GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Noordtzij wederom contra de pers van dr Geelkerken.

In bet „Algemeen Handelsblad", avondbl., 8 Febr. 1928, stond het volgende te lezen:

Een .geref. medewerlcer schrijft ons:

Over de. bijbelbeschouwing is nog lang liet laatste Yv'oord niet gesproken of gesclireven. Dit bewijst een zeer typi'sche discussie tusschen prof. dr A. Noordtzij te Utrecht en zekeren „D." in „Woord en Geest".

Dr üeelkerlcen sclireef niet la, ng geleden in „Woord en Geest": „Zoo is bijv. spraike van den iiof, niet van, maar in Eden. Wat was dit Eden? Waar lag liet? Tegen liet Oosten, — zoo lezen wij. Heeft dit welhchl iets te ma.ken met wat in Oud-Azië gold als, hel geheim van het Oosten: daar waar liet licht vandaan kwam, daar lag de Godswoning? " Over deze uitlating schrijft prof. dr A. Noordtzij, die aan de zijde der Geref. Kerken staat, dat dr Geelkerken met deze woorden de Synode van Assen volkomen in het gelijk gesteld heeft; hier stelt dr G. naar eüiisclien trant de mogelijkheid open, dat met het paradijs bedoeld zou zijn de oud-Semitisclie godenhof.”

Dezen bal kaatst „D." niet onaardig terug met liet volgend citaat uit prof. Noordtziji's werken (ter plaatse, waar hij handelt over de tien plagen van Egypte): „De eerste plaag is de verandering van water in bloed. Het verschijnsel van den rooden JSf ij 1 is oiok weer niet iets dat ten eenenmale onbekend is." Prof. N. handelt dan over de kleurveranderingen van het Nijlwater en vervolgt: „een paar dagen later stijgt het water met groote snelheid en neemt dan een modderige, roodachtige kleur aan." Hier neemt prof. N. dus aan, dat het biji de eerste plaag over Nijlwater gaat, dat een roode bloediïleur aanneemt, een natuurverschijnse„ dat tot een teeken gebruikt werd. De Bijbel zegt echter nadrukkelijk : „Al het wia: ter werd in bloed veranderd; er was bloed, beide in houten en in steenen vaten, in alle poelen, in alle vergaderingen van water" (Exodus 8). De Bijbel handelt dus over iets dat afwijkt van alle gewone natuurverschijnselen, iets, dat eenvoudig „wonder" is geweest, een wonder dat niet op één niveau met gewone natiuirverschijnselen mag worden gesteld.

Het antwoord* is niet onaardig en brengt op eenigermato humoristische wijze aan het licht, dat toch niemand kan zeggen, ook niet onder de geref. theologen, dat hij mot zijn-bijbelbeschouwing klaar is.

Hierop antwoordt prof. Noordtzij (19 Febr. '28, ochtendblad'] het volgende:

Prof. Dr A. Noordtzij te Driebergen schTijft ons:

Vriendenhand zendt mij wat uw „Geref. medewerker" in uw avondblad van 8 Febr. j.l. schreef over hetgeen hij een discussie noemt, tusschen , , een zekeren D. in Woord en Geest" en mij.

Dat noch hij, noch u het noodig vond mij daarmede in kennis te .stellen, daarover beklaag ik mij niet, al betreur ik het. , , D'." van „Woord en Geest", die daartoe nog meer aangewezen was, deed het ook niet.

Intusschen moge ik, ten einde de vorming van onjuiste voorstellingen te voorkomen, opmerken:

1o. dat mij van een discussie met dien , , D." van „Woord en Geest" niets bekend is;

2o. dat, indien uw „geref. medewerker" mijn boelc „Gods woord en der eeuwen getuigenis" gelezen had, hij zeker niet zou geschreven hebben, dat-, , D." „niet onaardig den bal terugk'aatst.”

3o. dat , , D." slechts dezen schijn kon wekken door het grootste gedeelte van wat ik over het wonder van Exodus 7:14 v, v. schreef, weg te laten.

Ik sta weer voor een geval van „Hersteld'''B'ére-«'l formeerde" mystificatie. Over de zedelijke waanlij van een dergelijk bedrijf mogen uw lezers oordeolen. Ten einde hen daartoe in sta: at te stellen, wil ilc slechts twee zinnen uit mijn boek aanhalen, onmiddellijk volgend op het gedeelte, dat „D." opnam. Ik schreef woordelijk:

„Al vertoont echter de eerste plaag veel punten van overeenkomst met het verschijnsel van den roodea Nijl, ze mogen niet worden gelijkgesteld. Dan zou het noch een plaag noch een tecken van goddelijke roeping zijn geweest."

Ik 'heb er volstrekt niet aan gedacht beide gelijk Ie stellen en door een „handigheid" slechts kau „D." mij precies het omgekeerde la; ten zeggen. Een wonderbaarlijk „Hersteld-Gereformeerd" tuighuis!

„De vier docenten”.

Herhaaldelijk is geschreven over de houding der „vier docenten" — van mij is de temr niet - - aan de Vrije Universiteit, van wie gezegd is, dat zij in dogmaticis niets tegen Assen hebben, docli. die oan andere redenen zich voegen bij de gemeenl: ', die in Amsterdam-Zuid gevoi-md is, na en om de schorsing van dr Geelkerkeir. Over hen schi-ijft de heer N. Okma 'in „Friesch Kerkbl.":

De in Amsterdam-Zuid woonachtige professoren hebben zich, door de , , zelfstandigheid der plaatselijke kerk" daartoe geleid, aan de meerderheidsbesluit: '!! van hun Kerkeraad meer gebonden (geacht, dan aan de beslissingen der Synode. Men moge dit betreuren, het doet niets af aan het feit, dat zij zoowel tijdens de colleges als daarbuiten niet alleen hebben vermeden alles wat op propaganda zou kunnen lijken, maar ook nooit aflieten ons tot liefde en eerbied voor de Geref. kerken op te wekken en te waarschuwen tegen overijlde critiek.

Ik neem dit niet oiver, om te. zeggen, dat ik de kerkelijke positie van de vier docenten zou kunnen aanvaarden. Ik doe het alleen om een opvoeder der jeugd in de chr. geref. pers alsmeid? een barer andere voorlichters te doen beseffen, dat zij wat al te goedkoop' uit 'het hout der yier docenten een stok snijden, om de Vrije Universiteit te slaan; een nuttig werk voor wie verder niets heeft te geven in de vraag van ©en universiteit.

Want al moieten deze vier docenten de dingen van het gezichtspunt van het gereformeerde volk ook bezien, de toeschouwers moeten het ooik Van het standpunt dier vier docenten willen zien.

Verdrinken of rentenieren?

Voor eenige weken haalde ik een uitspraak van decent Lengkeek uit „De Wekker" aan:

Het oude krachtvergodendo Rome wierp, onder ile kreet: „De 60-jarigen over de brug!" zijn oude mensdien in den Tiber en liet ze daar verdrinken. Edit heidensch! Wij gaan dien tijd weer tegemoet, maar dan over de gansche wereld! Dat hgt zoo in de lijn van losnidldng van alle banden!

-In verband hiermee schrijft Mevrouw H. Kuy per-van Oordt mij:

Van een zoódanigen maatregel is naar mijn weten, in de Romeinsche geschiedenis niets bekend. Men mocht in .Rome leven zoO' lang men verkoos, en zijn natuurlijken dood sterven.

De uitdrukking: S ex ag enarii de p on t e zal den heer Lengkeek door het hoofd spelen.

Die pons echter zal niet de brug over den Tiber zijn, maar de kleine passerelle, het smalle bruggetje, waarover slechts één persoon tegelijk kon gaan, teneinde gedrang bij de stembus of bij het uitreiken der stemtafeltjes te voorkomen. De uitdrukking betcekent dan, zooals bekend is: „een man van zestig jaar moet zich uit het publieke leven gaan terugtrokken.'''

Ik dank Mevrouw Kuyper zeer voor deze toelichting, die een ook mij onbekende lutdruk'king verklaart. Het somber vooruitzicht van doc'ent Lengkeek moet zich dus aan andere feiten vast-, knoopen.; daarvoor verwijs ik o.m. naar den door mij genoemden tekst uit Openbaring.

Over de „dagen” van Genesis I.

Over de „dagen" van G-enesis I heeft docent V. cl. Schuit volgens reeds meermalen hier uit haar resultaten kenbaar gemaakte logica gerede-

neerd in verband met de Asser synode. De belafte aan Dr v. d. Vaart Smit, aan wien de docent eerst ruimte voor repliek had taegezegd, . is thans teruggenomen. De reden, waarom, verdient, geloof ik, geen ernstig woord. Wat de zaak zelf betreft, ' zegt dr V. d. V. S. thans in de „Leidsche Kerkbode" o.m.:

Nu docent Van der Schuit. Gaarne hadden \vo van licni een Schrittuuilijke bespreking van dit vraagstuk gehad. In tien artikelen was er wel ruimte voor. Do Christelijk-dcreformeerdo docent heeft editer in zijn vele airtikelen het voornaamste achterwege sielaten, n.l. de levering van het voldoende Schriftuarhewijs en overigens zeer vele dingen aangevoerd Ijiiiteu de Schrift om, die niets ter zake deden of doen.

Het voornaamste daaria*'#& s de bewering, dat nu Assens Synode Gen. 2 en'3 letterlijk opvatte, de Synode ook Gen. 1 1 e 11 e r 1 ij' k moest opvatten en dus eisclien moest, dat een ieder sprak bij: Gen. 1 van. 6 X 24 uur (docent v.-d. S. spreekt telkens van 6 X 24 en niet 7 X "^^ uur, omdat hij den 7en dag niet als een dag van 24 uur opvat!!).

Nu is er over het punt der letterlijke opvatting ijeen verschil van. meening. Wij Gereformeerden willen Gen. 1 even letterlijk opvatten als Gen. 2 en 3 en achten ook, dat de uitspraak van Assen inzake Gen. 2 en 3 inderdaad eveneens beteekenis ])eeft voor Gen. 1. Wij willen Gen. 1 even leltcrlijk opvatten als Gen. 2 , en 3. Het is echter juist de vraag: wat staat èr letterlijk? AVat beteekent „dag" in Genesis 1? Docent v. d. Schuit kan wel zeggpn: gelijk een boom een boom is, zoo is een dag een dag. Ma, ar hij vergeet, dat gelijk er onderscheid is Itisschen soorten van boomen, er zoo ook onderscheid is tusschen soorten van dagen. En — indien ijo'cent V. d. §. inderdaad meent, dat het woord „dag" in Gen. 1 precies hetzelfde beteekent als het WOOKI „dag" hetwelk wij in onze streken voor een periode van 24 uur gebruiken, dan moet hij toch ook doen wat Assen inzake Gen. 2 en 3 niet naliet te doen, i!, l. hot uitvoerige en duidelijke Schriftbewijs leveren. Rn indien hij dit probeert, dan zal hij merken, dat liij lie uitspraak van Assen niet begrepen heeft en het ijfiwenscbte bewijs niet leveren kan. Assens uitspraak loch beslist niet, wat voer soort boom in den liot stond; . Assens uitspraak wil slechts de werkelijkheid der geschiedenis handhaven tegenover iien die de vastigheid dezer werkelijkheid trachten (f, vervluchtigen, en geeft dus een dogmatisch--•xegetische uitspraak (waarbij, de nadruk valt op het dogmatische, n.l. op het vastleggen van een bepaalde beschouwing der bijbelsche geschiedenis en het' afsnijden van de mogelijkheid van beschouwingswijzen, die naar het oordeel der synode den geheek'n grondslag der openbaringskennis, gelijk wij, die aanbangen, fictief zoudon maken). En zulk een d o g - m a t i s c h - exegetische uitspraak zal ook over Gen. 1 zeker niet uitblijven, indien en zoodra daar aanleiding toe is, en zou, indien ze geheel en al parallel moest loopen met de uitspraak van Assen over Gen. 2 en 3 lot inhoud dan hebben, dat Gen. 1 werkelijke geschiedenis bevat (en geen inldeeding is), dat we ook na, tuurkundig (parallel met „zintuigelijk waarneembaar") in den gang der scheppingswerken Gods tusschen een zevenderlei hebben, te onderscheiden in de orde, gelijk Gen. 1 die aangeeft, en dat het on-Schfiftuurlijk is, de overgangen tusschen het ('•éne en het andere van dit zevenderlei evolutionistisch weg te wissohen, Sclxrifluurlijk daarentegen deze opheffing van den ésnen scheppingsdag met zijn inhoud tot den anderen scheppingsdag met zijn inhoud als scheppingswonder van den Almachtigen God te «•rkennen en te belijden, ook natuurkundig en w e t e n s c h a p p e 1 ij k.

Ik geloof echter niet, dat ooit een synode dan '11 aaa, ma: ook nog tot dergelijke.finesses zou afdalen, ; ils bijv. de vraag, wat voor , , sooirt van licht" op den eersten dag gemaakt is, of hoe lang precies een sfbeppingsdag duurde. Bij „het licht dat wij nu hebficn", komt de beantwoording van dergelijke vragen Ulij onmogelijk voor en ontken ik absoluut, dat Assens synode ook maar eenigermaite bedoeld heeft, op een lU^rgelijke wijze de „werkelijke" exegese der H. Schrift op een meer dan geoorloofde wijze te binden. En — ikomt er meer licht, en wordt de geschiedenis daarboen geleid, dat een synode der Geref. Kerken zelfs •M.'k op dergelijke vragen een dogmatisch-exegotisch «•n beslis^nd antwoord kan en moet geven, dan ligt hel in elk geval in de lijn van Assen om niet te doeii als docent Van der Schuit, die iedereen en van ïilles er bij haalt, doch het voldoende Schriftbewijs, hel eenige bewijs, dat noodig is, vergeet en achterwege laat doch dan zal ongetwijfeld gelijk te Assen geschiedde het breede en Schriftuurlijke bewijs worden bijgebracht. En is dit bewijs er ooit, dan zullen '; ngetwjjfeld de anderen zoowel als ik, dit ook oogen-]ilil< kelijk blijde en' dankbaar aanvaarden, want eenig principieel bezwaar tegen de aanvaarding van een dergelijk bewijs, als het er maar is, bestaat noch bij mij, noch voor zoover mij bekend, bij iemand van inijn tegenwoordige collega's. Principieel bezwaar tt^ordt in de Geref. Kerken slechts gekoesterd tegen «enigerlei theorie, die van de Schrift afdoet of aan de Schrift toedoet.

Later nog meer hierover.

Barth—Wisse.

Ds Barüi van Alfen a. d. Rijn — politiek bondgenoot van ds Kersten, is uit de Chr. Geref. kerk «vergegaan naar de G-eref. 'gemeenten (van ds Kersten wel te verstaan). Een redacteur van de j.Leidsche Kerkbode" zegt hierover:

Toen enkele jaren geleden Ds Wisse met gelijke beweringen de Geref. Kerken verliet en de Chr. (ieref. Kerk toeviel, toen hebben de leiders van deze kerk hem als apologeet der waarheid binnengebaaJd. Thans worden de verwijten, die Ds Wisse tot de Geref. Kerken richtte, even stellig ook tot de Chr. Geref. Kerk gericht. Dit is om ons allen te leeren, dat niemand den weg van het schisma op moet. want het individualisme weet zijn maat nooit; het ligt in zijn aard, dat bet niet stil kan staan. Wie iets tegen zijn kerk heeft, Ijeroepe zich op Schrift en Belijdenis, en op niets anders. En hij trachte den verloren inboedel te redden, en niet als de tevreden begenadigde, de achterblijvers er mee op te schepen.

Indien de Chr. Geref. Kerk niet openlijk de exodus van Ds Wisse critiseert, zal haar critiek op Ds Barth haar kern moeten !^^s|, gj(j, ^.^^^, - , .historie wreekt zich, al is het soms laat.

Prof. Haitjema over het kerkelijk instiiuut.

In „De 'Geref. Kerk" schrijft p.rof. Haitjema een inzender, die tegen hem bszwaard was:

'Wat het eerste punt betreft, ik heb inderdaad gezegd, dat onze Kerk na 1816 niet is een gemeente des levenden Gods en een pilaar en vastigheid dèr waarheid; dat 'zij geworden is eene vereeniging tot bevordering van de zaak van den Christelijken godsdienst. Maar ik heb er bij gezegd: dat .wij aheeh dan dezen blik op onze in de reglementen geknelde Kerk kunnen hebben, en ook ipoeten hebben, als wij aanzien wat voor o o g e n is, als w ij uit het geloof uitgevallen z iji n. Want uit het geloof s]irekend, zeggen wij: hoewel we in onze vervallen Kerk er niets van zien, toch' mogen en moeten wij het er voor houden, dat onze Kerk nog is een ge-* meente des levenden Gods, enz., omdat de God des Verbonds het er nog voor houdt, dat zij dat is. Im-• mors onze Kerk heeft nog de ongeschonden belijdenis, het opene Woord, enz. enz.

Wat het tweede punt betreft: ik heb inderdaad gezegd, dat reorganisatie niet beteekent terugkeer tot de Dordtsche kerkenorde uit de 17e eeuw, omdat het rad der geschiedenis nimmer teruggedraaid kan en mag worden. Ik heb er echter weer onmiddellijk aan toegevoegd, wat niet in het korte verslag staat: wel zal reorganisatie moeten beteekenen: onvoorwaardelijke terugkeer tot de beginselen van de Dordtsche Kerkenorde, omdat die uit Gods Woord opgebloeid zijn.

Als dit nu de , , via media" is, waaro'ver (zie hoofdartikel van verleden week) prof. Haitjema schreef, dan begrijp ik er niet veel van. Hier zijn geen absoluut tegengestelde uitersten. Ik geloof, dat men op deze man.ier prof. Haitjema zou kunnen inlijven in elk kerkelijk instituut, en in deszelfs O'igaan dergelijke ingezonden stukken z'ou kunnen doen schrijven ter apologie. En hO'e de bewering over 'de beginselen der Dordtsche kerkorde te rijmen zijip. met Karl Barth en pirof. Haitjema's eigen via media, is me ook al een raadsel. Moeilijker in den opbouw, maar gemakkelijker in hun eigen apologie inzake him methode van denken en doen hebben zij het, die uit de Schrift de principes omtrent kerk en kerfc'regeering proh beeren af te leiden, > en 'daarna in den tijd te verwerkelijken. Zij staan in'het vraagstuk van de kerk voor hetzelfde probleem als van alle „goede werken": het volmaakte niet bereiken, maar naar hun beste weten ervoo-r arbeiden, dat de regelen van de Schrift in de piraktijk worden nagestreefd naar beste weten. Dat geeft ©en strenge houding in den eigen plicht, want oi p' onszelf passen we dan toe: wie met mij niet vergadert, die verstrooit; en bij de beoordeeling van anderen zeggen we dan, wat er naast staat: wie niet tegen Mij is, die is voor Mij.

Naschrift.

Woord-en-Geest-gekeuvel.

Een enkel woordje aan den eindredacteur en aan een inzender (J. J. M.), beide van Woord-en-Geest.

De eindredacteur heeft indertijd verzekerd, niet te zullen ingaan op wat ik schreef. Best. Maar hij meent het niet. Want als iemand, nadat er zooveel andere „gewichtige problemen" behandeld zijn in de pers, eens een stukje schrijft over de inderdaad zeer brandende vraag, waarom ondergeteekende ervoor bedankt, met den heer Geelkerken op een tooneeltje van een graanbeurs te boksen, dan wordt de geest van Overtoom vaardig over dr Geelkerken en hij behandelt deze diepe kwestie in het verlichtend orgaan Woord en Geest, door overname van het artikel.... van dien ander. Dit is wel niet consequent, maar in ieder geval bewijs van dapperheid èn w e t e n s c h ai p p e 1 ij k e keur uit de problemen, die te behandelen zijn in het blad, dat van alle kanten theologieën haalt.

Dat ondergeteekende duidelijk zei, dat hij mot dr Geelkerken tóch niet debatteeren zou, al had hij tijd, woïdt natuurlijk genegeerd, opdat men zon kunnen spreken van een doekje voor het bloeden; och arme. Dat de inzender onwaarheid spreekt, b.v. over een kerkbode en over een comité, deert dr G. niet. Overleggen wat op zijn knipsels voordat hij knipte, reeds lang geantwoord is, natuurlijk niet. Er is ook geen grooter probleem, dan dit, waarom K. S. niet debatteert met iemand, die zelf eerst zei: ik debatteer met hem niet. . .. En dat een heer, op wiens bezoek (waartoe ik hem 11/2 jaar geleden inviteerde) ik nog altijd wacht, nu zegt: zo laten de bezwaarden niet aan het woord, dat is wel zóó dwaas, als men het hebben kan. Overigens heeft dr G. weer een gelegenheid verzuimd, om te bewijzen, dat hij zich weet los te maken van leerlingen, die iemands eer en persoon aanraken. Geen wonder ook. De leerling doet als do meester', die in meetings kerkbistorie maakt met insinuaties over het leven van anderen. Als het lüet te ernstig was, zou ik - dr G. een lijstje van mijn zonden aanbieden om er nieuwe avonden mee te vullen onder psalmgezang en gebed.

Woord.

En Heilige Geest.

Een inzender, J. J. M. heb ik dit te zeggen: als hij nóg niet weet, dat ik over Karl Barth (daarover liep mijn bestrijding van ds Buslvcs' farizeeërsmaken) wèl poogde argumenten te geven, dan bewijst hij, te schrijven zonder te lezen. Voorts: i k .h e b nooit één letter van hem gezien, laat staan: geweigerd, of helpen weigeren. Niet de dingen door elkaar halen!

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 maart 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 maart 1928

De Reformatie | 8 Pagina's