GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Jonge theologische doktertjes".

Tn „Christelijk Vrouwenleven" schrijft Johanna Breevoor't, sprekende over de kwestie: „een nieuwe bijbelvertaling of de Statenvertaling":

Dr Veltenaar geeft een pleidooi voor de handhaving vaal de Statenvertaling, 'k Ben liet er van harte mee eens. Als je b.v. in „De Rofoi'matie" de proeven leest van een nieuwe vertaling, lieb je er meer dan genoeg van.

Laat onze oude vertaling een beetje ouderwetsch zijn, er zit in ieder geval meer pit en mei-g in dan in de machtelooze pogingen van jonge theologische doktertjes, om het werk der vrome en kViappe vaderen te verbeteren.

Ik heb het hier niet over dr Veltenaar. Doch over Joh. Breevoort. Het is hier meer het gevoel, dan het verstand, dat het probleem zoowel stelt als „oplost". Het is zuiver een kwestie van aeslhetisch gevoel, een kwestie van smaak. Terwijl er heel veel andere gezichtspunten hier zijn; o.m. ook dat van hen, waarop zij staan, die een opzettelijk stellen van aesthetische eischen aan een bijbelvertaling in strijd achten met het openbaringsbegrip en ook met den wil van den bijbel zelf; denk b.v. aan de door dr Bouma in zijn dissertatie behandelde kwestie.

Maar dit alles daargelaten. Ik merk op, dat van' de door Johanna Breevoort bedoelde „jonge theologische doktertjes" prof. Grosheide bijna 47, prof. Koordtzij ruim 57, prof. v. Leeuwen ongeveer 58, prof. V. Gelderen ruim 56, prof. Ridderbos bijna 49, prof. A alders ruim 48, prof. Greydanus ruim 57, dr Bouma bijna 44 jaar is. Als ik er op let, dat Johanna Breevoort deze theologen als groep tot „jonge doktertjes" rekent, 'dan durf ik naar den, .leeftijd dezer dame in het openbaar niet gissen; in elk geval móet die leeftijd 'dien. dezer H.H. wel verre overtreffen. Intusschen, over de grenzen van oud en jong valt niet te twisten; evenmin als over'het récht van (doktertjes.) verkleinwoordjes

Maar nu in ernst: weet Johanna Breevoort wat zij zegt, als zij zoo met een pennestreek zich afmaakt van een vroom en noodig werk? Als zij in de dagen van Dordt geleefd had, zou zij zwaarder hebben kunnen toornen: toen zijn er jongeren benoemd, dan hier tot de jonge doktertjes gerekend zijn.

Over den beeldenstorm.

Charivarius geeft in „De Groene Amsterdammer" een berijmde „Geschiedenis des Vaderlands". Hier volgt een passage over den beeldenstorm:

De heffe, werkeloos geworden Door stilstand van bedrijf, in bandelooze horden, Bezocht de godsdienstoefeningen meer en meer, Met „zinkroer, bus, rappier en ander lialfgeweer." Ze plachten tot die samenkomsten door te dringen, Niet om er „Looft den, Heer!" maar „Vive Ie Geus!" te [zingen, En wat zij hoorden van zoo'n feilen renegaat, Viel als een druppel op een gloeiend heete plaat. Daar hoorden zij de pracht en praal der kerk verdoemen, Daar hoorden zij de liostie „Jan de Witte" noemen, De Maagd was „Maaik" of kreeg nog lasterlijker naam, De kerk met heilgenbeelden heette „Sancten-kraam." „De houten heilgen laat men zijden rokken dragen, Die leven, loopen naakt, met hongerige magen. De vette priester, die te vadsig is voor werk. Blijft heer en meester in de rijkversierde kerk. Als Jacob, Gideon, Elias, Matathias, Als Mozes, Jozua, Ezechias, Jozias, Zult gij de kerk, van beelden-blasphemie bevrijd, Getiruiken als gebouw aan 's Heeren dienst gewijd!" Zoo slaagde djveporij, de slechtste aller gidsen. Gemakkelijk genoeg do hoorders op te hitsen. En gaf den stillen strijd den schrikkelijken vorm Van wild Vandalen-werk. Zoo kwam de Beeldenstorm. Een daad van razernij, die d' eigen zaak verzwakte — Den jongen vrijheidsboom voor lange jaren knakte. Zij gaf der tyrannie een wapen in de hand. Dat stroomen bloeds deed vloeien over 't vaderland. Een schande voor 't gespuis, dat deze daad verrichtte, Een schande voor de Macht, die niet weerstond, maar [zwichtte. „Zoo schielyk als een blixem quam dit quaad, vloog [voort, " En woedde razend, ongestuit en ongestoord. Een luttel handjevol, tezamen nog geen honderd. Maar deze schenen duivels, uit de hel gedonderd, 't Begon bij St. Omer. Daar dringt een half dozijn Het klooster in, en slaat er alles kort en klein, 't Gerucht verspreidt zich snel; 't vergif begint te werken. En Antwerp's kathedraal, de heerlijkst' aller kerken. Om tal van kunstgewrochten, wijd en zijd vermaard, Om schatten, lang met vrome zorg bijeongegaard. Komt spoedig aan de beurt. Daar stormt de bende binnen. Om 't werk van sloopen en. vernielen te beginnen. Met koevoet, mes en bijl, mot hamer en hou'ji'eel. Met hellebaard en haak, mf t ladder, trap en zeel. Daar valt een lieilgenbeeld van marmersteen in stukken; Hier ziet m' er eeh de hostie uit den monstrans rukken, „Voer voor mijn papagaai!" brulschatert de schavuit; In scherven stort de boni gebrande vensterruit; Een woestling werpt het Marianum naar beneden; Elk schilderij wordt fluks aan flarden stukgesneden; Men scheurt kazuifel, stool, missaal en dalmatiek; Verbrijzelt tabernakel, pixus en reliek; Men zuipt zich zat aan wijn uit zilveren ampullen; Zie ginds een veile deern haar naakten romp omhullen Met zijïg zacht fluweel, doorstikt van gouden draad. Dat 't beeld der reinste Maagd verstrekte tot gewaad; Daar keilt men door de kerk een handvol diamanten, Van 't altaar afgerukt, en 't vonkt naar alle kanten; Ginds hurkt er een, die d'heilge Olie desacreert, En met 't gewijde vocht de schooierschoenen smeert; Een halfbeschonken knaap klimt waglend op den kansel, En tuimelt naar benee; daar wacht hem een pak ransel: „Niet preeken! Pak dien moker op, en doe je werk, Help mee, bij Vive-le-Geus! aan 't zuivren van de kerk!" Gestolen is er niet. Dat was niet de bedoeling; 't Was godsdienstwaanzin, haat, vernielzucht, woede-[koeling Voor marteling en moord, gedurend' een geslacht, In naam dier heilgen, over 't vaderland gebracht. Het vuur slaat door naar hier, waar schier geen stad [gespaard bleef; Wat is er van klassieke kunst, dat ons bewaard bleef? Wat hebben wij van Bouts, van Geertgen tot [St. Jans? Wat is de eens beroemd' A b d ij van E g m o n d thans? Een klomp bemoste steen, een uitgebrande krater. Waar is het werk van D a v i d, S 1 u t e r, O u d e w a t e r? Soms redde 's witters kwast iets van verwildering, En hier en daar herrijst een schoone schildering. Zoo 't Utrecht in den ÏDom. Door vrome vrees bevangen. Heeft men er echter een gordijntje voor gehangen. En dan 't verlies op wetenschappelijk gebied; Was er één boekerij, die men met vrede liet? Pauzeer een oogenblik. Verzamel uw gedachten. Kon men bij 't lage volk respekt voor kunst verwachten? De Vorst, steeds in de weer met stapel, strop en zwaard, Had 't godlijkst kunstwerk, 't levend lichaam, nooit ge-[spaard; Hoe zou 't verstompte grauw de doode schoonheid eeren, Die bovendien een gruwel scheen in 't oog des Heeren?

Het vraagstuk is hiermee niet uitgeput. Maar elementen van waarheid liggen in dit rijm ongetwijfeld. Bovendien is de vorm, gelijk haast alles van Charivarius, de kennisneming waard.

Onkundig en onwaardig.

Ds H. C. V. d. Brink komt weer eens aandragen met de oude kwestie van liet slot van Marcus, dat op text-critische gronden door prof. Kuyper in zijn geheel niet, door prof. v. Leeuwen wel als, Marcus' eigen werk aanvaard wordt. Hierna concludeert hij weer, zuiver in de lijn van de voorgaande vergissingen der pers van Geelkerken:

Mogen do kerken dit zoo maar onopgemerkt laten begaan ?

begaan ? Is dit niet lijnrecht in strijd met de uitspraak van Assen ?

Wie bindt de kat de bel aan?

Zou hier niet werk zijn voor de Geref. kerk van Bloomendaal, die zich aan de uitspralcon van Assen conformeerde en de eer heeft Prof. K. onder haar leden te tellen?

Eén van beide: de schrijver weet niet het verschil tusschen bijbelcritiek en tekst-vaststelling; en dan is het stuk onkundig; of hij weet het wél, en verzuimt, de kwestie zóó. te stellen, als herhaaldelijk gedaan is en dan is het onwaardig, te spreken van „de Schriftcritiek van prof. H. H. Kuyper" en hem te noemen een „aanrander van de onfeilbare autoriteit der Heilige Schrift". Wij wisten al lang, dat Woord en Geest en de wijsheid uit de propaedeuse der theologie vaak twee zijn. Maar soms is het nóg erger. Ik ken catechisanten, die de fout van ds H. C. v. d. Brink „door hebben".

Kerkbode of weekblad.

Als een gereformeerd weekblad kerkelijk is, dan smaalt de pers van dr Geelkerken: kerkbodelectuur. Als het blaadje van Overtoom te vol wordt, van allerlei kcrkeraadsverslagjes en collectes en zoo, en ze moeten daarvoor een kerkbode hebben, dan heet dat in die pers (en in de buitenwereld; die mee-, helpt aan de reclame): eeh nieuw kerkelijk weekblad. Ziet, wat de nuances zijn van de taal des schisma's: een weekblad van „niet-Geelkerken" hoort onder de kerk-bo-des, en een kerkbode van „wél-Geelkerken" hoort onder de Weekbladen. „Waardeering van andersdenkenden" zou men daar zeggen.

Over de „afgoderij"

Enkele bladen wijden een woord aan het geval van den voorganger der Botterdamsche afdeeling van de tegen Assen 196 vereenigde nederlandsche christenen. Het geval, men weet het, van zijn bewering, dat de Geref. Kerken van bijbel, kerkelijk instituut en ambt afgoden maken.

„De Heraut" zegt (rubriek van prof. Kuyper):

Consequent is deze beschuldiging zeker ook niet. Toen de Synode van Assen haar uitspraak deed, " was het groote bezwaar van de broeders, die zich daarmede niet konden, vereenigen, juist, dat de Synode zich boven Gods Woord had gesteld on daarmede aan het hooge gezag der H. Schrift, die alleen als richtsnoer van geloof en leven had te gelden, had te kort gedaan. Thans heet het juist omgekeerd, dat de zonde onzer Kerk is, dat zij den Bijbel tot een afgod maakt.

Nu kmmen we de beschuldiging van afgoderij met de Kerk en het Ambt te drijven, hier veilig laten rusten. Ze is zoo dwaas, dat ze geen weerlegging behoeft. We hebben onze Kerk hartelijk lief, maar oen afgodisch karakter draagt deze liefde niet. En wat het ambt betreft, zou de vraag, waar de ambtshoogheid schuilt, eerder gericht kunnen worden tot hen, die onze ICerk hebben verlaten. We zouden, indien dit niet te veel aan een Retoiwkutsch denken deed, kunnen wijzen op de bekende procedure te Amsterdam en de brochure, die toen verschenen is. Maar liever trekken we ons protest saam tegen de ééne beschuldiging, dat men in 'onze Kerk afgoderij bedrijft met den Bijbel.

Even later:

Een van tweeën dus: of Ds Smelik neemt zelf tegenover de Schrift het ethische en moderne standpunt in; hij beschouwt den Bijbel als een mensche-; 1 ij k boek en dan is zijn beschuldiging tegen onze" Kerk, dié voor de ongerepte autoriteit van de Schrift opkomt, op zijn standpunt te begrijpen. Maar dan ligt daarin ook tegelijk de meest ernstige verooi*deeling van dit standpunt.

Of wel, hij belijdt met ons, gelijk we nog liefst aannemen, dat de H. Schrift wel waariijk Gods Woordis, maar dan heeft ook heel' deze beschuldiging, dat men in onze Kerken den Bijbel tot een afgod maal^t, geen zin. Afgoderij is het creatuur tot God maken, maar nooit zich in diepen ootmoed buigen voor wat God in Zijn Woord ons zegt.

Dr S. O. Los oordeelt in „Geref. Kb. van Den Haag":

Voor ons ats leeraars is deze laster wel bedroevend m.aar ze schaadt ons' niet, als wij met een goed geweten Christus prediken, als de eeiiig'e en volkomen Zaligmaker. Wij zullen eenmaal geoordeeld worden door Christus zelf en als wij ontrouw zijn geweest zal Hij het bloed der zielen van onze hand eischen. Voor Hem zal ook deze jeugdige leeraar moeten verschijnen om zijn woord over trouwe dienstknechten van Christus waar te maken, dat zij afgodendienaars zijn.

Maar wat erger is, is dit, dat door deze aanvallen , , op de 'Geref. Kerken de klove tusschen broeders en zusters van 'één huis al gröoter wordt. Aan de ééne zijde wil men een christen-prediking, waarbij do Bijhei, de ambten door Christus in Zijn kerk ingesteld en het kerkelijk leven worden voorgesteld "als krukken om te leeren loopen, die worden ~weg'-geworpen als men zoover* is, dat men door den Geest geleid wordt. .Aan de andeire zijde staan wijpal bij de rhristuspredikin'g, want Hij is voor ons de hoogste Profeet, die ons leert door den Bijbel, do eonige Hoogepriester die zichzelf gaf en ons roept 'om ook onszelf op te offeren, en onza eeuwig'o Koning, die door de • ambten zijn Kerk reg'eeri;

Dr K. Dijk, in hetzelfde orgaan de aanvulling van een persbericht, dat zijn protest meldde, in' herinnering brengend, zegt:

Hiermee wil ik allerminst zeggen, dat ik, wat

ik .beweerde, terugneem. Ds S m e 1 i k Kefeft vcPlgens' alle persverslaffen, waarv^an hij gean enkel© heeft tegengesproken, in zijn intre& preek • geiponeerd, dat er bij ons drie aïgoden zijn: Ie het ambt, 2e da kerk als instituut en 3e de B ij bel, en dat wij dus (hij had het over het verschil lusschen hem en ons\ den Bijbel' als afgod gebruiken.

Een 'dergelijke beschuldiging is grieiven'd.

Ds K. V. Anken zegt in „Deutsche Kb.";

Deze beschuldiging wordt geuit niet in het ruui" van de rede, ook niet in pai'ficulier gesprek, maar ' in een publieke vergadering in een heilig oogenblik, waaxin één, die zich voor' het heilig ambt heeft gegeven, zijn intred-e pr'edikt in een Kerk, „welke hij nog niet eens den naam „Kerk" zou willen, gexen en die alleen maar kans heeft om Kerfc te worden".

'Eigenaardige verbinding van 'bescheidenheid met een groote mate van vrijmoedigheid. iP'É^? ^-

Wal, die „bescheidenheid" betreft, zij herinnert mij juist aan de eigenwilligheid, welke het kerkelijk instituut (zullen we maar zeggen) van deze. lieden kenmerkt. Iemand, die in gemoede meent, dat de kerk, waartoe hij behoort, er om Christus' wil MOET zijn, en dat ieder schuldig is, zich bij haar te voegen, kan daarin dwalen, maar hj^ meent tenminste God te dienen in de kerk. Maar . wie het relativisme aanvaardt, en zijn eigen kerk niet durft noemen de eenige, die er zijn mag, laat zijn eigen reformatie zien als een georganiseerd stijf hoof digheidswerk. Een schisma aandurven, omdat men meent: het MOET; — dat KAN een dwaling zijn; maar in den GROND is het de wii tot gehoorzaamheid. Een schisma aandurven, omdat men denkt: wij kunnen nog een kerk worden, maar wij zijn het nog niet, , althans: het zou ook wel anders kunnen, die heeft zich on-' gehoorzaam gesteld; gelijk Micha de Etraimiet, die zich den zegen van boven toedacht, toen hij , , dezen leviet tot. priester had" (Richt. 17; , maar die met •al zijn goede brave bedoelingen in de eigenwilligheid en in de ongehoorzaamheid viel. Deze nu zijn „afgodendienst".

Ds Y. K. Vellenga oordeelt in „Geref. Ivb. Meppel", als volgt:

Ik beken mij te behooren tot de gewraakte „gereformeerden, die aan het woord' van den prediker een bovennatuurlijk gezag toekennen". Want als ik dat niet kon gelooven zou alle prediking ijdel voor mij zijn. Ik geloof inderdaad, • dat de Heere in zwakke en bezoedelde menschenhanden een bovennatuurlijk iets heeft gelegd. Ik kan niet ontkomen aan de klem van dat onbegrijpelijke woord: „Voorwaar ik zeg U, al wat gij op de aarde binden zult, zal in den hemel gebonden wezen; ©n al wat gij op de aarde ontbinden zult, zal in den hemel ontbonden wezen". Het staat er dan toch maar. Hoe het kan weet ik niet. en weet niemand. Maar het staat gescliTeven, - .• dat aan menschelijke bediening gezag verleend wordt voor het eeuwige leven.

Ik geloof aan het bovennatuurlijk gezag der H. Schrift, want zij is van God ingegeven en zij is een licht voor het pad en een lamp voor den voet — ook afgezien daarvan of zij dat voor ons is. Zij is het.

Ik geloof aan het bovennatuurlijk gezag van het ambt. Christus heeft het ingesteld en daarin garan-. deert Hij de eeuwige waarde van het ambt.

Ik geloof aan het bovennatuurlijk gezag van de bediening ., des Woords.

Ik geloof aan de onvermengde en onveranderde, ' ongedeeld© en ongescheiden ver©eniging van Gods Geest met bijbel, ambt en zichtbare kerk.

Ik meen, dat ds Smelik dat niet kan aanvaarden.

Van zijn standpunt is het daarom juist niet voor een Synode te zwichten. Wat zou" een Synode? Ja juist. Maar ook de Synode is gesteld tot „opbouwing des lichaams van Christus". En al is het dan dat het ambt gedragen wordt door menschen, die wij soms zelfs onze burgerlijke achting niet waard schatten, desniettemin is hun ambtelijke bediening gezaghebbend. En wie dat niet aanvaardt 'verliest op den duur kerk en ambt en bijbel. Want waar geen gezag is in het object kan geen ontzag zijn in het subject.

Ds H. J. Heida schrijft in „Geref. Kbl. van Hoek van Holland etc":

Treedt een predikant daar voior het eerst op in een vergaderde of nog te vergaderen gemeente, een breed relaas vergast het krantenlezend publiek op een verslag van de preek, tekst en verdeeling erbij, ja van de nietigste toespraakjes, dia eï mogen gehouden zijn.

Zoó gewichtig is de ambtelijke intrede van een der Hersteld Vei^banders, dat de wereld niet mag missen, wat daar gepraesteerd is.

Merkwaardigerwijze schijnt men deze ambfshoogheid en ambtelijke gewichtigheid, die krachtens den aard van het Ethische beginsel behoort bij hen, die Ethische neiging hebben, te willen verdonkermanen voor het oog door anderen te beschuldigen van vergoddelijking van den Bijbel niet alleen; maar ook zelfs vergoddelijking van het ambt.

Nu staat de verwantschapi met de Ethischen in d© la-ingen der beschuldigers niet alleen vast voor het bewustzijn der buitenstandei's; maar sinds de bofaa.mde betoogen van D's Aalders te Amsteifdam zullen ze ongetwijfeld door de eeffKjke Hersteld Verbanders niet worden ontkend.

Het Gereformeerd© standpunt werd daar totaal verlaten.

Het familiebloed kroop waar het niet gaan kon; het prikkelde, en stak zóó lang, dat het niet kon worden verloochend. Het hooge woord moest er uit: wij gevoelen ons meer aangetrokken tot Nededand's Ethische voorganigeren en van de nieuwe buitenlandsche Theologen als Barth e.a. verwachten wij licht.

Nu is toch één der k'eninerken van de Ethische richtinig, dat het wezenlijk onderscheid tusschen de Bijbelschrijvers en den Dienaar des Woords door hen wordt weggenomen, dat de bezielde predik'tmt met dezelfde autoriteit en clpor gelijksoortige Geesteswerking optreedt in de gemeente als profeten en apostelen van ouds. ,

De Gereformeerden gelöoveh, dat een ietwat nederiger piositie voor den dienaar is weggelegd: hij heeft zich te zetten aan de voeten van Christus; maar oiok nederig te ontvangen in zijn klein© schaaltje het water des heils, dat in Gods Woord is g, ei3chonkten.

Doet hij dat en wil hij dat doen, dan heeft Christus voor hem een taak en eeïi werk; stelt hij zich daar naast of daar boven, dan is hij heerscher over de kudde en misleider der gemeente.

Zóó hoog houden zeker de Gereformeerden Gods heilig getuigenis, zij laten het aan de Ethische lichting gaarne over om hun verwantschap met en voorb'e^ reidinjg voor Roomsche overheersching te bewijzen door, evenals Rome, ' de Kerk te zetten boven d© Heilige Schrift.

Dwaasheid is echter, wanneer nu uit dergelijke krin'gen de belachelijke beschuldiging komt, dat wij den Bijbel verafgoden en meit den Bijbel het ambt.

Wij gevoelen, dat hierin iets schuilt van, hst venijn van Heine, die niet alleen riep om verlossing van den l^Oiomschen paus, maar ook van den papieren paus waaronder Europa zuchtte.

Van; welk een kinderlijk bepeirkten blik getuigt zulk een wereldkundig gemaakt© rede!

In een tijd, waarin de Hersteld Verbanders, zóó zij nog eenigen prijs willen blijven stellen op! den naam Gerefoimeerd, met ons moesten worstelen om de Heilige Schrift als Woord en waarheid Gods inganlg te doen vinden, breken zij da autoriteit van Gods Woord door het bespottelijk maken der Gereformeerde beginselen af.

In een tijd, dat het krachtig en principieel optreden tegen llome, het geworteld zijn in de beginselen der Heilige Schrift, heeft plaats gemaakt voor het' nadoen van Rome in praal en pracht, onder het geroep, dat men den invloed van Rome ducht, komen de Hersteld Veibanders ons vertellen, dat wij Roomsch zijn, omdat wij het ambt plaatsen onder de Heiliga Schrift, geheel en volstrekt, en niet naast en boven den Bijbel, gelijk de Ethisch© richting ten volle bevordert.

Het volk zegt in het "gewone dagelijksche zóó komen de praatjes in de wereld! leven:

Hier echter mogen wij afwachten.

Enkelen, wie de autoriteit van Gods Woord te zwaar valt, zullen zulke verwarrende taal toejuichen; maar zij, die bij het Woord willen leven en sterven, zullen' zeggen: nooit met dergelijken steun de Keifc des Heeren gebouwd!

Natuurlijk zullen er weer enkelen boos zijn op ds Heida. Maar bestaan • de contrasten, waarop hij wijst, alleen in zijn verbeelding? Dwaas, wie het zegt.

De Vrije Universiteitsdag.

Gelijk gezegd, neem ik volledigheidshalve van alles, "wat de geref. pers zegt over den jongsten V. U.-dag nota, voqrzoover ik het lees. Deze week zegt prof. Kuyper in , „De' Heraut":

Er blijkt uit, dat Directeuren on Curatoren, na 'de principiëele beslissing, die genomen is, de zaak niet • zullen laten rusten. De ongerepte handhaving van het gezag der Heilige Schrift is voor onze Hoogeschool van zoo albeheerschend belang, dat er geen zweem van twijfel mag overblijven, of alle hoogleeraren daarvoor opkomen. Afgedaan is de zaak hiermede dus niet. Maar het geeft rust en vertrouwen, te weten, dat Directeuren en Curatoren zich van hun roeping bewust zijn. Laat ons de hoop mogen uitspreken, dat geen fonnalistisclie bezwaren, waaxvoor ons Gereformeerde volk zeer weinig voelt en die bij: zoo ernstig vraagstuk ook niet den doorslag geven mogen, de hoogleeraren, wien dit geldt, verhinderen zullen een klaar en duidelijk antwoord te geven. '

En ds Rietberg in „De AVachter":

Hoo zit dat? In „Woord en Geest' heeft Ds Busfces geschreven over de bekende conclusies, aangenomen op den V. U.-dag te Middelburg. Deze rubriek leent er zich niet toe om er breed over te schrijven, hoewel er dingen in staan, die m.i. wel waard zijn dat er over gehandeld wordt.

Een zin trof me in 't bijzonder. Ds Buskcs schrijft: „P e r s o o n 1 ij k ben ik volkomen bereid de voorgestelde conclusies zonder eenig voorbeho'ud te aanvaarden." Toen ik dat las, dacht ik: hoe kan dat? Is 't werkelijk mogelijk, dat' ©en dominee uit de groep-Geelkerken èn een professor van "de V. U. dezelfde conclusies' zonder ©enig voorbehoud kunnen aanvaarden? Als dat kan, welke waarde hebben dan deze conclusies? Of heeft Ds Buskes ze misschien niet begrepen? Wie geeft ons wat meer licht?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1928

De Reformatie | 8 Pagina's