GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

EEN ANTWOORD VAN PROF. HAITJEMA.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN ANTWOORD VAN PROF. HAITJEMA.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Haitjema heeft, aangevallen van verschillenden kant (prof. Hoekstra, dr Kraan en mij) op zijn „theorie van de paradox" (dat n, l. in het geloof de grondwet van ons redelp denken doorbroken wordt) zich daartegen ver weerd. Ten' onrechte meent hij, dat speciaal het , , Asser" . nieuw-calvinisme in dien aanval op zijn parado.\en-leer zich Jaat her kemien. Eu als hij spreekt van , , nieuw-calvinisme" in zijn bestrijders, en zelf tegenover hein zich op Calvijn schijnt te beroepen, dan ^^ordl onzerzijds daartegenover gesteld, dat h ij in dezen Calvijn niet met recht aanhaalt en dal op dit punt zijn verweer niet juist is.Die onjuistheid blijkt b, v. in zijn verwer ping van de gedachte, dat het vleeschgeworden Woord een „katheder" - leer-stoel - zou hebben bezet; een uitdrukking, die evenwel niet zoo spoedig moest terzijde geworpen wor den, omdat ze niet alleen mt de Schrift at komstig is, maar ook de , .spanning", waarvan prof. H. zoo gaarne spreekt, levendig houdt, en - vergroot en werkelijk maakt.Dezelfde onjuistheid blijkt niet minder hier in, dat prof. Haitjema niet alleen door hem als bewijsmateriaal gegeven uitspraken van Calvijn tegen haar eigen bedoeling in verknipte, maar ook voorbij ziet, in het algemeen gespro ken, dat Calvijn de paradox (in strikten zin) zoo stellig mogelijk verwerpt en niet rust, eer ze uit zijn redeneeringen weggewerkt is. Hef bij Calvijn markante, verschil tusschen de valsche uitkomsten der door de zonde bedorven rede en de rede van den v, erlosten^ wedergeboren mensch, heeft prof. H. meermalen voorbijgezien in zijn constructie van Calvijns gedachteucyclus in dezen.Principiëele afwijking van Calvijns grondleggende gedachten valt trouwens hij prof-Haitjema telkens te constateeren. Inzake de klaarblijkelijkheid der openbaring, de doorzichtigheid der H. Schrift, denkt hij anders dan ooit met Calvijns opvattingen zal te rijmen ziJn. Zijn . methode van „hoogere synthese", van de „via media" heeft Calvijn op alle punten tegen zich, Calvijn redeneert uit het karakter der openbaring zelf, en gelooft, dat bet aan haar eigen efflcacia te danken is, dat zü een vaste, aan ïet kerkelijk leerambt toevertrouwde, en üi resultaten van geloofswetenschap te fixeeren geloovige „1 e e r" onderwijst.

V.

En nu willen we nog eens in enkele korte antithesen saamvatten wat gezegd is ol in het gezegde opgesloten ligt.

Haitjema zegt: stelling en tegenstelling moeten telkens beide t e g e 1 ij k werden aangevat: in het midden ligt de waarheid, Calvijn zegt: de Geest leert onderscheiden tusschen waarheid en leugen; hij is geen Geest der hoogere synthese (Haitjema), maar-der these', waartegenover de leugen haar anti-these plaatst'').

Haitjema wil in het algemeen de gedachtelijnen ^an de theologie (except dan de paradox voorloopig in de praktijk) telkens dringen naar liet uiteinde van den weg, en dus naar den kant, waar de waarheid zelf niet is, maar Calvijn noemt dit ridicuul; hij wil niet de eene stelling door de andere opheffen, maar de eenmaal uit het Woord geapprobeerde stelling bevestigen („door en door redeneeren", hoe verwerpelijk prof. H. dit ook vindt, en hoe gevaarlijk het inderdaad is) 2).

Bij Haitjema wordt een gefixeerde stelling, zoodra ze een tegenstelling tegenover zich heeft, dadelijk niet alleen aan den buitenkant, den zelfkant, van den helaas al te breeden weg der waarheid gebracht, maar ook onmiddellijk onder het niveau der bek^erings-werkelijkheid ge­ bracht: het fijne goud is voortdurend aan het verdonkeren. Hij zegt immers:

„dat de dogmatische arbeid, die het beshste kiezen absoluut schijnt uit te sluiten, toch inderdaad dè ééne besliste keuze doorloopend veronderstelt, dio zich in de bekeering voltrok. Het ware midden ligt niet in één vlak met de beide uitersten, die afgewezen moeten worden; het ligt hooger • en daarom MOET VAN BEIDE UITERSTEN IETS VASTGEHOU­ DEN WORDEN" (vergeet niet, dat hier geen sprake is van aanvuUings-waarheden, maar van stelling en tegen-stelling. K. S.)

Maar Calvijn zoekt de vrucht der bekeering oi.m. ook in het vaststellen der leer (ze kan zicih trouwens zonder leer ook niet eens herkennen als echt en zuiver); hij sluit daarbij de kerk en haar instituut niet uit. Hij bouwt een huis der kerk en een toren der waarheid, zonder dat hij iemand erop laat spijkeren het bordje met het schandschrift: toren van Babel, huis der leugen').

Haitjema wil altijd door onzeker zijn, durft niet kiezen, aarzelt. Calvijn aegt; -. als ik triumfeer, dan aarzel ik niet meer4)

Bartli-Haitjema zien den hoogmoed in het vasthouden der klare onderscheidingen tusschen waarheid en leugen, en meenen, dat, indien maar de Geest ons drijft, wij die oh ei er scheidingen wel zullen moeten zien als te overmoedig. Maar Calvijn keert het juist om: als wij maar ootmoedig en nederig zijn, dan zalde Geest ons de onderscheidingen wel leeren^).

De tegenstellingen zijn wel frapipant, meen ik.

En wat dien hoogmoed van dat „seignorale calvinisme" betreft, prof. Haitjema meent ten onrechte, dat de calvinist, die het zóó ziet, zich niet bewust is, dat 'hij zondaar is. AVant de calvinist dankt niet zichzelf, maar gelooft in de effectiviteit der o p'en barings daad van GOD. Alle roem is uitgesloten. '

En Prof. Haitjema schrijft wel, serieus genoeg:

„Het geloofskritisch gezichtspunt in te nemen bij al ons tlieologiseeren wil weze-nlijlfc ook d i t zeggen, dal „de enkele" (ICierkegaard) als getoovigo er heelemaai bij betrokken is, als hij denken en spreken wil over Gods openbaring. Welnu, de enkele is en blijft O'p aarde de zondige enkele, die zijn „zuivere rede" waarhjk niet zoo maar uit zijn zondige ik kan laten wcgloopen."

Maar wie beweert dat?

Niemand.

Maar dat is de kwestie dan ook niet. Prof. Haitjema klaagt, dat zijn bestrijders de zonde wegredeneeren; doch hunnerzijds woo dt hem verweten, dat hij de wedergeboorte, en de verlioliting van het vei'stand door den Geest der wedergeboorte (en der onderscheiding) buiten besclhonwing laat, althans in de praktijk. Calvijn echter oordeelt, dat het licht der bizondere genade, indien het eenmaal in ons binnenste is ontstoken, toch altijd branden blijft f^); en de waarheid doet vinden, klaarder en volkomener, en dus — .eschatologisch gesproken — met rijpende inzichten.

Over Calvijn is prof. Haitjema wel wat luchtig heengegleden. Zeker, Peter Brunner zegt het zoo. M'aar hoeveel anderen zijn er niet, die het heel, heel anders zeggen? '). Men moet kiezen; Calvijn wordt zwaar geplukt tegenwoordig; en de plukkers zijn veel, maar ook velerlei.

We stappen nu maar van Calvijn af en willen nog enkele bezwaren, die prof. Haitjema tegen mijn redeneering 'inbracht, onder de oogen zien.

Gemakshalve stel ik enkele kleinigheden op' den voorgrond, om d: iama met een laatste bezwaar van meel' serieuzen zin, afscheid te nemen.

Wat het kleingoed belreft: In mijn , , Bij Dichters en Schriftgeleerden" schreef ik, dat de gereformeerde gelooft in de eenvuldigheid van God. „Deze is hem de Eenvnildige", zei ik. Hierbij teekent prof. Haitjeina aan: „Ik dacht: de D r i e-vuldige"; en hij zet een vraagteeken achter den term: dat God de Eénvuldige is.

Het vraagteeken dwingt ons, aan te nemen, dat de tegenwerping heusch ernstig bedoeld is. Laat mij daarom verwijzen mógen naar onze dogmatici Bavinck en Kuyper, als zij spreken over de simplicitas, de eenvoudigheid (eenvuldigheid) van God*i). Bavinck zegt, dat de belijdenis der eenvoudigheid Gods (dat God „boven alle samenstelling verheven" is) een plicht is, een „roeping" is, aan de kerk gegeven, om alle deugden Gods gelijkelijk te eer en. En van deze roeping is de kerk zich bewust geweest, toen zij de eenvuldigheid (eenvo'udigheid) Go'ds leerde. Krachtens deze roeping ei\ent de kerk óók den plicht, om zoowel , , Gods absolute verhevenheid boven" als ook Zijne , .gemeenschap' met de wereld" gelijkelijk tot haar recht te laten komen. Hier9) volgt Bavinck dus denzelfden redon e er gang als ook ik koos in mijn uiteenzetting der bezwaren tegen de dialectische theoilogie van Barth: transcendentie en immanentie moeten ge 1 ij ke 1 ij k worden geëerd, en' dat hangt ten nauwste samen met de eenvuldigheid 'Gods.

Dit wat B a, V i n c k betreft. Het was in , z ij n zin, dat ik in mijn opstel over de Parado^x voorop stelde, dat transcendentie en immanentie bij Barih-Haitjema tevergeefs gelijke erkenning vragen (zie hieronder ook over Wobbermin).

En .wat Kuyper aangaat: prof. Haitjema zegt: , , Is God eenvuldig? Maar ik dacht: drievuldig". Tegelijk klaagt hij, dat ook ik de groote stellingen van Kuyper en Bavinck doorloopend intellectualistisch vervlak. Welja, Maar het is niet van alle ironie ontbloot, dat toevalhg juist over dezelfde redeneering, als we thans van prof. Haitjema mogen vernemen („eenvuldig"? ik dacht: drievuldig) dr A. Ku3'per met prof. Doedes een levendige discussie gevoerd heeft in , , Ex Ungue Leonem". Doedes redeneerde óók zoo: God is drievuldig; dus kan hij niet eenvoudig zijn. Maar dr Kuyper bestreed hem in genoemde brochure en kraakte op zijn college enkele harde noten over het geval. Hij merkte op, dat de argumentatie van prof. Doedes oppervlakkig was:

Hij toont zeil' niet eens te weten, wat de kerk ervan loert. Hoe zou hij anders kunnen zeggen: God is toch drie Personen on hoe zou het dan een EENvoudig wezen zijn? Bij zulke tegenspraaJi: houden wyi ons niet op De tegenspraak is niet nieuw. Zij is reeds te vinden bij Tertullianus, Socinus en Vorstius; maar bij' hen geschiedt het veel beter dan bij Doedes, aij hebben tenminste kennil van zaleen. Ook de Remonstranten hebben de simplicitas Dei (eenvoudigheid Gods) bestreden Wat bedoelt (volgens Kuyper zelf, K. S.) de uitdrukking „simplicitas Dei"? Het tegenovergestelde van „eenvoudig" is „samengesteld", tegenover „simplex" staat , , compositum". Eenvoudig is dufe: niet samengesteld En als dus Doedes komt en zegt: dat er van drie Personen gesproken wordt en dat dit meervoud is, dus dat God geen „eenvoudig" Wezen kan beeten, dan kan reeds de scholier, die aan de grammatica toe is, hem terechtzetten met de opmerking, dat wij b.v. nooit van den derden persoon

eenvoud, maar wel van den derden persoon enkelvoud spreken....

De opmerking van prol. Haitjema z ó u dus haar reclit hebben, als ik gesproken had van een enkelvoudig wezen Gods. Maar pïof. Haitjema maakt bezwaar tegen den term: eenvoudig (-vuldig). Als ik aan het debat tusschen Kuyp'sr-Doedes denk, dan kan ik de opmerking niet weerhouden, dat ik een klacht over vervlakking van de gedachtou, de ; , s t.ellin g en" nog wel, van Bavinck en Kuyper graag hoior, maai' voorloopig nog niet via den Groningschen katheder. Tenzij dan met andere argumentatie. WanI hel blijkt, dat Bavinck mijn positieve bewering tegen Haitjema's bedenkingen, en Kuyper mijn negatieve afwijzing van Haitjema's bezwaar hebben beschetmd. Mesr mag van hen verschillen, maar moet niet zoo ganw zeggen, dat in Groningen de stellingen van Kuyper en Bavinck zon deugdelijk worden gehandhaafd en uitgewerkt, en dan nog wel tegenover het neo-calvinisme vaii prof. Haitjema's te vroeg gepropageerde vrijmoedige verbeelding. Ik weet, dat Haitjema niet Doedes is. Maar als prof. Haitjema het stichtelijk vindt, te spreken van licht journalisten-veldgeschut, dan herinner ik mij, dat dr Kuyper zóó iets zag bediend door Doedes, bij gelijke interruptie als thans prof. Haitjema gaf. Ex ungue leonem: en kleinigheden zeggen soms heel erg veel").

Onder „kleingoed" zou.ik ook nog willen rangschikken mijn reeds vroeger gestaafde afwijzing van de aanklacht van prof. Haitjema, dat ik, door te spreken van een „zelfopenbaring Gods op de katheder'', die Hij voor Zijn Zoon gesticht hecEt, paradoxaal zou zijn , , togen wil en dank". Want het is niet paradoxaal, omdat het de grondwet van ons denken niet verbreekt, en het is niet , , tegen wil en dank", omdat ik niet alleen met Calvijn hierin zie de gelijke erkenning van transcendentie èn immanentie, maar ook aanvaard een g e s c h i e-d e n i s der openbaring, waarin zich ontplooit en verbreedt en versterkt wat in beginsel gegeven is in de daad Gods, als Hij ingaat met Zijn openbaring tol ons. Wie dat „een nog niet te boven gekomen zijn van de phase der logische tegenstrijdigheden in (m)ijn theologisch denken" noemt, heeft die bewering gedaan ten koste van een zuivere probleemstelling. Er is geen sprake van, dat alleen „pro memorie de Goidsopenbaring als Zelfr.penbaring uitgetrokken wordt". Want dat God Zichzelf, Zijn wezen openbaart, is de doorgaande getuigenis der gereformeerde calvinistische belijdenis. Prof, Haitjema neemt hier oen oogenblik den schijn aan, alsof hel verschil hierin, zou zitten: dat hij zou zeggen: „God openbaart zichz e 1 f", en dat de z.g. neo-calvinisten zouden zeggen: „God openbaart kon nis". Hij vergist zich. Wij zeggen: do kennis is het gevolg, de vrucht der openbaringsdaad van God (en van wat daarmee Zijnerzijds gepaard wordt); maar Hij openbaart zichzelf Het verschil ligt niet in het eerste lid, maar in het tweede lid van het woord , , Zelfopenbaring". Prof. Haitjema maakt van „opienb ar ing" iets anders dan de gereformeerde theoilogie ooit gedaan heeft. En van haar u i l w e r-king ook. Wanneer hij daarin Earth blijft volgen, dan zal het verschil, ondanks artikelen als het zijne (waarin het , , Eigen 'Vaandel" der con-Ies«iioneelen als groep wordt uitgeruild voor een eigen s t vaandel) eens moeten voor den dag komen. Een voorbeeld van den laatsten tijd? Wanneer Karl Barth met prof. D. Wilhelm Bruhn polemiseert over de „existentie" van den mensch, dan zoekt de een. — Bruhn — die „existentie" in. den „verborgen mensch", die den , , verborgen God" zou ontmoeten. Niet mee eens? Groed. Wij ook niet. Maar nu komt Barth zelf. ffij zegt tot Bruhn; dat hij, Barth, om te bepalen wat , .existentie" in zijn mond beteekent, den Heidelberger catechismus opslaat, en met dezen belijdt, (overeenkomstig vraag 2, 5, 8, 12) van geen andere existentie te weten, dan van eene-, die „in zonde en ellende" ligt. Staat er niet, zegt Barth, slaat er niet, dat ik van nature geneigd ben, God en rnijn naaste te haten; gansch en al onbekwaam tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad; iemand, die naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend heb? Welnu, zoo gaat hij verder: zoo staat het met den „ziele-grond". En daarom — aldus nog steeds Barth — appelleer ik daaraan, wanneer ik aan het , , exislentie-bowustzijn appelleer". Daar hebt ge 't weer: de natuurlijke en de geestelijke mensch woorden-niet oaaderscheiden in den weg van een historisch p.roces van wedergeboorte, geloofskennis en doorgaande verlichting des Geestes. Het effect der Zelfopenbaring en Zelfmededeeling iGods wordt anders gezien; tenslotte wordt het 'verdrongen in de veelheid der woorden. En als Bruhn aan Barth de vraag voorlegt, of ook bij Barth dan toch niet een zekei „hebben" van God aanwezig is, dan antw'oordt Barth: „neen; want als ik geloof, dat God mij heeft (bezit), daii belijd ik juist daardoor, dat ik Hem niet heb, niet bezit""). Wie dit Calvinistisch noemt, of het zelfs ermee verzoenen wil, die heeft niet alleen in de prolegomena, maar ook in de hoofdstukken over God en over de kenbaarheid Gods en over de heilsorde de gsreformeerdfe dogmatiek verlaten. Lees nog maar eens wat CaJvijn zei in de geciteerde plaatsen en waar al niet? „In Christus zijn wij in den Waarachtige", zegt Johannes.

Tenslotte: over 2 dingen van meer beteekenis nog oen afscheidswoord.

Prof. Haitjema is, als ik het wel zie, bezig, zijn bestrijders te beschuldigen en daarin en passant — ik neem graag aan: onbewust — te bedekken, dat hij bezig' is zich te retireeren. Maar tegen die manoeuvre heb ik bezwaar. SSJA*.^.

Wat is de kwestie? Eén van de oorzaken van het conflict ziet de hoogleeraar hierin, dat zijn aanvallers (meervoud) , , absoluut verwaarloozen" de „beteekenis der verhelderende onderscheiding", .die prof. Boessingh maakte, als hij zegt, dat de één hel , .irrationeele" in God zelf ziet (het object des geloofs), en de ander het betrekt op' de wijze, waarop God gekend wordt (dekentheoretische vraag in de theologie). En ^-zoo zegt dan prof. Haitjema - nu willen Kierkegaard en Bartli en ik het „irrationeele" uitsluitend in „theclogisch-kencxitischen zin", maar Otto bedoelt het in den eersten zin. Derhalve hebben dr Kraan en ik zich aaneen , , dwaasheid" bezondigd. En de reeks van profeten van het irrationalisme, die dr Kraan en ik telkefis geven (Kierkegaard, Otto, Barth) is dus „volkomen onjuist". Aldus de hoogleeraar.

Daar staan wij.

Maar nu gaan we eens nadenken. Dan ontdekken we 2 dingen. fSf^if

Allereerst, dat dr Haitjema niet èüiver weergeeft, wat gezegd is. Om bij mij zelf te blijven: ik gaf duidelijk aan, dat Bartih de paradox als kentheoretisch gegeven stelt (bl. 108); vervolgens, dat de terminologie van hel „irrationeele uit een andei'en hoek komt" (bl. 112, hierbij is aan de groep, waartoe Otto óók behoort, gedacht); en ik ging niet verder dan de uitspraak, dat het een het ander „ondersteunt". Het artikel van Boessingh haalde ik tro^uwens zelf op' dezelfde pagina aan. Men moet niet anders lezen dan er slaat. Voor mij was het erom te doen, dat de gelijktijdigheid van de redeneering, zoowel van den kant van Kierkegaard, als uit den tegenovergeslelden hoek, tot gelijk resultaat leidt: de paradox, waarin men dan niet maar berust, doch triumfeert. De gelijktijdigheid van deze dubi)e]e geesles-beweging leidde tol een ontmoeting, waarbij men elkaar de hand kon geven, de hand der verzoening. Prof. Haitjema weet trouwens zelf heel goed, dat in verscheiden theologische werken van den laatsten tijd op die gelijktijdigheid gewezen is: en het verband gezien is en uitgesproiken tusschen dezelfde menschen, die hij thans ' streng scheiden wil.

En hier kom ik terug op de anders te stoute bewering van een onbewuste manoeuvre: moet men nu heuscli gelooven, dat prof. Haitjema zélf óók van den aanvang af geweigerd heeft saam te gaan met Otto, dien hij thans een scheldbrief geeft, welken scheldbrief hij dan mij ostentatief voorhoudt? Het is moeilijk te gelooven. 'De hoogleeraar zegt, zichzelf getrouw gebleven te zijn, , , volkomen gelijk in de beschouwing". We zullen dan maar niet spieken over zijn „platonisch" zien van eertijds; maar wel hieropi wijzen:

a. In zijn meergenoemd artikel in „N. Th. St." zegt de hoogleeraar, dat de paradox is gegenereerd uit h e t o b j e c t, gecloncipiëerd uit het subject. God is hel object. Hier is dus 'NIET UITSLUITEND - gelijk het nu heet - de kentheoretische weg bewandeld. God heeft óók eraan meegewerkt; en nog wel primair, zooveel als genereeren meer is dan concipiëeren.

b. Wil men zeggen: ja, maar bedoeld is, dat God genereert als Openbaarder van zichzélf, (niet als wezen in Zichzelf), dan vraag ik m(> af, waarom dan een paar regels verder slaat, dat het paradoxale niet enkel subjectieve levenshoiiding zijn kan, maar ook evenmin uitsluitend (dus toch wel mede) kan gezien worden als kenmerk van de objectieve, irrationeele werkel ij kh eid?

c. Waarom staal dan in dit artikel: „Het Ungoheuere (Otto) is overal"? Prof. Haitjema, die zoo vriendelijk was, ' mij na verschijning van. , , Bii Dichters en Schriftgeleerden" dit artikel in overdruk te 'zenden, heeft THANS met inkt daardoor een streep gehaald. Maar ik vraag: sedert hoelang onderscheidt hij zoo streng? Mag hij kwalijk nemen, dat anderen parallellen trekken (ontmoetingen zien, meer niet), die hij ook zelf heeft gewild? Tenidei', waar de hoogleeraar laat staan, dat hij zichzelf gelijk gebleven is ?

d. Trouwens later in hetzelfde artikel worden Olio's termen (mysterium tremenduni etc.) weer gegeven en — aanvaard (bl. 132). En Barth zelf neemt in zijn omschrijving van het begrip' der religie Otto weer als getrouw getuige op-(Dogm. I, 304). Het begrip der religie.is nu eenmaal niet te scheiden voor een gereformeerd, ' confessioneel theoloog, van — God, Zijn wezen en werk.

Het komt mij voor, dat prof. Haitjema den scheidbiief eerst onlangs gedateerd heeft, maar nu zijn opponenten verwijt, dat zij hem niet geantidateerd hebben. Maar het is nooit behoorlijk, Ie antidaleeren. Eigen brieven mag men dat niet doen; laat staan die van anderen.

En nu nog een laatste woord over het „eschatologisch moment" in de theologie. Prof. Haitjema beweert ^zoo maar even dat zijn bestrijders (meervoud) vreemd zijn aan het „eschatologisch mument aller geloofskennis" samen. Allhans is hij, mildelijk sprekende, bereid te concludesren tot deze uitspraak, dal wij „er althans heel gemakkelijk over heen glijden". Och ja. Ik zal maiir niet herhalen, dat ik op den jongsten Vrije-Universiteitsdag, toen ik tegen Barth-Haitjema opiponeorde, aan dat eschatologisch moment opzettenaar het eschatologisch einde.

a. wat in den mond vau prof. Haitjema „eschatologisch" heet, is hel niet; het 'kan evengoed naar het oer-begin als naar het einde worden betiteld, wat hij wil.

b. wie de geschiedenis der bizondere openbaring aanvaardt, en God daarin krachtig en werkzaam van stap' tol stap verder ziet gaan, die ziet < in gelooft elk moment van het heden Gods werking naar het eschatologisch einde.

c. als prof. Haitjema het zoo'n overmoedig werk vindt, „tegen den zolder aan te springen" (zie boven, art. H), waarom meent 'hij dan binnen de maat van het schepsel te blijven, als hij een (denkbeeldige) brug construeert naar het alleruiterste der dingen en der w.erken en der openbaring Gods?

d. De eschatologische werkelijkheid, die do gereformeerde belijdenis aanvaardt, wordt door de paradoxale gedachte van prof. H. feitelijk losgelaten; w^ant de consummatie aller dingen neemt in haar rijkdom op de voltooide en gezuiverde werkzaamheid van den tijd en haar vrucht. Niet .alleen de eer en de heerlijkheid der koningen gaat in het nieuwe Jeruzalem, maar eveneens de eer en de heerlijkheid der profeten, der belijders, d'er leeraars. En ook, zoo men wil: de resultaten van de geloovige katheders....

En hiermee heeft ondergeteekende, zijnde neocalvinist volgens verschillende tegenover de gereformeerde kerken staande broeders, de eer, prof Haitjema te groeten met een handgebaar in de richting van Calvijn.

Zou prof. Haitjema ons niet eens willen vertellen, of Georg Wobbermin z.i. ook al neo-calvinist is? Zoo hij antwoordt: ja; dan zwijg ik stil. Zegt prof. Haitjema: neen, dan verstout ik mij, en zeg:

dan is het wel zeer merkwaardig, dat ook Geoi^ Wobbermin concludeert, dat de dialectische theo-

logie het geloof rationaliseert, en de immanentie Gods te kort doet, zoo niet.ze •geheel verwaarloost12)

Men zal goed doen, de argumenten, tegen Barth's tlieologie ingebracht, rustig te wegen, .inders vervalt men in de fout van het blad, dat ingezonden stukken, plaatst tegen het „etiketteeren" van andersdenkende medechristenen, doch dat niettemin rustig toeziet als prol. Haitjema hen, die hetzelfde zeggen als vele buitenlanders, rangschikt onder de neo-calvinisten, of Assen-lieden, en dat welhaast hem hierin overvleugelt door te ontdekken, dat het verzet tegen Barth farizeïsme is.

Waarvan Wobbermin vreemd opizien zou, en met hem tientallen anderen in het overigens te prijzen buitenland.

Ja, dat buitenland. Zon het ons niet te veel met zijn prolegomena soms afvoeren van onze eigen legomena? Want hoe moet het nu, als een confessioneel hoogleeraar een vraagteeken plaatst achter de uitspraak, dat Goid eenvuldig is, terwijl de confessie begint met art. 1: Wij gelooven allen met het hart en belijden is een eenig en eenvoudig 'f, , hetwelk .^ wij; : .; , !Go; d-.iroemen i? J, met .den mond, dat er geestelijk wezen hetwelk wij God noemen?


') Comm. op 1 Joh. 2:21: egue enini dialectica est ista propositio, mendacium dilïerre a veritate (quafiter in • scliolis generales regiüae tradiintur), sed ad p r a x i n et 11 sum a cc omm o dat us sermo; ...... cxujdquid fraudis inlendet Satan, aut quacunqua parte eos adoriatur, lucis et tenebramm discretionera fore in proraptu dicit, quia ducein habcant spiritum.

2) Comm. op 1 Joh. 2:37: i d i c u I u s e s s a t Johannes, .... si i nut iI em d o c t ri n am pir o f u n d er e t. .. Tot de. doctrinae utilitas behoort o.m. oot, quod ubi probe tenont homines quod expedit: ommonefacjmus tarnen eos et excitamus ut m a i o r i n d o c o n f oi r m a t i o i 11 i s a c c e d a t. De verwijzing naar den auctor primarius (God) beteekent niet een opheffing van onze stellingen door het jjoneeren van de tegen-stelling, doch een bevestiging (Ier eerste stelling: n summa, non alio spectat quam ad s t ah il i en dam eorom lidem, dirni eos ad spiritus examen revocat qui solus est idoneus doctrinae censor et approbator: um E.4M cordibus nostris obsignat, ut certo> s'e i a m u s D' e u m 1 o (j u i. . . . En het behoort, o.m.-ook lot spiritus officium: empo iudicib et discretionè nos regere, ne mendacio fallaniur, ne haereamus suspensi et pierplexi: e velut d u b i i s in rebus, v a c , i 11 e m u s.

3)Comm. op 1 Joh. 4:1 („beproeft de geesten"): ed hic nasoitur ditficilis quaestio: uia si penes singulos ius et arbitrium erit iudicandi, nihil unquam certi c o n-stitui pot erit (dat vindt Calvijn blijkbaar een ramp): «iguin potius v a c i 11 a b i t t o t a r e 1 i g i o. BESPONDiEO, du-; ï||glex v„; , esse doctriijae examen: rivatum, et publicum. Fri-§' yatiim-f, quo uniisquisque f idem suam stabilit, ut tuto a'cqiiiesca t(!) in ea DOCTRINA, quam a Deo no vit 'prof ec tam esse. Publicum examen ad communcm ecclesiae con sen sum et poHteian (grieksdie letter) spectat. Nam quia periculum est ne surgant fanatici homines, qui se tejnere iactent spiritu Dei esse pTaeditos: ecessarium est hoc r o m e d i u m (volgens Barth-Haitjema is 't een skaiidalon), ut simul conveniant (brr, een convent, een synode, een Verdinglichung, een toren van Babel) fideles, et IIATIONEM pii purique conseinsus quaerant.

4) Comm. op 1 Joh. 5:20: icit igitur Deum in Christo nobis ita esse patefactum, utiam nulla sit ha, esitandi ratio.... Hoc consilio docet apostolus nos Christi beneficie consequutos esse cert am' veri Dei notitiam, ut non f 1 u c t u e m u s i n c e r t i.

5)Comm, op 1 Joh--1:6: odo pium a noljis studium afdhibeatur cum humilitate et modestia, aderi t spiritus di s cret i on i s, qui se ipsüm in scripturis loquentera, tanquam fidus interpres, exponat.

6)Comm. op 1 Joh-5:20: /Ucem ergo apostolus intelligit, quam intus acèendit Chrislus in cordibus suorum, et quae semel accensa numpiam exslinguifur, etiamsi in quibusdam ad tempus suffo.cari interdumcontingat.

7) Zié.; «#JPs«? M5-Mitchell .tfunter mf'^m\x< !> Teaching nf Calvin: ' a modern Interpretation. Glasgow, Maclehose, .Tacksim i-Co., 1920. B.v. Whatever he says nnist be doctrinally cornet enz. Zie blz. 72/3 .... They must be accepted as in the highest degree reasonable, that is, consonant with the principle.5 of the divine mind.... etc^ hi. 80. - Richard II. (rriitzmacher. Wort und Geist, Leipzig, Deichcrt, 1902, S. 122 (geschlossene, ineinandergreifeiide, Vorstellungen .. .. im Zusammenhang mit den Grundgedanken . . .. S. 124: der GeisI sich immer par und conlormis: ... kein Sclmiach sich (lem, was er einmal geredet hat (blikbaar in het menschelijke vlak) fur immer zu unterwerfen....

8)Het woord „eenvoudig" krijgt in onze taal langzamerhand een zekere onduidelijkheid door zijn uitlegbaarheid in vorscliillenden zin. , , Eenvul(ligheid" drukt beter de hier bedoelde theologische gedachte uit.

9) Bavinck, Geref. Dogm., 2e en , 9e druk, U, 99, 100.

10)qie Ex Üngue Leonem, en IJictaten Dogmatiek van dr \. Ku3'per. I, Locus de Deo, pars prima, 148/9, 1.50, lóJ, 1Ö6. Ik zou over dit ., kleingoed" niets zeggen, als ik ïiiet demonstreeren wilde. hoe men van Apeldoorn tot Groningen via Huis-ter-Heide spreekt over neo-calvinisme!

11) Zwischen den Zeiten, 1927, 5 Jhrg. Heft 1, 33, vv. Brnhn schreef: Vom Gott im Menschen. Ein Weg in metaphysisches Neuland. Töpelmann, Gieszen, 1926.

12) Die Christiiche Welt, 42 Jhrg. nr. 3/4, 4 en 18 l'ebr. 1928.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 maart 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

EEN ANTWOORD VAN PROF. HAITJEMA.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 maart 1928

De Reformatie | 8 Pagina's