
Niet om een debat erover te op-enen of een moment erin te zijn, vindt hier plaats wat prof. Grosheide zegt in. „Noord-HoU. Kbl." over de werkwijze etc. van de generale syno'de:
Vooreerst vereenvoudiging in de afvaardiging en wel in dien zin, dat uit iedere kerkelijke provincie slechts één predikant en één ouderling worden afgevaardigd. Verder niet meer dan vier hoogleer, aren als prae-adviseerende leden, waarvan steeds de beide hoogleeraren in het kerkrecht aanwezig zijn. Wat dat laatste betreft, als de Hervormde Synode jaarlijks zich tevreden stelt met het" uitnoodigen van twee hoogleeraren, is niet in te zien, waarom onze Generale Synode het niet met vier zou kunnen doen. De hoogleeraren in het kerkrecht zouden we altijd opde Generale Synode willen zien, de andere bij toerbeurt. Bezwaar behoeft daartegen niet to zijn. Zijn er zaken, waarbij' de voorlichting van bepaalde hoogleeraren gewenscht is, b.v. die in de dogmatiek of
die in de exegese, dan zijn dö t'öcn doorgaans zaken, die aan deputaten ter voorbereiding worden opgedragen en onder de deputaten kunnen de hoogleeraren iienoemd worden, welke de Synode gewenscht acht.
Het voordeel, dat we van deze vereenvoudiging verwachten is: minder sprekers, vooral in de commisisie-Tergaderingen, kleinere rapporten, want ieder zal er veel meer moeten maken, minder onkosten.
Jn de tweede plaats zouden we willen, dat van tuchtzaken, behalve die welke do leer betreffen, en die welke ambtsdragers aangaan, geen verder beroep zou openstaan dan op de Particuliere Synode. Wanneer iemand zich van den kerkeraad eerst op de Classis en dan op de Particuliere Synode beroepen kan, is dat toch voldoende. Tuchtzaken komen bovendien door het plaatselijk karakter, dat ze dragen, op een (ienerale Synode niet altijd tot hun recht.
Naar deuzelfden regel zouden we op de Generale Synode geen grenskwestie wi'.len brengen, die twee kerken binnen één en dezelfde classis raken.
Dan kan vereenvoudiging aangebracht worden in de behandeling der Generale Zendingszaken. Het is wel niet gezegd, dat er altijd zooveel zendingszaken op de Synode zullen komen als thans. Wanneer het werk wat meer tot consolidatie komt, wat we slechts in zooverre hopen, dat dit zijn zal, nadat alle terreinen behoorlijk bezet zijn en in allen arbeid behoorlijk wordt voorzien, zal het aantal Generale Zendingszaken vermoedelijk wel verminderen. In elk geval kan nu reeds een groot deel van het Zendingsrapport tegelijk worden behandeld. Bezwaar kan dit niet opleveren. Er is bijna niets, dat op de Svnode zoo vlot van stapel loopt als de Zendings-aangelegenheden.
Ziehier enkele vereenvoudigingen, die besparing van tijd en kostpn zullen geven en de Acta minder dik zullen maken.
De zaken, die dan overblijven zijn niet rdieen zulke die allen kerken aangaan ot dio door mindere vergadelingen niet konden worden afgedaan, maar het zijn de zakeji. waarin ook alle kerken belangstellen.
Het moet de beteekenis van de Generale Svnode verhoogen, indien van de daar behandelde dingen, , ook hei laatste kan gezegd worden.
Er. is wel een en ander hierin, dat d3 aandacht vraagt.
\ Dr H. Kaajan over prof. Visscher's Paradijsprobleem.
Dr H. Kaajan, die aan prof. Visschers bo«ik veel artikelen wijdt, waarin de toon der waardeerin.g veelszins valt te beluisteren, heeft toch ook zijn bedenkingen:
Deze laatste zin is merkwaardig.
Let wel: „Het eenige, dat ons ten dienste staat, is hetgeen God de Heilige Geest in (Jon. 2 en 3 ons heeft doen beschrijven." Maar is professor Visscher zelf aan deze kr.asse uitspraak getrouw gebleven?
üp, de? e in „Utr. .Kb." gestelde vraag, geeft dr K. een ontkennend antwoord; hij geeft veel argumenten en besluit:
En is het niet beter eerst aJle gegevens, welke de Heilige Geest Zelf ons aangaande Genesis 2 en : i in de Heilige Schrift biedt, zo-o zorgvuldig mogelijk saam te lezen en te gebruiken, dan terstond de toevlucht te nemen tot het cultuur-miiieu van Mozes?
AVat doet het er toe, ol „in Mozes' milieu de afstand lussohen menschen en dieren uit geestelijk oogpunt niet zoo groot is als bij ons" (bl. 89).
De vraag is niet of Mozes het paradijs-verhaal gemakkelijker aanvaarden kon dan wij westersche cultuurmenschen van de twintigste eeuw. Dit is de Traag: Heeft de val des menschen precies zoo plaats gehad als ons in Genesis 2 en 3 wordt verhaald?
Zeggen we hierop volmondig „ja", dan heeft slang in het paradijs gesproken. de
Maar wat heeft dit spreken van de slang in het IHaradijs met de „slangenbezweerders in Voor-Indië" te maken? (Zie IDI. 90 van prof. Visscher's boek.)
En wat heeft dit 'spreken van de paradijs-slang tf maken met het feit, dat „Canadeesche Indianen door beren worden verstaan" (bl. 91)?
Als ik zoo^ eens aan alle deze dingen denk, dan lees ik nog eens over wat docent J. J. V. d. i; chuit van Apeldoorn zoo nog eens komt te zeggen in ., ne' Wekker":
Prof. Hugo Visscher heeft de lieeren van Assen opgeroepen om nu eens duidelijk' te zeggen „wat prociea het Assensch standpunt is" en ik zeg in den geest van dezen professor „aan vage verdachtmakende beweringen over den maatstaf der bevinding heeft ons Gereformeerde volk niets maar wel aan klaarheid op het stuk der Schrift.
Alsmede later in hetzelfde opjklarende orgaan:
Prof. Dr H. Visscher, - die tegenover heel de neo-Gereformeerde beweging in de Gereformeerde kerken zoo dikwerf voor het gezag en de eer.der Heilige Schrift en der Gereformeerde Confessie in 't strijdperk is getreden, getuige zijn brochure „heilig Evangelie of p s o u d o Schrift (de Heraut met Marcus XVI:9—20 voor de vierschaar der belijdenis), heeft ook in deze brochure eenige passages aan Genesis I gewijd, daar ook bij Gen. I, volgens prof. Visscher, het gezag der Heilige Schrift in geding is. De professor schrijft in genoemde brochure, bladz. 8:
, .Met een groot gebaar worden dan de dagen uit het Scheppingsverhaal zoo maar tot wereldperioden gemaakt. Niet uit eerbied voor Gods Woord, maar om zich aan te passen aan de moderne wereldbeschouwing met het door haar ontworpen wereldbeeld. Natuurlijk zulk een aanpassing mag en moet zelfs gedocht, maar niet ten koste van de duidelijke en klare woorden der Schrift, die voor geen tweeërlei uitlegging Vatbaar zijn." En op bladz. 31 wijst Prof. Vissclier op het symptoon der elasticiteit, die in den kring der Gereformeerden een gevaar is geiworden.
„Al maar zich aanpassend aan den tijdgeest, wordt een exegese gedreven, die de Schrift wringt naar de gangbare voorstellingen op het gebied der natuurwetenschap. Zoo worden de Scheppingsdagen uit Genesis tot perioden gemaakt, wordt de Schepping des menschen aangepast aan theorieiin, die als wetenschappelijke hypothesen misschien van belang zijn, miaar als elementen eener wereldverklaring zich met de Christelijifce religie niet laten vereenigen."
Ik heb aan 't geen prof. Visscher hier zegt, geen wóiord toe te voegen.
Indei'daad. Het is ook maar het yeihgste, er niet nader op' in te gaan. „De Wekker"-lezers' moCihten eens wakker worden, ondanks het wekken en zich wakker bezighouden met de vraag, of men prof. V'isscher nu moet zien als aller exegese gram, die zich aanpast aan tijdgeest, hypothesen etc.
Hierin Nederland bidden we vooir elke boterham.
Wie 't niet doet, hoort een catecihisatieversje van os en - ezel tegen zich recliteeren; import uit Duitschland.
Het schijnt evenwel niet noodig, eerst een gebed te doen voor elk te nuttigen ar-gu-ment. Hoewel zulks een geestelijke boterham is. Ze meesmuilen al, als om argumentatie geroepen wordt. Ze vinden het taai, rechthaberig en heel veel meer.
Maar 3 maal daags gaan van vader en moeder en kind en broertje in , den kinderstoel oogen dicht en handjes toe voor 'n boterham. Den broeder, die zucht om argumenten in Gods hof, zullen ze misschien (als ze intellectueel z^iju) ïewustzijnsvernauwing verwijten. De man is ook zoo taai, met zijn geargumenteer, .... Maar de boteriiam is wel een gebed waard. Even stil' zijn, ook over deze verhouding.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1928
De Reformatie | 8 Pagina's