GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

De moeder bij den doop.

Het ook hier geciteerd artikel van dr H. W. V. d. Vaart Smit over cl'e vraag, of de eisch, dat de moeder bij den do'op' niet zal willen tegenwoordig zijn, • maar helpen zal, den doop; op den eersten Zondag na de geboorte te doen toedienc'n, uitvloeisel is van goed-gereformeerde doopsbe^ schouwing, bracht reeds veel piennen in be-weging. Van het gevoelen van d'r C. Bo'uma, die zijn meening later nog toelichtte en handhaafde', maakten we reeds melding. De objectiviteit vraagt, dat ook andere stemmen hier weerklank vinde'ii.

Ds J. D'. Boerkoel geeft in „Watergraafsmeersche Kb." een nog te vervolgen geschiedkundig overzicht, waarin deze passage voorkomt:

Anders dan de Confessie, laat wèl de Kerkenordeiiing — en daar is het geheel op zijn plaats — zich over den tijd van den Doop uit. Zij schreef aanvankehjk den vroegdoop voor. De eerste bepaling dienaangaande gaf de Synode van Dordrecht in 1574: „Het verhoudt Godts zal in den kinderen s o o haast alsmen den Doop cliristelicken becomen kan, mat den Doope verseghelt worden". En dat daarmee wel degelijk op den vroegdoop werd aangedrongen, , doet de voleende bijvoeging zien: „die affectie de? oiïderen (de neiging der ouders), die den doop harer kinderen beg'heeren uit te stellen ter tijdt dat de moeders zelve liaer kinderen preseiiteeren, en achten de broeders glieen wettelicke oorsaeoke te sijn, om den doop uit te stelten".

Jtaar „de broeders" werden later soepeler; de zin over de affectie der ouderen werd na 4 jaar, op 'de Dordtsche Synode van 1578, geschrapt. Ook nog in een ander opzicht werd men minder formalistisch. In 1574 was bepaald, dat alleen „sware oorsaecke" een verontschuldiging voor uitstel was; over de geldigheid van die oorzaak, b.v. ziekte van het kind; afwezigheid van den vader, die op zee voer, verre afstand) m.oest het consistorie, de kerkeraad oordeelen. Maar in 1581 op de Synode te Middelburg, werd dit laatste in dien zin gewijzigd, dat het oordeel over - de wettigheid van uitstel aan de ouders zelf werd overgelaten, en dus niet meer bij den kerkeraad stond. En in de tegenwoordige redactie luidt art. 56 van onze Kerkeiiordening: „Het verbond Gods zal aan de kinderen der Christenen met •den Doop zoo haast als men de bödieiiing deshalve hebben kan, verzegeld worden, en dat in openbare verzameling, wanneer Gods AVoord gepredikt wordt". Van zware oorzaak tot uitstel wordt niet meer gerept.

Alen ziet het, deze bepaling laat ruimte voor verschil van gevoelen.

„De Geref. Kerkb. 'van Amsterdam-Zuid" de aldaar bestaande Geref. Kerk) zegt: (van

Ontkend kan liet niet worden, dat de Roomsche kerk in verband met haar gansche beschouwing van liet Sacrament, de kinderen zeer spoedig na de göboorte den doop toedient.

Alaar ofschoon de beschouwing der Gereformeerden van het Sacrament vierkant staat tegenover die van de Roomsche kerk, hebben ze toCh uitgesproken, dat „de Doop moet geschieden, zoo haastig zulks 'geschieden kan". Wanneer we nu bedenken, dat het er bij onze vaderen in hunne reformatorische actie om ging, niet, om maar uit te zuiveren, wat bepaald door de Schrift verboden wordt, maar om in de Kerk te doen, wat de Schrift gebiedt, en dat zij in huri feilen strijd tegen Rome toch poneerden, dat de kinderen gedoopt moeten worden in de eerste samenkomst der gemeente, 'die na de geboorte werd gehouden, dan hebben wij tocii waarlijk geen vrijheid, om aan den „vroegdoop" een Roomsoh stempel op te drukken. Deze is door en door van Gereformeerden oorsprong en werd welbewust door de Gereformeerde Kerken aanvaard.

De doop na de herstelling der moeder is niet opgekomen uit een reactie tegen de Roomsche Döops-practijk, maar uit gansch andere motieven.

Toen men niet meer verstond de rijke beteekenis van het Verbond der genade en de heerbjke gave van den Doop, toen ging men het zoeken in allerlei vorm bij de Doops-bediening. Toen was het sober, maar rijk formulier, dat bij den Doop gelezen wordt, niet meer voldoende, maar ging men van meer waarde achten ds toespraak van den dienstdoenden dominé tot de ouders. Toen was liet iiizettings-woord, dat als Doopsformule ^ gebruikt wordt, niet meer krachtig genoeg, maar moest dit met een , , amen" besloten worden. Toen wilde men •den Doop niet meer bedienen, telkens wanneer dit noodig bleek, maar kon men daar-voor maar één beurt in de maand beschikbaar stellen. Toen ook achtte men het noodig, dat niet de vader alleen kwam, om het kind ten Doop te presenteeren, maar stelde men in, dat de moeder mede verscheen. En toen kwam het zelfs zóó ver, dat in sommige psalmboeken, die op den preekstoel gebruikt werden, 'door eigenmachtigheid van sommige drukkers, het „waarvan gij vader zijt" vervangen werd door , , waarvan gij ouders zijt".

Zelfs in den eersten tijd van de reformatorische beweging in de vorige eeuw was men hieraan nog zoo gewend, dat er geen verzet aangeteekend werd. Pa.s later kwam men tot de ontdekking, dat men in dit opzicht allerminst op den goeden weg ivas.

En het orgaan van de Geref. Kerk van Amsterdam (Groot) zegt:

Dat de doopspractijk in het allernauwste veiirand staat met de doopsbeschouwing, blijkt weer zonneklaar uit een artikel van Dr van der Vaart Smit in het G e-reformeerd Theologisch T ij d schrift. Zijn doopsbeschouwing doet hem de doopspractijk, die vóór 1817 in onze Gereformeerde Kerken regel was, in een verkeerd licht zien. Weer een treffend bewijs, dat leer en leven niet te scheiden zijn. AVie van oordeel is, dat het verbond Gods aan de kinderen der Christenen in 'den Doop verzegeld wordt, zal deze genadige verzegeling van het verbond zoo spoedig mogelijk zoeken.

De vraag die inzake den tijd van den Doop alles beslist is deze: Is tegenwoordigheid van de moeder bij den doop zoo noodzakelijk, dat daarom de doop moet worden uitgesteld?

Bij het beantwoorden van deze vraag beslist onze doopsbeschouwing. En dan aarzelen wij niet te verklaren, 'dat de beschouwing van den geleerden schrijver de onze niet is, en naar wij meenen ook niet die van onze Gereformeerde Kerken in haar belijdenis.

Andere bladen geven excerpten uit het artikel van dr v. 'd. V. S. oif begonnen een historisdi overzicht. Het weekblad „De Weklc'er" .tenslotte grijpt het artikel van dr v. d. V. S. aan en zegt zO'O ongeveer: dat hebben „wij" nu allemaal al lang gezegd, en kijk, nu koimt ook eens een gereformeerde dat zeggen. AVaarmee natuurlijk de schijn aangenomen wordt, alsof in, de Chr. Geref. „Kerk

een en ander zou zijn beredenee> rd met argumenten, en officieel een conclusie zou zijn vastgesteld. Hetgeen — tenzij ik me vergissen modit, wat ik alsdan za; l weten te herstellen — .maar fantasie is; gelijk zooveel in de Chr. Geref. pers als offitiëele cpinie dezer kerk voorgesteld wordt, terwijl liet inderdaad niets meer is dan een terwille van de gewenning gaarne geacclepiteerde en eigenlijk in goed geloof onderstelde communis opinio vaii de woordvoerders, voorzoover zij zich ero'ver uitlieten.

De geref. pers in het gelijk gesteld.

\"an het in den wortel ongereformeerde schrijven van ds Aalders in de p: eirs van dr Geelkerfens groep heb ik oailangs hier een cJtaat gegeven. Ds Aalders' artikelen maskeeren m.i. het toch niet te verdoezelen feit, dat hij wel Karl Bartli's 'beschuldiging van den „hooigmoed" in ons denken meehelpt verbreiden, maar heenloopt over het feit, dat deze aan'klacht van Barth zich ook keert tegen — laat ons zeggen — onderschrijv'ing van 'de 3 iormulieren van eenigheid, gelijk deze zelf willen aanvaard worden. Om maar te zwijgen van het andere feit, dat da idee eener calvinistische wetenschap, zooals die in de Vrije Universiteit zich belichamen wil, er geheel mee plrijsgegeven wordt. Ook in de liberale pers trok' wat ds Aalder'sl schreef, de aandacht. De „N. R. Ct." schreef, niet in verband met jtiet door mij geciteerde artikel, maar naar aanleiding van een bijdrage van denzelfden auteur in „Onder Eigen Vaandel" het tijdschrift der ciorifessioneelen (prof. Haitjema o.a.), het volgende:

„Ds J. G. Aalders (predikant bij de Geref. Kerk in Hersteld Verband te Amsterdam) schrijft een artikel üver „Het theologisch belang van het Assensche leergeschil". Ds Aalders is reeds de derde predikant der Hersteld-Verbandsche Kerken, welke gastvrijheid in „Onder eigen vaandel" geniet (vóór hem ds E. L. Smelik en ds J. ^. Buskes). Ds Aalders verklaart, zulks in tegenstelling met hen (bijv. dr W. Kolfhaus) die meenden, dat te Assen te veel gespecialiseerd werd, 'dat het er ging niet slechts om vragen van bijkomstigen aard, formeel-kerkrechtelijk en splint, erig-dogmatisch, maar vraagstukken van fundamenteelen aard, die ons terugyoeren tot de groote'grondbeginselen der geheele theologie. „Drie theologische belangrijke betrekkingen zijn in geding: Bijbel en Woord Gods, Schrift en Kerk, confessie en conscientie". „Het oud-modernisme vond met het oog op de kentering van het geestesgetij zijn reactie in het rechts-modernisme, moge het neo-calvinisme van Kuyper .en Bavinck dan zijn daaraan evenredige reactie vinden in het streven eener zich losmakende groep van jong-Gereformeerden. Zü voelen zich aangetrokken op vele punten tot den geestelijken ernst en de tijdsoriënteering der rechts-modernen, zfj voelen zich verwant aan vele gedachten en tendenzen der oudere ethischen, met name Gunning, zij voelen voor < > en deel althans, vooral sterke gelijkgestemdheid met de tonen, die Barth doet hooren. Zullen wij metterdaad iets leveren, dan lijkt mij noodig tegenover het al te eenzijdig Calviniseeren van de theologie, dat in de kerl; en onzer herkomst mode werd, ons eerlijk en onbevooroordeeld ook weer over te geven aan de groote gedachten van dien zoo oorspronkelijken geest, dr Maarten Luther". In welke richting dus de groep-Geelkerken hernieuwe oriënteering zoekt, göeft ds Aalders wel duidelijk aan; preciseering van bepaalde nieuwe ideeën geeft hij echter in dit artikel iiiet. Maar hij rechtvaardigt Assen in dit opzicht, dat het er om groote dingen ging. Het artikel is zeer belangwekkend in dit verhand".

In aansluiting hieraan sahrijft ds Renting in „'Geldersche Kerkbode":

Men zal moeten toestemmen, dat de laatste uitspraak volkomen juist is. ^

Het is een zeer belangwekkende bekentenis. Spreekt Ds Aalders in dit artikel alleen voor zich zelf of is_ hij de spreektrompet der geheele groep?

We_ zouden het ten zeerste betreuren, wanneer het laatste het-geval was.

De hoop op een eventueele toekomstige heeling der kerkelijke breuk zou daardoor ontegenzeggelijk in rook ver-vliegen.

En Dr A. Kuyper Jr merkt in „Cleref. Kb. v. Rotterdam" in gelijken zin op':

Er zijn sommigen, die oordeelen dat te Assen te veel gespecialiseerd werd en dat men zich op de Synode van Assen te veel heeft bezig gehouden met vragen van bijkomstigen aard, formeel kerkrechtelijke en splinterig dogmatische kwesties. Niet alzoo Ds Aalders; hij erkent ruiterlijk dat in Assen behandeld zijn „vraagstukken van fundamenteelen aard, die ons terugvoeren tot de groote grondbeginselen der geheele theologie".

Even later (naar aanleiding van ds Aalders' algemeene oriënteering):

Dit betreft dan het negatieve van hun streven, zich losmaken van het neo-Calvinisme van Kuyper en Bavinck. Merkwaardig is, dat nu niet alleen de naam van Kuyper, maar ook die van Bavinck genoemd wordt, van wie men zich „losmaken" wil.

Maar nu komt het positieve. Men moet zich niet •alleen losmaken, maar ook vastmaken. De vraag aan wie men zich vastmaken zal, na zich van Kuyper en i3avinck te hebben losgemaakt, wordt aldus beantwoord: „Zij voelen zich aangetrokken op vele punten tot den geestelijken ernst en de tijdsoriënteering der i'echts-Modernen, zij voelen zich verwant aan vele gedachten en tendenzen der oudere Ethischen, met name 'Gunning, zij voelen, voor een deel althans, vooral sterke gelijkgestemdheid met de tonen, die Barth doet hooren. Zullen wij metterdaad iets leveren, dan lijkt mij noodig tegenover het al te eenzijdig Calviniseeren van de tlieo-•^logie, dat in de kerken onzer herkomst mode werd, ons eerlijk en onbevooroordeeld ook weer over te geven aan de groote gedachte van dien zoo oorspronkelijken geest Dr Maarten Luther".

Ds Aalders spreekt hier duidelijke taal. We weten wat we aan hem hebben. Negatief zich losmaken van Kuyper en Bavinck, en positief zich vastmaken aan rechts-Modernen, aan Ethischen als Gunning, aan Barth en aan Luther.

Het strijdprogram wordt duidelijk, helder en klaar ontwikkeld. Met open vizier wordt gestreden. Maar één ding blijkt, en wordt voor oningewijden en eenvoudigen steeds meer helder, als het licht der zon, dat de Synode van Assen mees.terlijk juist heeft gezien, dat het niet ging om kleinigheden of afgeleide quaesties, maar om fundamenteele waarheden.

Onze vijanden rechters zijnde. De „N. Rott. Crt." zegt er dit van: „in welke richting dus de groep-Geelkerken hernieuwde oriënteering zoekt, geeft Ds Aalders wel duidelijk aan; preoiseering van bepaalde nieuwe ideeën geeft hij echter niet. Maar hiJ rechtvaardigt Assen in dit opzicht, dat het er om groote dingen ging".

Dit is duidelijke taal. Hier is geen woord Fransch bij.

Jiet is goed, dat vvekelijfcs meer in het licht treedt, dat de groep-Geelkerken het Calvinisme, gelijk het zich historisch ontwikkeld heeft, en hier te lande naar voren trad, loslaat. En het wordt hoog tijd, dat die enkelen in deze groep., die tegenover DAT: Calvinisme een verantwoordelijke positie aanvaard hebben, , niet zonder aanroeping van Gods naam, noch zonder betuiging van geestelijke eenheid met den grondlegger der Vrije Universiteit, maar die toch nog altijd hun naam aan' de beiweging van de groep-Geelkefken geven, dit al sterker beweerde feit óf erkjennen als juist, óf bewijzen als ten onrechte geconstateerd. Er zal toch wel wat moeten gebeuren; zwijgen gaat niet langer.

De Vrije Universiteit en de uitspraak der Asser synode.

Zooals men weet, is een commissie benoemd, die tot taak had,

van advies te dienen bij de beantwoording van de vraag, of artikel 2 der statuten (der V. U.) zoo is te interpreteeren, dat tot de daar genoemde Gereformeerde beginselen behoort het goddelijk gezag der Heilige Schrift, gelijk de Gereformeerde Kerken in Nederland in haar kerkelijke vergaderingen hébben beleden en handhaven.

Deze commissie kwam. gereed met haar rapport en gaf het over aan publicatie in de dagbladpers.

'Omdat ik daarnaar verwijzen mag, zal ik niet geheel het stuk hier overnemen, wat trouwens ook niet strooken zou met den aard dezer rubriek!. Wel wil ik op deze^ hier voilgende, passage opizettelijk de aandacht vestigen:

Zoowel op grond van de bewoordingen van art. 2 als van de eenstemmige uitspraken van de stichters en woordvoerders der Vrije Universiteit moet geoordeeld, dat volkomen terecht binnen den kring van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs' op Gereformeerden grondslag algemeen wordt aangenomen, dat tot de Gereformeerde beginselen, in art. 2 genoemd als gronde slag voor alle onderwijs, dat in hare Scholen gegeven wordt, behoort het Goddelijk gezag der Heilige Schrift, gelijk dat wordt beleden in de drie Formulieren van Eenigheid, door de Nationale Synode van Dordrecht voor de Nederlandsohe Gereformeerde Kerken vastgesteld. Dit sluit in, dat al wat de Heilige Schrift ons mededeelt cf leert, onvoorwaardelijk wordt aanvaard, en sluit uit een willekeurig handelen met de Heilige Schrift cf met haar uitspraken, en derhalve ook het in twijfel trekken van den letterlijken zin van bestanddeelen van het heilige geschiedverhaal, zonder het aanvoeren van deugdelijke, met het Schriftgezag bestaanbare gronden.

lOmdat enkele bladen, wier naam thans niet ter zake doet, hetzij door een poging tot saamvatting van het rapjport in een met vette letter gedrukt opschrift, hetzij door spatiëering van enkele passages, enkele ANDERE elementen naar voren brachten, en min of meer als kern van het betoiOg voorstelden, (hoewel deze door mij hier geciteerde zin aan het slot voiorkomt), en omdat de gedachten van bovenstaand citaat dJoor deze bladen dus in saamvattend opschrift en spatiëering op den achtergrond gedrongen weiden (natuurlijk onopizettelijk), laat ik van mijn kant nu eens op DEZE clausule allen nadruk vallen. Vv'j^ant daarop komt het voor mijn besef nu eigenlijk aan. Ik' Taen zoo vrij te spatiëeren. Want als ik nog lezen k'an, staat hier ongeveer dit, €at wie eenzelfde opvatting heeft in dogmaticis als de kerfelijke gemeenschap, 'die dr Geelkerken volgde met verlating van de Geref. Kerken, of zich bewust om confessioneele reden aan het weekblad , , W!aoird en Geest" verbindt (het blad met zijn den laatsten tijd al duidelijker uitgespiroken kleur) in strijd komt met art. 2 der Statuten voornoemd. Een oordeel, waarmee ondergeteebende het wel eens is.

Van avontuur tot avontuur.

j, De Stroom" geeft onder „Geestelijk Leven" een artikel van R. J. L., onder den titel: „Prof. Schweitzer over Wereldbeschouwing": Daar lees ik o.m.:

De loop der omstandigheden bracht met zich, dat wi) een so'.iede wereldbescliiouwing moesten ontberen. De ineenstorting der wijsbegeerte en het opkomen van de natuurwetenschappelijke zienswijze maakten voor ons een, het denken bevredigende, idea'.istische wereldbeschouwing tot dusver onbereikbaar. Ook was onze tijd zoo arm aan diepe denkers, als welliobt nooit een voordien. Enkele knappe koppen, die met een groote m_atc van kennis en met de beste bedoelingen, zicli aan reparatiewerk waagden, en tal van verblindende kometen: meer was ons niet bescheiden. Wat deze aan wereldbeschouwing voortbrachten, kon een academisch gevormdeti kring bezighouden, of een paar leerlingen in extase, brengen. Maar het volk had er niets aan.

Zoo begonnen wij onszelf te suggereeren, dat men er ook wel zonder wereldbesclioiuwing kon komen. De behoefte, om ons bezig te houden met de wereld-en levensproblemen en ten aanzien daarva.n tot een resul taat te komen, raakte afgestompt in ons. Doordat wij ons aan gedaclitenloosheid overgaven leefden Avij; intlivid.uee! en als gemeenschap, op de toevallige prikkels en impulsen, welke de werkelijkheiil ons gaf. Een ervaring van meer dan anderhalve mensohenleeftijd 'iieoft ons nu dubbel en dwars geleerd, dat de wereldbeschouwing van het 't-zonder-wereldbeschouwingkunnen de meest waardelooze van tdle is, en niet slechts de rulneering van het geestelijk leven, maar ondergang in alle opzichten beteekent. Waar geen officieren van den generalen stat meer voor een geslacht liet veldtochtspfan uitdenken, leiden de ondergeschikte officieren het — zoowel wat de ideeën betreft, als in de practijk — van avontuur tot avontuur. De wederopbouw van onze tijd moet'dus aanvangen met den weiieropboiiw van onze wereldbeschouwing.

Dit zijn, gelijk men begrijlpt, gedachten van prof. Schweitzer.

fT'er overweging aan wie t e g e 1 ij k e r t ij d hèm èn.... Karl Barth als leidslieden importeeren; gelijk te dezen dage hier en daar geschiedt, .niet zonder het waagstuk van het vallen van avontuur in avontuur.

Nog eens: Angst voor moraal.

Aan wat reeds onder dit hoofd geciteerd werd, vioeg ik volledigheidshalve nog toe, wat ds Gorter in „De Stroom" antwoordde op de door ons geciteerde bedenkingen:

Inzake „Angst voor Moraal" heb ik collega Cramer weinig te antwoorden. Wat hij over ten onrechte moraliseerende dominees schrijft weet ik ook wel, al bezit ilv meer geloof dan hij in een ernstige aanpiij.zing van het goede. Maar de door mij genoemde auteurs vervallen in een ander uiterste: zij' stellen zich tegenover de moraal met opzet negatief. Van deze houding is, als van alles wat negatief is, alleen maar kwaad te verwachten; daarom meende ik haar te mogen brandmerken.

TM.en wijst mij er op, dat de betiteling Z.W. E.W. (van een ..dominee) in „De Stroom" (zie verleden week) ironisch bedoeld is. Waarmee ik' blij ben.

„De Kuyper-kerken".

Een van de vriendelijkheden, waarmee de fractie-Geelkerken en enkele woordvoerders der confessioneelen hun objectieven zin en liefde demonstreeren, is de benaming: „Kuyper-kerken" als epitheton ornans voor „de Gereformeerde .Kerken in Nederland". Prof. Grosheide wijst in „N. H. Kbl." dien naam af en zegt o.m.:

Er zijn dan ook tal van concrete punten te noemen, waarin de opvattingen van Dr Kuyper in onze Kerken niet zijn aanvaard.

Al dadelijk moet gewezen op de vereeniging van 1892. Toen kwamen twee kerkengroepen samen, waarvan de eene, de talrijkste wat ledental betreft en met een historie achter zich welke tot zeer nauwe aaneensluiting had gebracht, den invloed van Dr K: uyper slechts zeer zijdelings had ondervonden, men kan zelfs zeggen weinig of niet. En het gevolg is dan ook geweest strijd op allerlei punten, een strijd, , die geëindigd is wel zóó, dat de opvattin, gen van Dr Kuyper recht van bestaan behielden, maar volstrekt niet y.ó6, dat zijn bijzondere meeningen absoluut zegevierden. We behoeven maar te herinneren aan de opleidingskwestie.

Ook in andere opzichten hebben de Gereformeerden zich volstrekt niet onvoorwaardelijk bij Dr Kuyper aangesloten. Hun Zondagsviering verschilt van die, welige Dr Kuyper zich ideaal stelde.

Toen Dr Kuyper een bepaalde Zendingsmethode verdedigde, zijn de Gereformeerden stil doorgegaan met die, welke tot dusver werd gevolgd. Dr Kuyper had wel bezwaar tegen den gezangenbundel, die in de Hervormde Kerk in gebruik is, niet tegen het zingen ^•tui gezanigen als zoodanig, maar de Gereformeerde Kerken volgden hem niet. De pluriformiteit der Kerk wordt volstrekt niet door iedereen onder ons aanvaard, gelijk het niet algemeen toegegeven wordt, dat Gereformeerde beginselen meer i^eigt, dan drie formulieren van eenigheid, en de opvatting van 'Dr Kuyper inzake de bijzondere sacramenteele genade niet door allen is aanvaard.

, Er zijn ook dingen, die meen moeilijk onder woorden kan brengen. Maar dit kan toch ook gezegd, dat in onze Kerken volstrekt niet algemeen heerscht de breede, wetenschap en Icunst goed gezinde geest, waardoor Dr Kuyper zich liet leiden.

Kuyper-kerken zijn do Gereformeerde Kerken allerminst. In meer dan één opzicht hadden ze nog veel van Dr Kuyper kunnen leeren.

pit zijn controleerbare feiten. Maar wie gelooft, dat men luisteren zal, daar waar het noodig is?

Lodensteyns klagen.

Ds G. Wisse recenseert in „De VVekkfeir" preeben van' Lodensteyn. Hij zegt:

Zoo zegt 'Lodestein dan als volgt:

Over de gemeenten ligt tegenwoordig een onuitsprekelijke zorgeloosheid ... Waar komt men eens bij menschen, verlegen over hun zielestaat? In het gemeen, is er een zatheid, een kibbelachtigheid... een luiheid in den godsdienst door oneerbiedigheid als men zit en slaapt en uit de kerk loopt voor de godsdienst gedaan is .... oud en jong zijn zoo onwetend als het onvernuftige vee... waar zijn nu

onder ons die uitstekende geestelijken? waar wordt onder ons dat leven Gods gevonden? Wij moesten allen geestelijk zijn en ziet daar is bijna niemand te vinden, die recht geestelijk is... Is 't niet verschrikkelijk, dat in een stad als de onze (die van Lodestein), de kerken leeg zijnde, men voor stoelen en banken moet prediken... als de kinderen (zegt hij) IG a 20 jaar oud zijnde, om onderwezen te worden en tot lidmaten aangenomen te worden ter catechisatie komen, zijn zij als pure heidenen.. . en onder Gods volk (zoo gaat hij voort) die zijn eer en lof moesten voorstaan, worden vele goddeloos bevonden ... behalve die in zondige begeerten leven, dartel met dansen en springen, enz.

Nog eens: zoo preekte Lodestein, in onzer vaderen tijd. Het is, of men in 1928 een boeteprediker hoort. Ernstig noodig is zulks n u, voorzeker te meer daar we klaarblijkelijk uit de vorige dagen geen vruchtbare les hebben geput, maar men sture de góe-gemaente niet met een kluitje in het riet, alsof thans alles slecht, on weleer alles prima best was.

„Een kluitje in het riet."

Volmaakt met ds Wisse eens. Maar daarom vo«g ik er de veTzuchting aan toe, dat het kluitje in het riet wel eens gepro mioveerd wo-rdt tot een staf van Mozes, waarmee hij afscheidingsbanen openen vdl tussdhen Israëlieten en Egyptenaren. Feit is, dat wie een schisma beginnen wil, althans begint, altijd met dit kluitje in den zak loopt en het op' zijn preek'stoelrand ol zijn (»nferentietafel legt. En het is toch het allergoedkcopste en het allergemakkelijkste mootje uit ELKE beginselverklaring; en het past in ÉLKE eeuw, en men kan er kerken en kranten mee tooveren, — zoolang het duurt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1928

De Reformatie | 8 Pagina's