PERSSGHOOW.
Verstand verliezen of beschermen?
Ds P. V. Dijk schrijft in „Zeeuwsch Kbl.":
In No. 15 van het (Ethische) „Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur", wordt op de tweede bladzij een boek van den Engelschen bisschop Gore over den Bijbel besproken. Dit boek ia sterk critisch. Verschillende verhalen zijn niet historisch.
Het bericht over de bovennatuurlijke geboorte verdient wel vertrouwen, maar maakt een veel minder zeeren indruk dan de verhalen over de Opstanding.
Gore wijkt sterk af van de traditioneele meeningen, ook waar het allerlei verhalen uit het Nieuwe Testament betreft.
De beschouwing over Gore's bock eindigt daarna, in het Weekblad met de opmerking:
„Zoo zien wij niet alleen in Engeland maar ook... .in Nederland een algemeen streven, om de leden der Kerk bekend te maken met een geheel andere wijze van besc'iouwen, waar het den Bijbel betreft. Onze Kerken zullen door dit proces hoen moeten, want indien hier niet wordt ingelicht, zullen de roligieuse gevolgen allerbodenkelijkst blijken.
Er is geen ding, dat in ons kerkelijk leven in de kringen der ontwikkelden een waarachtig leven met God zóó in den weg zit, als de bewering, dat de Bijbel van a tot z het onfeilbare Woord van God is".
Lof voor Gore, wanneer hij tot zelfs verschillenJe verhalen van het Nieuwe Testament van hun historisch karakter geheel of gedeeltelijk beroof, en een boos verwijt voor Gereformeerden, die dit streven, om de vastigheden omver te stooten, - verderflijk achten.
Nu bladzij 5 van hetzelfde nummer!
Bespreking van een ander boek: „De geredde Christus" van Werner Hegemann.
Hegemann laat ook het historische verhaal van den Bijbel los; o' bever !-racht uit Scbriftgegevens een heel anderen Christus te vormeii, dan die vaa „de traditioneele beschouwing'.
Jezus is niet aan het kruishout gestorven.
Want hij veroordeelt den martelaarsdood: „Ik wü barmhartigheid en geen offerande".
Daar zijn geen botrouwenswaardige getuigen bij zijn dood geweest. De vrouwen stonden van verre-
De jongeren waren gevlucht.
DG verschijningsverhalen wijzen op een lichamelijk verkeer. Toen Jezus het hoofd neigde en den geest gaf, viel hij in een soort onmacht...
'De aankondiger van dit boek eindigt zijn beschouwing met de vraag:
„Zijn wij in onze „cultuur" langzaam maar zekei bezig ons verstand te verliezen? "
Ik weet niet wat Ethische lezers bij zulke lectuur en voorlichting voor gedachten hebben. Maar ik heb mijzelf afgevraagd:
Wanneer Bisschop Gore geprezen wordt, omdal hij leeraart, dat allerlei verhalen of in het geheel niet oC, zooals "t geboorteverhaal, maar twljelachtig betrouwbaar zijn, waarom wurdt dan Heg-emann, die het met het lijdensverhaal niet zoo precies neemt, naar een zenuwl„dersgesticht verwezen?
Wie heeft het reclit om uit te maken wat mag blijven staan of wat er uit moot?
Neme men het niet kwalijk, wanneer Hegemann, misschien wat ruwer, precies hetzelfde doet als waarover de Bisschop v/ordt g-.-prezen.
Wtat de waarheid evon; i)in als de heiligheid van den Bijbel, maakt men niet bij meerderheid van stemmen uit.
Dr V. Leeuwen, dr Kuyper, ds JasperSr prof. Aalders.
Dr fC. Dijk schrijft ia „Geref. Kb. Den Haag":
In Rotterdam beeft in een openbare vergadering voor de vereeniging Woord en Geest D r N. D. v. Leeuwen gesi^roken over het onderwerp: De Heilige Schrift in en als Oostersch licht. Het verslag in „De Standaard' van Vrijdag 1 Februari zegt ons het volgende:
Spr. liet zien, dat de Bijbel een Oostersch boek is en dat Israels golsJiaast en godsbegrippen verwant waren aan die van de Oostersche volken.
In den naam van Javoh drukken de Bijbslschrijvers uit, dat de deugden van alle heidengoden in Israels God zijn vereenigd. Eigenaardig is dat ook de God der Sydoniers Astarte, door hen 'Eloim genoemd wordl. Dat is dus een Oostersch verschijnsel, want ook Farao noemde men Ilanio.
J|ifepo patriarchen voor den zondvloed bereikten een
hoogen leeftijd. Interessant is de uitgave in Philadelphia van regeerlijslen van Babylonische koningen, in spijkerschrift. Er zijn pl.m. 4030 lijsten. In Oxford heeft men een paar teksten gevonden, die gecombineerd met deze lijsten, een eigenaardig licht werpen op de tijdberekeningen voor den zondvloed. Koning Berosns regeerde 3 sare. 1 Sare^3603 jaren.
De leeftijd der patriarchen varieert om de 903 jaren. Dat getal moet niet letterlijk opgeval worden, volgens spreker.
Volgens den Bijbel valt de zondvloed in 1666 na de wereldschepping. Dat is een gemakkelijke methode. Men rekent niet met de gegevens buiten den Bijbel, volgens welke de zondvloed 2341 v. Christus moet geweest zijn. Volgens Gen. 5 en Gen. 7:6 is 't 1636 jaar. Maar de niet-Bijbelsche gegevens zeggen, dat pl.m. 2803 voor Christus reeds een hooge cultuur in Ui' werd gevonden. De zondvloed is dan reeds lang achter den rug en moet dus minstens 3030 j. voor Christus, hebben plaats gehad.
Overeenstemming is niet te krijgen, maar wel blijkt daaruit, dat de Bijbelgetallen geen adequate uitdrukking ziju voor den gang der historie. De Bijbel zelf wijst dat uit b.v. bij Mozes, 40 jaar in Eg_vpte, 40 jaar in Midian en 40 jaar leider in de woestijn.
Zou Mozes dan 8Ó jaar zijn geweettt, toen hij met Zippora en twee jonge kinderen .op een ezel naar Egypte teruggaat? Neen, maar de Schrift doet aan getallen symboliek.
Spr. toonde voorts aan, dat de val van Ninevé niet in 003 voor Christus maar in Augustus van 612 is geweest. Niet alleen Assyrië, maar ook Egypte trok tegon Ninevé op. Daar spreekt 2 Kon. 83:24 van, als Farao-Necho Josia zegt, dat hij naar zijn „kampplaats" trekt en niet komt om tegen maar met de Assyriërs te strijden. Na Babels val 'bleef Haran de Westelijke hoofdstad, waar Assurobaallid zich nog eenige jaren weet te handhaven. Uit een document in 't Louvre blijkt, dat de Meden en niet de Skieten aan dien val meewerkten. Ncbukadnezar schrijtt dat aan vrienden, en daaruit blijkt het."
Met opzet druk ik het gansche verslag af, maar ik vestig bijzonder de aandacht op dezen zin: „In den naam van Javeh drukken de Bijbelschrijvers uit, dat de deugden van alle heidengoden in Israels God zijn vereenigd". etc. En ik laat hier volgen een uitspraak van Prof. A a 1 d e r s, wel in ander verband gebruikt, maar hier juist van toepassing: „Het beiiooft geen breed betoog dat deze opvatting op ernstige wijze aan het openbaringskarakter der H. Schrift te kort doet. Indien de gegevens, die zij ons biedt principieel gelijkwaardig worden gerekend met de uitingen van het godsdienstig leven der volken kan haar Öüddelijk gezag niet worden gehandhaafd. En praktisch is er de Vergelijkende Godsdienstwetenschap dan ook op uit geweest dat Goddelijk gezag dti Schrift hoe langer hoe meer te niet te doen door voor nagenoeg alles wat zij ons als Goddelijke inzettingen en Goddelijke openbaringen doet kennen en eerbiedigen gelijke en overeenkomstige verschijnselen uit het leven der volken naar voren te brengen. De verhalen aangaande schepping, val en zondvloed; de berichten omtrent aartsvaders en richters; het optreden van Mozes als van God geïnspireerd wetgever en de door hem aan Israël van Godswege gegeven instellingen en wetten, zelfs de tien geboden zoogoed als de eigen V e r b o n d s n a. a m waarmede God zich aan Zijn volk heeft bekend gemaakt: de profeten en de psalmen; ja de hoogste verborgenheden der Goddelijke openbaring, de prediking van den eenigen waarachtigen God, en van .Jezus Christus dien Hij gezonden heeft, alsmede de heilsweg voor zondaren; het is alles op gelijke of overeenkomstige wijze in het religieuze leven der volken teiiig te vinden. Hoe zou men dan nog laager van eene bizondere openbaring in de Schrift kunnen spreken? Heeft niet de Vergelijkende Godsdienstvietenschap met overstelpend feitenmateriaal de onhoudbaarheid daaraan aangetoond? "
Aan dit woord van Prof. A alders hebben we niet veel toe te voegen.
Slechts dit .eene.
Wanneer zal men in die kringen, waarin éen man als Dr van Leeuwen predikant is, eens ophouden zich gereformeerd te noemen.
Dr van Leeuwen is ook degene, die in navolging van Prof. Böhl het Manna-wonder ontkend lieeft.
En wanneer gaan de oogen van velen open, die nu nog „tegen Assen" mopperen?
Onze kerken zullen blijvend moeten waken tegen aJle verslapping van ons Schriftgeloof.
Al kost het dan ook strijd en nog eens strijd.
En de heer v. IC, over dezelfde lezing van dr v. Leeuwen handelende, merkt op in „Geref. Kb. Amsterdam-Zuid" :
Dr V. L. doet ook hier weer niet anders dan het bijbelcritisch standpunt innemen, en de voorstelling, dat de geslachtslijst in Gen. 5, althans wat de leeftijden betreft, een volkomen gekunsteld karakter draagt, is allerminst nieuw. Misschien heeft Dr v. L. dat zelf ook wel gezegd en noemde hij de bronnen waaruit hij putte. De rede heeft altijd gezegd: zóó oud worden — dat kan niet geweest zijn. Rn gelijk de rede te Assen vluchtte van de „letterlijkheid" in de richting der „hoogere werkelijkheid", zoo vlucht zij nu ook weer van de letterlijkheid naar de symboliek, en dat thans niet eens meer met de formeele reserve, dat toch misschien ook wel de letterlijlce opvatting recht zou kunnen hebben. Dat is zelcer ook consequenter.
Misschien zullen onze deskundigen zich geroepen achten het gevoelen van Dr v. L. nader te toetsen, maar intusschen is het zeker niet ondienstig hieronder eens te laten volgen, hetgeen Dr Kuyper over de kwestie schreef in de Gemeene Gratie, deel 1, bl. 111—U3 — juist Dr Kuyper, die in deze dagen door een emeritus predikant in onze kerken wegens Schriltaanranding gekozen is tot mikpunt van zijn pijlen, terwijl deze beschermend gaat staan voor de predikanten in H. V.
„Wij, ingezonken zondaren, kunnen Adam in zijn oorspronkelijke gaafheid en volheid van kracht, eenvoudig niet met onszelven vergelijken. Wij dragon het herfstgewaad der vaalheid en vervallonheid, terwijl Adam bloeide in den lenteglans eener nog door niets gedeerde kracht. Dit weten we uit wat ons omtrent den leeftijd der oud-patriarchen wordt meegedeeld, 't Bericht toch, dat de oudste patriarchen tot bijna duizend jaren oud werden, moet op geenerlei wijze worden verzwakt. Over den omvang en den duur van een jaar kan zeer zeker verschil van zienswijze ontslaan, en dat zulk verschil langen tijd metterdaad bestaan heeft, leert ons do historie. De wijze van den tijd te berekenen kon zich eerst van lieverlede tot die juistheid en nauwkeurigheid ontwikkelen, waarmede dit thans geschiedt. Oudtijds moest men zich veelszins met gebrekkige gegevens behelpen. Daardoor ontstond dan zeker verschil tusschen de uitkomsten van zijn tijdrekening en de wisseling van tijden in den loop der natuur. Die verschillen poogde men toen te vereffenen.. Dit deed het eene volk grover, het andere, met meer tact. En hierdoor zijn mellc-rdaad afwijkende tijdrekeningen ontslaan, vooral naar het onderscheid tusschen het dusgenoemde Zonnejaar, dal naar den loop der zon genomen werd en het Maandjaar, dat met twaalf maanden, elk van vier weken rekende, en dus slechts 333 dagen had. is het ongerijmd om zich op dit verschil van tijdrekening ter verklaring van den hoogen leeftijd der oudpatriarchen te beroepen. Immers de natuur zelve duidt door het verloop der jaargetijden, zonder feil, den omloop van een jaar aan. Het leven in de natuur, op den akker en in. den boomgaard kent een begin van weeropleven, een voortgaan tot bloei en een rijpen tot vollen oogst, daarna een afnemen, en eindelijk een winterslaap, en eerst na dien winterslaap ontwaakt het weder. Die omloop nu vormt het jaar, en in het afpalen van het perk van dien omloop hoeft geen volk zich op eenigszins beduidende wijze • kunnen vergissen. Dat mag het ééne jaar eens een weinig afwijken van het andere. Maar, hoe ver die afwijking ook ga, er komt geen jaar tusschen in, en er kan geen jaar uitvallen. Zelfs in landen waar twee oogsten geoogst worden, weet de landbouwer zfeer wel tusschen den naoogst van het vorige en den vooroogst van het nieuwe jaar te onderscheiden. Waar in de eerste hoofdstukken van Genesis van jaren gesproken wordt, moet dus aan natuurlijke jaren gedacht worden, waarin de natuur den omloop van haar leven volbrengt, en wat men wel gezegd heeft, dat die jaren als maanden konden genomen worden, is ongerijmd. Mahalalel gewon Jered toen hij vijf en zestig jaren was. Neemt ge dit nu voor maanden, dan zou hij dezen zoon gewonnen hebben op vijfjarigen leeftijd. En bovendien, indien dit zoo ware, zou de overgang van het gebruik van dit woord moeten zijn aangewezen. Hiervan vinden we echter niets. Geleidelijk daalt de levensduur en reeds bij Abraham vinden we een levenSfluur, die met den levensduur die nu nog in Rusland en-andere landen beeikt wordt, tamelijk wel overeenkomt. Alle poging om de oud-patriarchen in levensduur aan ons gelijk - te maken, moet deswege worden opgegeven. Ons wordt bericht dat ze tienmaal zoolang leefden als wij, en dit bericht liebben we te aanvaarden. Tienmaal zoolang als wij, is de duidelijke aanwijzing, die ons in deze jaargetijden gegeven is. Adam 930, Soth 912, Enos S05 enz. Cijfers die door tien ged& eld den nog altoos zeer respectabelen, leeftijd van 93, 91 en 90 jaar zouden geven. Lijdt het nu geen tegenspraak, dal iemands levenskracht met zijn levensduur, en omgekeerd, in verband staat, dan ligt voor ons in die jaarcijfers de maatstaf aangegeven, dat de oud-patriarchen ons in natuurlijke levenskracht negenmaal overtroffen. En dit geldt ook van de oud-patriarchen na den val, toen hun kracht reeds ten deele gebroken was, en alleen door genade opgehouden bleef. De toen in hen levende kracht was dus reeds niet meer wat de kracht onmiddellijk na de Schepping moet geweest zijn. En al ontbreekt ons elke maatstaf, en elk gegeven, om het verschil in lichaamskracht en levensduur onmiddellijk vóór en na den val te berekenen, toch ligt het in den aard der zaak, dat die levenskracht vóór den val nóg grooter moet geweest zijn".
„Jezus, zooals de schrijvers hem zien".
In „De Stroom" (vrijzinnig), waaruit ik reeds eerder citeerde, staat een saamvatting van een lezing van ds P. Eldering over „het Jezusbeeld". Een deel daarvan volgt hier:
Het „liberale .fezusbeeld" is niet het eenige, niet het eerste, nóch het laatste gowoesi. Reeds vóór Renan zijn „Leven van .Jezus" uitgaf, waren anderen begonnen den „historischen Jezus" in de Evangeliën op te sporen en ook n'i Renan is dat goscliied en dat niet alleen door moderne theologen, die critisch te werk gingen maar ook door anderen die meer hun fantazie lieten arbeiden. Daarom vielen deze Jezusbeelden niet alleen anders uit dan die van de moderne theologen, maar zo waren ook onderling zeer verschillend.
Daar is ten eerste het sociale Jezusbeeld. In de „Levens van Jezus" der moderne theologen is Jezus het voorbeeld en de predik(-.r van liefde tot God, van naastenhefde, de waarde der menschelijke persoonlijkheid, van barmhartigiicid, vorgevensgezindheid enz., maar over sociale vragen laat hij zich niet uit, hoewel er tosh in de. Evangeliën zeer treffende uitspraken te vinden zijn over het jagen naar geld en goed en over geldbezit.
Dit tekort in de hberale Jezusbeelden wordt nu aangevuld o.a. door Richard Wagner, die in zijn jonge jaren een dramatisch werk: „Jezus van Nazareth" schreef, dat ecliter eerst in 1887 is uitgegeven. Daarin laat hij b.v. Jezus zeggen: „Verzamelt u geen aardsche schatten, want als ge dit doet, dan verzamelt ge ook dieven. Mammon maakt de dieven, de wet maakt dan de zondaren." Eigenlijk is Mamimon, is geldbezit zelf diefstal, „Hij die schatten verzamelde, die de diöven konden stelen, die overtrad zelf de wet, omdat hij aan zijn naaste ontroofde, wat die zelf noodig had. Wie is nu de dief, hij, die den naaste ontneemt, wat die noodig heeft, of hiif, die don rijke ontrooft, wat de rijke niet noodig heeft? "...
De Jezus van Wagner is zeer tegen de wetten. Men zou hem een anarclio-rommnnist kunnen noemen; .
Over 't huwelijk zegt hij: „Er is geboden: Gij zult •niet echtbreken! — maar ik zeg u: gij zult niet huwen zonder liefde. Een huwelijk zonder liefde is gebroken als het gesloten wordt" enz. — gedachten, die men later b'j Nietzsche terugvindt.
Liefde, niet de wet, is 'tgroote beginsel. Als de liefde er is, zal er ook geen ziekte moer z'jn. „Wanneer men niet meer zegt: dit is van mij — maar: 'tis alles van ons — dan zal er geen gebrek meep zijn' en allen zullen gezond worden."
Een ander, socialisiisi'h-revolutionair .Tezus-beeld is dat van den kleermaker Wilhelm Weitling, die in zijn „Evangehe van een armen zondaar", het voorstelt, dat Jezus bij de Esseeërs, een communistisch levende Joodsche kloostergemeenschap, is opgevoed en dat hij dan ook den communististhen hemel op aarde predikt. Zijn prediking vindt bijval onder de Joodsche proletariërs, maar als dan do aristocraten en kerkelijke leiders in Jeruzalem zich tegon die beweging keeren, dan predikt Jezus van zijn kant den gewelddadigen opstand en zegt: , , ik bon niet gekomen om vrede te iDrengen, maar het zwaard". Dan wekt hij ook zijn leerhngen daartoe op: „Koopt u een zwaard".
Weitling voelt zelf wel, dat hij eenzijdig is, maar meent het recht te hobbei nu oo\ eens de'.en kant van het Evangelie eenzijdig sterk in 't licht te stellen, waar die door anderen, die ook eenzijdig waren, vergeten of verdoezeld is. „Gij" — zoo roept hij de kerkelijke menschen toe — ., gij hübt uit bet Evangehe een boodschap van dwingelandij gemaakt, ik maak er de boodschap van vrijheid, gelijkheid eni broederschap van. En terw'jl gij dat gedaan h"bt terwille van uw eigenbelang, doe ik het terwille van de menschhoid.'"
Als derde voorbeeld kan worden genoemd: „Tesus als Volksmann" door Friedricli Naumann in 1894 geschreven, waarin we o.a. deze passage vinden: „Jezus Christus was en is de grootste volksman. Laten anderen hem teekenen als den Zoon Gods, als Weroldrechter, als het Lam, voor de zonde der menschheid geslacht, mijn hart zegt: Dat is alles waar — maar gij verzwijgt één ding, n.l. dat liij de man is geweest, die onder het volk vóór het volk gestreden heeft.
Eindelijk moet nog Karl Kaufzky genoemd worden, die in zijn: „Oorsprong des Christendoms" opmerkt, dat, als Jezus niets anders was geweest als een vroom prediker of een van de vele Messiassen, die er in die dagen opstonden, zijn naam na twee menschengeslachten reeds vergeten zou zijn. Maar h^ heeft een organisatie in 't leven geroepen van proletariërs en omdat hij dus een sociale en geen nationale Messias was, kon zijn organisatie ook buiten de grenzen van 't Joodsche land uitgebreid worden.
Geen wonder, dat b'j een eniuête, onder Duitschearbeiders gehouden om te hoeren, hoe zij over .lezus Christus dachten, veelvuldig antwoorden voorkwamen als: „Hij was een edel mensch, die aan de zijde der onderdrukten stond'". Of: „een ware arbeidersvriend, niet alleen met den mond, maar ook metterdaad. Hij werd daarom gehaat en vervolgd, zooals thans de sociaal-democraten en zou, als hij nu leefde, tot de onzen bohooren." Of: „hij zou een goeda socialist, waarschijnlijk partijleider of socialistisch afgevaardigde in den Rijksdag zijn."
Wij weten, hoe ook in Nedor'and een tijdlang het woord: „Jezus de eerste socialist" in aibeiderskringen opgang maakte.
Een van de laatste producten in deze richting is de: „Jésus" van Henri Karbussc, die althans zoo openhartig is om er dadelijk bij te zeggen: „Jezus, zooals ik hem zie". Dat is eigenlijk van al die Jezusbeelden te zeggen, het is telkens de Jezus, zooals de schrijvers hem zien. En het is niet te verwonderen, dat er ook mensclion waren, die hem heel anders zagen, omdat zij zelf heel andore menschen waren.
De laatste volzinnen zijn vooral te onthouden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1929
De Reformatie | 8 Pagina's