GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over de theodicee.

Dr A. Kuyper Jr schrijft in „De Heraut" hoofdartikelen over de theodicee. Daaraan ontleen ik, uit het laatste nummer, deze passage:

Als over de wijsgeerige Theodicee gesproken wordt, dan rijst voor ons oog op de figuur van Gottfried Wilhelm Leibnitz, geb. 1646 te Leipzig, een groot geleerde, een wijsgeer van naam, die in zijn dagen bijzonderen invloed heeft uitgeoefend. Hij vooral is met dit probleem bezig geweest, en hij is het, die den naam Theodicee heeft ingevoerd.

Er v/as voor Leibnitz wel een eigenaardige reden om dit te doen. Hij genoot de eere van veel geraadpleegd te worden door koningin Sophie Charlotte, echtgenoote van Frederik I, koning van Pruisen, een intellectueel hoogstaande vrouw, die zich bijzonder voor de letteren en de wijsbegeerte interesseerde. Men zeide van haar: zij wil gaarne het „waarom van het waarom" weten. In die dagen verscheen het bekende werk van Pierre Bayle, hoogleeraar in de wijsbegeerte, bekend onder den titel van Dictionnaire of Woordenboek. Deze Bayle nu was rationalist in den vollen zin van het woord. Hij was zeer scherpzinnig, en de grondslagen van het Christelijk geloof deed hij in zijn dagen, door zijn scherpe critiek, dreunen. Hij wees op de macht der rede, en stelde die tegenover het geloof, en hij deed dat met name in betrekking tot het kwaad, dat in deze wereld gevonden wordt. Het was een afbrekende critiek, en velen geraakten door Bayle aan het twijfelen.

Koningin Sophie Charlotte las het werk van Bayle, en had behoefte aan wederlegging. Daartoe uoodigde zij Leibnitz bij haar ten paleize om door hem onderricht te worden. Uit die lessen door Leibnitz aan koningin Sophie Charlotte gegeven, is ten slotte geboren zijn boek over de Theodicee, dat dus feitelijk tegen het befaamde boek van Bayle geschreven is.

Ontegenzeggelijk heeft Leibnitz door zijn optreden tegen Bayle voor zijn dagen zich zeer verdienstelijk gemaakt, en in zijn eeuw bleef hij de leidende geest in de wijsgeerige wereld. Maar één ding moeten we niet vergeten: Leibnitz leefde in de eeuw der „verlichting", der Aufklarung. Het Rationalisme heerschte oppermachtig, het moest alles beredeneerd worden, de mensch moest met zijp natuurlijk verstand tot de kennis der waarheid komen, en zoo de openbaring hem al te hulpe kwam, dan was toch de menschelijke rede het criterium of die openbaring aanvaard kon worden. Al wat tegen de rede inging moest verworpen. Aan dat Rationalisme is Leibnitz niet ontkomen, daarin was hij kind van zijn tijd.

Bekend is van Leibnitz hoe hij zich de verhouding van de menschelijke rede tot de bijzondere openbaring voorstelde. Als daar een buitenlandsch gezant is die zich aandient bij een vergadering, dan zal die vergadering eerst naar zijn geloofsbrieven vragen', en als die na onderzoek goed bevonden zijn, dien buitenlandschen gezant aanhooren. Zoo nu, zegt Leibnitz, hebben wij ook te doen met de bijzondere openbaring, wij hebben eerst haar geloofsbrieven te onderzoeken met onze rede.

Dat alles nu komt uit in zijn strijd met Bayle. Deze zette den strijd in met zijn scherp vernuft, hij opereerde met de critiek van zijn menschelijk verstand, en bracht den mensch aan het twijfelen. En toen heeft Leibnitz het voor de deugden Gods, voor Gods almacht, wijsheid en goedheid, ook bij al het kwaad dat in de schepping gevonden wordt, tegen Bayle, den man van de Dictionnaire, opgenomen, maar hij heeft dat gedaan op w ij s g e e r i g e n grondslag, hij heeft zijn menschelijke rol tegen die van Bayle gesteld, en omdat zijn geest rijker en zijn verstand scherper was dan van Bayle, heeft hij over hem gezegevierd, maar het was de triomf van het eene intellect over dat van het andere. En daarom bood het geen blijvende winst.

Prof. H. Visscher in zijn geschrift „Geen Theodicee", schrijft op pag. 19 dan ook volkomen juist: „Zoo iemand dan was Leibnitz door zijn omvangrijke wetenschap en zijn reusachtige speculatieve kracht de aangewezen man om deze grootsche taak (Bayle te weerleggen) te volbrengen. Voor het religieuze leven der ISe eeuw was zijn arbeid van onberekenbaar groote verdienste, daar hij er in slaagde tegenover Bayle's critiek althans den religieuzen inhoud der kerkelijke leer te redden voor de kinderen zijns tijds. Maar daarmede is niet gezegd, dat het hem gelukt is geloof en weten zoo te vereenigon, dat de pijlen van Bayle's critiek van nu aan geen voegen meer treffen konden in het pantser der dogmatische filosophie en theologie. Leibnitz's Theodicee sluit volkomen aan bij zijn wijsbegeerte en is even rationalistisch als Bayle's critiek. Dat was haar kracht voor zijn tijd, en haar zwakheid voor de toekomst tevens. (Wij spatiëeren). Het gaf hem een schijn van kracht tegenover zijn tegenstander, maar was ook oorzaak, dat hij bezweek voor de latere critiek".

Leibnitz kon door zijn redeneerkracht Bayle overtroeven. Maar daarmede is de zaak der Theodicee niet gered. Zoekt de mensch het bij zijn rede en verstand, hij houdt het tijdelijk met den wijsgeer, die het scherpst redeneert. Maar straks komt een wijzer, die het „wegredeneert".

De mensch met zijn beperkt creatuurlijk verstand kan het geheel van het wereldplan Gods niet overzien, hij heeft maar een klein stukske der zaak voor oogen. Alleen God de Heere, die in eeuwige wijsheid Zijn Besluit voor deze wereld vaststelde, weet wat Hij in den loop der eeuwen is doende, en waarom en w a a r t o e Hij het zoo en niet anders doet. Hij rechtvaardigt Zichzelf in Zijn Woord en Getuigenis. Hij openbaart Zijn goddelijke souvereiniteit en doet weten tegenover den mensch, die Hem voor de vierschaar van zijn rede daagt: wie zijt gij, o mensch, die tegen God zou antwoorden! Hoe is Zijn Naam, en hoe is de naam Zijns Zoons, zoo gij die weet!

Preek en kauwgum.

Diver(si)s schrijft in „De Stroom":

Er zijn domino's, die hm teksten behandelen als Amerikanen hun 45am: zij kauwen er op.

De dominee — een kellner.

Dezelfde merkt op in hetzelfde blad:

Een reden, waarom predikanten het drukker hebban dan vroeger, is, dat de geloovigen niet maer table d'hote willen eten. Nu zijn de predikanten kelhiers, die aan velö aparte tafeltjes moeten bedienen.

De „hoofdtoon" der „vrijzinnige kerkelijke prediking" in Nederland.

In „De Stroom" schrijft prof. G. J. Heering over het vrijzinnig christendom in Amerika, dat hij dan vergelijkt met de vrijzinnigheid in Nederland.

Wat Amerika betreft, lezen we:

In het portaal van vele vrijzinnige kerken in Amerika kan men de korte geloofsverklarmg lezen, die hieronder is weergegeven in preoi«s denzelfden vorm en met hetzelfde letterteeken. In het Hollandsch:

Ons Geloof

Het Vaderschap van God, De Broederschap der menschen. Het Leiderschap van Jezus, Redding door karakter.

De Vooruitgang der monschheid

Voorwaarts en opwaarts Voor immer.

Het zijn de z.g. „Vijf punten" der Unitarische? Kerken, tijdens leen vorig geslacht opgesteld door een Unitarisch predikant en algemeen aanvaard. De Unitariërs kan men in vele opzichten vergelijken met de Remonstranten in Nederland. Zooals de Remonstranten in de 17de eeuw geprotesteerd hebben tegen de leer der Voorbeschikking, zoo hebben de Unitariërs in later tijd zich verzet tegen de Driëeriheid (Triniteit), beide op eigen wijze zich keerend© tegen do orthodoxe opvatting der verlossing.

De vergelijking met Nederland komt reeds even voor den dag in deze passage:

De korte Unitarische geloofsbelijdenis doet óns „oud modem" aan. Zóó ongeveer spralcen velen onzer moderne vaderen in de 19de eeuw.

Maar nog sterker spreekt de schrijver, als hij vervolgens constateert, dat hij niet kan

nalaten een gemis te voelen, als wij de Vijf Punten aandachtig overlezen. 'Wij hebben in Nederland de laatste eeuw een andere geschiedenis gehad, andere kracliten hebben op ons ingewerkt, de orthodoxie was hier anders dan ginds, en de beweging der malcontenten en rechts-modernen heeft ons niet gelaten, , zooals wij van huis uit waren. Wij missen vooral.

•drie gedachten in deze belijdenis: Ie, de Souvereiniteit van God, 2e de onmaclit en do onwaardigheid van den mensch voor God (zijn „zonde"), 3d8 de redding en bevrijding die God rechtstreeks brengt (Zijn , - genade" en „verlossing"). Als gevolg hiervan zijn wij meer geneigd het verkeerde ook in de wereld op te merken, scherper den tegenstand te zien, die op aarde hardnekkig tegeai zedelijken vooruitgang m-gaat, hetgeen op zijn beurt de verwachting van het Godsrijk meer „jenseitig" maakt, van een andere orde, niet van deze wereld, niet een eindtoestand op aarde. Ik weet wel: daar zijn er onder onze Nederlandscbe viTJzinnig Christenen, die liever aan den kant der „Vijf Punten" staan dan aan de zijde onzer opvatting. Ook zijn er, die, in den .trant vau Emerson, de religie meer aesthetisch-kosmisch dan ethisch verstaan. Maar de hoofdtoon onzer vrijzinnige kerkelijke prediking is toch anders.

Ten slotte:

Er zullen in het vrijzinnig godsdienstig leven altijd variaties blijven, en liiemand onzer zal mogen verzekeren: „mijn opvatting is de juiste!", maar het zou mij niet verwonderen als ook in Amerika de Evangelie-prediking in vele vrijzinnig-godsdienstige kerken zich meer en meer zou gaan concentreeren op deze vijf Punten:

Ons Geloof

De souvereiniteit van. God, Zijn heilig oordeel en ontfermende liefde, Jezus Christus, openbaring van beide en Beginsel van leven en samenleving,

Redding door Gods genade, die 'liet karakter aangrijpt en omzet.

Het Koninkrijk Gods, dat komen moge in den tijd en komen zal in Eeuwigheid.

• Een niet onduidelijke kenschetsing, dunkt mij, van de zwenking naar rechts in het modernisme.

Een avondmaalsgezang.

Ds Le Cointre besluit een recensie, geschreven in „Bergen-op-Zoomsch Kbl.", en beoordeelende de brochure van den heer J. Kruithof over „Ons kerkgezang", met een citaat uit deze brochure. Wij lezen:

Ik wil eindigen met U te laten hooren de vertaling van een. gedicht van Cèsar Malan (1821—'99), dat de auteur ons voorstelt als een exempel van wat bij het aanzitten aan het Heilig Avondmaal zou kunnen worden gezongen:

„Getrouwe Heer, die ons Uw tafel spreidt! Wij brengen, neen! geen eigen deugden mede; Wat anders heeft oen zondaar dan zijn bede lm 't diep besef van zijn onwaardigheid?

Zie ons nu gaan tot Uw genadedisch! 't Geloof alleen richt derwaarts onze voeten; Wij wenschen daar Uw aangezicht t' ontmoeten, Dat enkel licht en liefd' en leven is.

Gij droegt den vloek; Gij kociit ons met Uw bloed; Voor ons hebt Gij uw lichaam doen verbreken.

Voor ons liet Gij Uw heilig hart doorsteken; Gij vlekk'loois Lam! hebt onze schuld geboet.

Getrouwe Heer! wij zijn Uw eigendom. Opdat G'in ons Uw heilig beeld moogt toonen, Woon 'Gij in ons; geef ons in U te wonen. Kom haastig. Heer! Gij, Alvernieuwer, kom!"

Beroepskeus en geld.

Charivarius rijmt in „De Groene" Schopenhauer na. Aldus:

iZiehier de groote fout van onze maatschappij: Beroepskeus is, door geld, maar ook door stand, niet vriji. Ik ken een flimken knaap, eian sterken jongen man, Die niet vlug leeren wil, maar aardig knutslen kan. Hij peutert elke maand zijn rijwiel uit mekaar. En tuigt het ding weer op — in tien minuten klaar. Was hij maar vrij geweest in '1 kiezen van zijn baan, Dan, was hij vroolijfc in het fietsenvak gegaan. Maar hij „studeert" (vergeefs, al menig, menig jaar), Want, ach, de stumpert heet Baron vain Hier tot Daar.

IK ken een andrem man, die weiikt in een fabriek; 'Hij is niet sterk', en zware arbeid maakt hem ziek. Maar ("kgeef hem zoo wat les) zijn zeldzaam intellekt En vlugheid van begiip' vervult mij met respekt. Wat heb ik vaak gedaiolit: had jij maar gestudeerd. Dan was je nu niet zeer, maar zeker hooggeleeird; Dan zou de wereld heel wat rijker zijn geweest Door de producten vajn jou eminenten' geest. Veel productieve Icracht wordt buiten dienst gesteld DiO'or valsch gevoel van stand en door gebrek aan geld.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1930

De Reformatie | 6 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1930

De Reformatie | 6 Pagina's