GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

OVER DE PARADOXALE SPANNING BIJ DEN CHRISTUS.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OVER DE PARADOXALE SPANNING BIJ DEN CHRISTUS.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Men meetit in den laatsten tflcl de „paradoxale levens-spanning" te moeten prijzen als de gezonde, alleen religieuze. Gereformeerd denken aanvaardt dit niet. Men kan dit vraagstuk , ook behandelen in verband met den Christus. Allereerst sta voorop, dat Christus als waarachtig mensch in een paradoxale bestrijding kon kómen.

Als o n-z o n d i g e mensch kon Christus evenwel niet in de paradoxale houding blijven. Uit Hem zelf komt ze niet op, zig is dus niet van binnen uit bij Hem verklaarbaar. Eu Hij kan de paradox ook niet houden voor een zuivere, door God gewilde of gewerkte, of gewettigde reactie op de openbaring: Gods.

Dus kon de paradoxale schijn wel — want die schijn bestaat — over Hem komen, doch Hij kan .met dien paradoxalen schijn geen oogenblik vrede houden. Gelijk een gezond lichaam reageert tegen infectueuze stoffen, zoo móét in Christus dadelijk een reactie ontwaken tegen elke zoodanige constellatie in het leven, waarin God of Satan Hem beproeven of verzoeken met den schijn eener antinomie. Een passieve verhouding tegenover een paradoxalen schijn in Gods woorden óf werken, is voor Hem de zonde. God-verzaking, ongeloof.

Deze opinie hangt samen m©t onze stellige overtuiging, dat het vrede nemen met de paradoxin-strikten-zin hoogmoed is.

Het is waar, dat ©en paradoxale ondervinding door God gebruikt kan worden, om onzen Tioogmoed te verbreken.

Alleen maar, deze pienning heeft een keerzijde.

Als God, mij in de paradoxale beproeving tuchtigend, met Z ij n bijl mij neerslaat, om mijn hoogmoed te breken, moet ik zelf niet die bijl willen hanteeren. Dat zou mijn hoogmoed juist bestendigen: Gods bijlen passen niet in mijne hand. Ook moet ik de strijdbijl, die God in Zijn liefdevollen krijg tegen mijn hoogmoed zwaait, niet met een stichtelijk gezicht gaan omtooveren, al preekend, in een werktuig van den vrede, doch ik moet bidden, dat Zijn beproeving niet een satanische verzoeking worde: leid mij niet in (paradoxale) verzoeking, doch verlos mij van den booze! Het is dwaasheid, een s t r ij d bijl aan te dienen als een werktuig van vreedzamen, positieven opbouw, akkerbouw. Het is dwaasheid, een t u c h t middel, waarmee God mijn hoogmoed breken kan, aan te dienen als ©en leermiddel, waarm©© Hij in Zijn school mij en de dingen in hun zuivere oer-verhoudingen laat zien. Het is dwaasheid', de heilzaamheid 'der schaamte over het niet-weten (in paradoxale bestrijding) na de bestrijding (dan komt de schaamte immers) tegen t© werken, door het niet weten als normaal t© beschouwen. Het abnormale — mijn zonde — wordt wel gebroken door het tucTitmiddel der beproeving, maar deze uiterste remedie van tucht moet dan ook niet als normaal levensbrood aangeprezen en verheerlijkt worden, i)

Dit laatste nu is de fout van hen, die wij' "in den laatsten tijd vaak hooren verkondigen, dat, zoolang deze wereld en de tijd er zijn zullen, het paradoxale het normale is, omdat God „gansch anders" is dan de mensch. St©©ds word© t©genover dez© st©lling gehandhaafd, dat God aan Zijn Openbaring juist ingang geeft in ons menschelijk leven, en ze daarin nieuwe vrucht doet dragen, waarin Zijn gemeenschapsleven door ons als kennend wezen genoten wordt. Eu hieraan worde toegevoegd, dat dan ook door wie op dit {•ns standpunt staat, de paradox nooit kan to, ©ges.chr.e--•ven worden aan de openbaring, die God geeft, of aan haar manier. Dat wij' op paradoxen stoeten, komt van onze beperktheid, onze zwakheid, ons bederf, maar dat ligt niet aan God. Hij moge ons daarin vernöderen, en „spotten" met ons als dwergen, die op onzen hoogmoedstocht verdwaald zijn in het paradoxale woud, waarin de duisternis ons, kinderlijke zwervers, overvallen heeft; maar Hij zelf heeft niet de schuld van ons verdwalen; want Zijn openbaring was één. Zouden wij de paradox als een 1 o t aanvaarden, een lot, dat God als Schepper en als Openbaarder op ons gelégd heeft, van het paradijs af aan tot het einde aller tijden toe, dan zouden wij niet geloofd hebben, óf aan de eenheid van Gods gedachten en werken, óf aan d© eenheid van Zijn wezen, óf aan de eenheid van Zijn openbaring. Dan zouden wij twijfelachtig, d.i. ongeloovig, staan tegenover de d!? or het Woord zelf beweerde doorzichtigheid en klaarblijkelijkheid en éénheid der Heilige Schrift. Wij zouden critisch staan tegenover het geloof, dat de Schrift genoegzaam is, o neen, niet om ons alle wetenschappelijke vraagstukken te laten „oplossen", maar wél, om ons als religieuze mens chen te leiden tot het in de religie ons gestelde doel.

Kom nu met deze gedachten naar Golgotha, — dan wordt duidelijk, hoe het in Christus moet zijn geweest ten aanzien van deze dingen. Christus heeft nooit hoogmoedig tegenover God gestaan. En daarom heeft Hij nooit, ook zelfs geen enkel oogenblik, voet kunnen geven aan de onderstelling, dat God onduidelijk ons heeft aangesproken, of duidelijk Zichzelf heeft tegengesproken, of over ons héénzqu hebben gesproken. Nooit heeft de Heiland rust gehad bij ©en paradoxale ondervinding; want die kan geen sabbaths-ondervinding zijn; en de geest van Christus haakt naar d© groot© sabbathsrust bij den Vader aller geesten zelf. Paradoxale schijn kan niet uit den positieven wil van God zijn. Zoolang Hij daarmee wordt geplaagd, „is Zijn hart "brandende in Hem". Gods spreken is toch één en ongebroken? 'Dus moet Hij met Zijn paradoxen naar de Schriften, zélfs als de SCHRIFTEN Hem de paradoxale vraag hadden voorgelegd.

Wij durven zelfs de stelling aan, dat Christus in de krachtworsteling, waarin Hij Satans verzoeking ^) wil verteren en Zijn gedachten vrijmakem, van den paradoxalen last, enkel en alleen op het geopenbaard'e Woord is aangewezen. Alleen op dat geopenbaard© Woord. Zijn messiaansche be-wustzijn was geen superbe goddelijke wetenschap, die dan ware „meegebracht" uit ^esa hemel, ©n voorts buiten zijn menschelijke ken-acten stond. Het was geen naïeve intuïtie, die dan als tweede factor in Zijn levensleiding, los van de Schrift als eersten factor, zou kunnen staan. Elke poging, om d© ding©n zóó t© „verklaren", komt weer neer op een nadrukkelijk af te wijzen denk-constructie, welke Christus' menschelijke gehoorzaamheid, nu ja, ten deele niet menschelijk, maar goddelijk wil maken; doch het goddelijke sluit de gehoorzaamheid uit; God gehoorzaamt niet. O neen, toen Christus in de wereld kwam, knaap werd, jongeling, man, toen Hij leed en stierf, moest Hij als mensch genoeg hebben aan de Schriften. Het leerstuk van de genoegzaamheid (de sufficientia) der Schriften krijgt nieuwen glans en diepte, als wij het zien als een ge e stel ij k eigen'dom ook van den waarachtigen piensch Jezus Christus. De tweed© Adam kon uit d© Schriften weten, dat de gehoorzaamheid, dat het volbrengen van de geboden, pure religie was; en dat religie altijd is: gemeenschap met 'den Vader. Ook kon Hij' reeds uit de Schriften weten, dat dat één© menschelijke leven, waarin elk O'ogen hl ik erkend en beleden kon worden: ik heb gedaan al de gebo'den, niets anders kón zijn 'dan het leven van den éénen Messias, op wien de eeuwen hadden gehoopt, wien de Groote Missie zou zijn opgedragen van den Vader. Dus kon d© Christus, uit liet lederen dag met zalige vreugde bij zichzelf constateeren van het zondeloos bestaan, en van Zijn volkomen trouw aan de geboden, opklimmen, met verwijzing naar de Schriften, tot de zekerheid, dat Hij moest zijn de groot© uitv©rkorene> de Messias, de tweede Adam, de van eeuwigheid geroepene tot den groeten arbeid der verlossing, naar de wet van het genadeverbond.

Zóó was in waarheid Hem' de Schrift genoegzaam. Met haar g'©noegzaamheid staat of valt Zijn messiaansche zelfbewustz ij n ; en oimgekeerd. De genoegzaamheid der Schrift was, om ZOO' te zeggen. Zijn axioma. Zijn eerste en Zijn groote geloof. En hierom' was het onmoge-1 ij k, dat Hij een paradoxale ondervinding als normaal kon zien, of, ook maar één moment, daarmede vrede hebb'en. En toen de paradoxale' ellende O'Ver Hem kwam, op' den e enig en weg, waarop zij Hem kon martelen, dat is: opdenwegvanden'ederdalingterhell©, op 'den weg van het exlex-wezen buiten de poort, toenheeftHij — en dat was Zijn gehoorzaamheid, enhet werd voor ons Zijn borgtocht — uit alle kracht zich verzet^) tegen de paradoxale beleving. Doch Zijn tracht is • gehoorzaamheids-prestatie. Dus drijven

Hem de Schriften naar de Schrift; de woorden naar het Woord. „Schrift met Schrift vergelijken": hier is het vervuld. De worsteling van psalm 42, waarin de ziel de ziel, de geest den geest vermaant, is absoluut in Hem vervuld.

Nu vragen wij in dit verband niet meer, in hoeverre de godheid de menschlieid ondersteund heeft. Wij' gelooven dat wel, maar kunnen van de wijze, waarop dit is geschied, geen woord ooit zeggen. Dat laatste doet ons evenwel niet zeer; want wij klemmen ons vast aan de verheugende wötenschap, dat Hij in Zijn mens oh hei d, in Zijn Adamzijn, .'genoeg had, niet alleen, om' o^ntv anke^ lijk te zijn voor van buitenaf op Hem' vallende paradoxale verstrooiing, maar óók, om uit kracht van Zijn volmaakte religie daartegen op te staan, en zich vrij te vechten.

Het is onze stellige overtuiging, dat zóó_ alleen te gelO'OVen blijft aan een bestaande, en in beproeving *) van den tweeden Adam in het vuur gebrachte amen-relatie tusschen God, en den Christus als Hoofd van liet genadeverbond, Handhaver van het werk-verbon!d. '^MsM'-


1) Wiant dan vergeet men, dat de remedie der beproeving a. samenvalt met een satanische oorlogs-daad van verzoeking; b. dat ze van Gods zijde alleen daarom toegepast , wordt, omdat ik het geopenbaarde W; Oord te weinig heb erkend, en daarheen nu teruggedreven worden moet. In Christus was het eerste niet (het vóór de paradoxale bestrijding niet genoeg rekenen met het Wioord); dat was in ons. Daarvoor moest Hij nu boeten als Borg: Hij _in de paradq'x, OM ONS ERVAN TE VERLOSSEN! En zoo moet Hij in de paradoxale bestrijding zich naar het W|oord terug-en ó pi-werken. Daartoe moest het Wioord voor Hem eerst in di-stantie z^'n: tekst „tegen", tekst.

2) Ook een krach tworstelin g, nu van Satan: Zie Cremer-Kögel, Bibl.-theol. , W, tbch, d. ' Neut. Graz.i» S. 914, over het verschil (oorspr.) tusschen dokimazein en peirazein. Geen blootinteUectueele worsteling in de paradoxale verzoeking, doch leven s-kamp!

^) Dit alle kracht: zie de voorgaande noot. *) Proel'gebod!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

OVER DE PARADOXALE SPANNING BIJ DEN CHRISTUS.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1930

De Reformatie | 8 Pagina's