GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geef ons een uitgangspunt.

Merkwaardig — omdat ik ze aantrof in het vrijzinnige rgaan „De Hervorming" — is deze uitlating van G. A. e Ridder:

En de wereld, die méér nog dan aan wijsbegeerte, behoefte heeft aan religie, is bezig haar geloof in de religie te verliezen, ook al spreken de besten van ons geslacht onverholen van diepen religieuzen nood, die er inderdaad ook is. Zou één der oorzaken hiervan misschien niet zijn, dat de wereld ook in onze religie mist wat Schweitzer voor de vernieuwing der filosofie onontbeerlijk acht: dat zij haar uitgangspunt klaar en duidelijk neme in één enkelvoudig, allesbeheerschend levensbeginsel?

Inderdaad: een vast uitgangspunt, en den moed daartoe, heeft ons geslacht hard noodig. Ook onze eigen huisgenooten, die er maar al te vaak niets van hébben, en er vermoedelijk daarom niets „van hebben" „moeten".

Een vast uitgangspunt, zeker, zeker. En dan een klein beetje meer respect voor de scholastiek, die immers alleen door hèn overwonnen worden kan, die begonnen zijn, met daar een diepen eerbied voor te hebben. Schamperheden als van enkele uitgangspunt-looze tijdgenooten, binnen-en buitenshuis, die met een schouderophaling een hun ongevallige redeneerketen afwijzen met de opmerking: „nu ja, dat is scholastiek..." zijn in den regel het beste belwijs, dat ze van de scholastiek niet vee! begrepen hebben, en ze daarom in geenen deele te boven kunnen komen.

Geef ons een uitgangspunt, en geduld, om de methode der scholastiek te bekijken. De Genestet zou daar een aardig leekegebedje van kunnen dichten. Het zou tegenwoordig meer „deugd kunnen doen" dan het nog te vaak gereciteerde: verlos ons van den preektoon, en wat daar verder volgt.

Hoe hoog de Heilige Geest al of niet kan komen.

Herhaaldelijk heeft ons blad betoogd, dat tusschen de dialectische theologie, gelijk ze o.a. hier te lande door Dr Th. L. Haitjema verkondigd en min of meer bewust aanvaard wordt, eenerzij ds, en het historisch Calvinisme anderzijds, diepe, niet-te-overbruggen kloven liggen. Illustratie hierbij wordt door haar pleitbezorgers zelf, ook door Dr Haitjema, onophoudelijk gegeven. Zoo schrijft deze hoogleeraar in het jongste nummer van „Onder Eigen Vaandel" (VI, 3, 170):

De bedeeling van Pinksteren is de bedeeling van de „woordverkondiging", de bedeeling van de boodschap over de groote daden Gods, de bedeeling van het van-Christus-getuigen en daardoor Christus groot maken.

Hooger dan de verkondiging kan ook de Heilige Geest niet grijpen in deze aardsche bedeeling.

Tot zoover Dr Haitjema.

Uit het verband blijkt wel, dat de uitdrukking: „niet hooger" niet bedoelt af te wijzen de meening, dat de werken Gods in waarde, autoriteit, gezag aan elkander ongelijk zouden zijn. Was dit bedoeld, dan zouden we natuurlijk dadelijk amen zeggen op deze uitspraak. Het „tweede gebod" is bij God altijd aan het „eerste" (het „groote") „gelijk", gelijk Christus zegt.

Maar dit bedoelt Prof. Haitjema niet. Blijkbaar opponeert hij tegen de calvinistische leer der wedergeboorte met daarop volgend voor het gelooi aanwijsbaar en deels beschrijfbaar proces van bekeering, als actueelen dienst van God behagende gehoorzaamheid.

En dat opponeeren is nu het ongereforaieerde in deze beschouwingen.

Prof. Haitjema wil — terecht — tegen de „bevindingsmenschen" te velde trekken. Voorzoover deze laatsten in de bevinding rusten willen, dient hij daarin de waarheid. Maar met zijn begrip van „het levende Woord Gods", dialectisch verstaan, laat hij mij, zoodra de vraag komt, of ik dat levende Woord nu wezenlijk „hoor", niets anders over dan een beroep op de bevinding. Terwijl de Calvinist zich ook hier grondt op het klaarblijkelijk-duidelijk tot de kerk sprekende, alle „bevinding" toetsende en i-ichtende, Woord.

Waar zijn toch die menschen?

Dat we boven Prof. Haitjema goed verstonden, blijkt o.i. ook uit de volgende uitlating van den hoogleeraar in hetzelfde artikel (bl. 173):

Is u dat voldoende, de bedeeling van Pinksteren zóó als de bedeeling der hoop te zien? Zóó in die bedeeling te mogen staan als een hopende; als een, die het gerucht van Christus' heerlijkheid heeft ge-- iioord; als een, die dé lampen brandende houdt, en . uittrekt den Bruidegom tegemoet?

Helaas, maar al te velen willen meer; willen hier reeds de verheerlijlcing, de volkomen verlossing. Zij willen hun eigen nieuwen mensch laten opstaan, in plaats van in Christus den nieuwen mensch opgestaan te zien èn aan-komende.

Zij wanen, dat ook dit bij Pinksteren behoort, nu reeds te doorleven, dat het groote beeld van hun ouden mensch totaal vergruizeld wordt. Zij willen den Heiligen Geest, vooral den Heiligen Geest, tegenwoordige werkelijkheid laten zijn, zóó, dat Hij veel meer ia dan Verkondiger van het komende

Evenals zooeven, gaan wij nu maar weer voorbij aan < Je vraag, of de „bedeeling" van Pinksteren hier op rechte wijze in verband gezet wordt met alle andere „bedeelingen" van het genadeverbond; om van de o.i. onjuiste exegese van Joh. 16:13b nu maar geheel te zwijgen.

We merken slechts dit op.

Indien Prof. Haitjema hier mocht gedacht hebben niet aan geestdrijvers, mysticisten, spiritualisten, „perfectionisten" enz., doch — gelijk ik vermoed —, ook aan het type van wat hij eens noemde het „Asser neo-calvinisme", dan zou ik willen zeggen: wij zijn die menschen niet, die hier bestreden worden.

Op een „e i g e n" nieuwen mensch hebben wij nooit roem gedragen, wèl gelooven wij, dat hij in ons door een almachtige daad Gods in deze bedeeling principieel en voor eeuwig wordt verwekt. Dat de oude mensch „nu reeds" „totaal" verbrijzeld vrordt, gelooft geen van ons. De „v e r h e e r 1 ij k i n g", de „volk o-m e n verlossing", wachten wij ook eerst later, ofschoon wij nu reeds de „beginselen der eeuwige vreugd en gehoorzaamheid in ons gevoelen", en ons voorts ook uitstrekken naar de volkomenheid. En toch willen *ij inderdaad méér „hebben" dan alleen maar verkondiging van het nieuwe leven; en méér „beleven", dan wat in Christus opstond en „aan-komt". Wij zélf willen hier als nieuwe menschen geschapen worden (in de wedergeboorte); en (in de bekeering) vervolgens al meer „worden wat we' zijn", om eindelijk in de toekomende „bedeeling" algeheel vernieuwd te „zijn" zonder ooit meer te „worden". En dit is, gelooven •svij, calvinistisch.

Dus blijft de vraag: indien wij niet die menschen zijn, die Prof. H. hier teekent, en wij dit door hem bestreden type (ten naaste bij) jilleen kennen uit de kerkgeschiedenis, waar z ij n dan toch die menschen? Of strijdt Prof. H. tegen mummies?

Over een platenbij bel.

In „De Macedoniër" — het zendingsorgaan, dat thans door de firma Zomer & Keuning zoo smakelijk wordt uitgegeven — schrijft Mevr. J. C. van Andel—Rutgers over de laatste te Bazel gehouden-zendingsweek. Leuk is deze herinnering:

Voor de bezoekers van de vergaderingen was op een der dagen een tentoonstelling van platen-Bijbels uit vroeger en later tijd ter bezichtiging gesteld, hoewel ze pas in de volgende week geopend zou worden. De heer Schmidt was zoo vriendelijk daarbij een interessante voordracht te houden over 't onderscheid tusschen de vóór-en na-reformatorische wijze vein illustreeren. Hij liet ons ook een Luther-Bijbel zien van 1534, met platen van Hans Holbein, waarin 't beest uit de Openbaring was voorgesteld als de Paus, en die het aanbaden als monniken en priesters, terwijl een uitgave van Dr Eek, Luthers tegenstander van enkele jaren later, 1550, met dezelfde platen prijkte!

Bijna overal op het terrein der openbaring is tusschen tekst en teekening een worsteling.

Terug naar de zending uit den aposiolischen tijd.

Uit hetzelfde artikel van Mevrouw Van Andel—Rutgers knip ik dit gedeelte, waarin van de ter conferentie gehouden rede van Director Hartenstein verslag gegeven v.'ordt:

In het leven der Zending zijn niet meer de oude tegenstellingen, 't Is niet meer een gaan van uit 't Christendom naar 't heidendom, ook niet meer een gaan van 't hoog ontwikkelde blanke ras naar de slapende volken ginds, ook niet meer: hier het vaste, zekere godsdienstige bezit tegenover de armoede daarginds. De gevangenisschap der zendelingen in China bewijst dit wel. Wat dan nu? Terug naar de Zending uit den tijd der Apostelen!

Het kenmerk van dezen tijd is samen te vatten in 't woord der Israëlieten in de woestijn: maak ons goden, die voor ons heengaan. Een menigte eigen gemaakte goden zijn er in de wereld, en er is een drang naar een eigengemaakte eeuwigheid zonder God. Het Bolsjewisme, het Nationalisme en het Saecularisme zijn dienstbaar aan de vergoddelijking van den mensch tot den prijs van de ont-goddelijking van God.

Inderdaad: Paulus leefde in de cultuurwereld, en had daar getuigenis te geven.

Is dat separatisme?

In zijn interessante rubriek „Van mijn Uitkijk" (in dezelfde aflevering van „De Macedoniër") schrijft Ds D. Pol over het besluit, eerst van de generale synode der (iereformeerde Kerken, nadien van de christ. geref. kerk, «111 niet op de generzijds gewenschte wijze zitting te nemen in den Nederlandschen zendingsraad. Ds Pol antv/oordt op de door een schrijver in de „Nieuwe Rott. Crt." op die beide synodes geoefende critiek:

Hij laat het met vette letters drukken: „Nederlansche benepenheid".

Daaa' kunnen die Gereformeerden en Christelijke Gereformeerden het mee doen.

Neen! Nog een schepje er op. Hij roept ten slotte het „Wee" uit over hen „door wie deze ergernissen komen".

Natuurlijk luidde het vei-wijt, dat de Geref. Kerken zich aan separatisme schuldig maakten. Ds Pol wijst die aanklacht af:

Af gedacht nu nog, dat „separatisme" toch eigenlijk ligt op k e r k e 1 ij k terrein en met een weigering tot een bepaalde samenwerking in de Zending niets uit te staan heeft, het feit blijft, dat zij, die van separatisme durven beschuldigen, zelf het initiatief tot verwisseling van de bestaande samenwerking in een Raad op vaste basis en met vast reglement genomen hebben, ook doorgezet hebben.

Maar dan dienen zij te begrijpen, dat al heel ongepast in hun mond is, van scheidingszucht te spreken, bij wie óók dan laog samenwerking willen, doch in den door hen zelf gewenschten voiTn.

Of is iets anders willen dan „de heeren wijzen" niet meer geoorloofd? Is dat al „Separatisme" geworden?

Vrije kerken willen óók op Zendingsgebied haar vrijheid behouden, zonder eenige controle te accepteeren van menschen, die zichzelf als censors gaan opwerpen.

De sage, dat het handhaven dezer vrijheid „Separatiezucht" zou inhouden, behoort in het rijk der phantasie alleen maar thuis!

Inderdaad, wie zich het recht voorbehoudt, zijn brood, eer hij het aan de armen geeft, niet vooraf te laten bederven, zulks dan teneinde op die manier toch maar te lijken op wie aan de armen iets anders dan brood geeft, heet tegenwoordig dadelijk separatist. Hoewel wat hij doet nuchtere eisch van nuchtere liefde is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 augustus 1931

De Reformatie | 6 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 augustus 1931

De Reformatie | 6 Pagina's