GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zuchten van de oude ethischen.

Dr W. A. V. Es spreekt in het „Geref. Kerkblad" (Leeuwarden) over de Groninger school, en vergelijkt ze dan met de (oudere) ethischen:

Zoo ligt dus de wordingsgeschiedenis geestelijk van de Ethische richting in een heel anderen hoek, dan die van de Groninger school!

Doch ook in leeropvatting is er belangrijk verschil. Wanneer twee hetzelfde doen, is het nog niet altijd hetzelfde. Maar ook niet als twee hetzelfde zeggen. En het verschil schuilt hier bij de Ethischen altijd in de hoogere waardeering van de bovennatuurlijke zijde van het Evangelie.

Het accent is anders. De la Saussaye werpt de Groninger richting verzwakking van het zondebesef voor de voeten, onvoldoende Christologie; dat ze, wat zeker echt vrijzinnig is, opvoeding en ontwikkeling stelt in plaats van bekeering en wedergeboorte, onjuiste beschouwing van het Oude Verbond enz. en in het algemeen miskenning van de bovennatuurlijke zijde van het Christendom, van de ethische kracht van het mysterie als zoodanig.

Toen hij in Groningen was, sprak De la Saussaye zelfs van „een moddergrond waarin alles verzinkt". „Geen vastigheid der kerkleer", klaagt hij, „is overgebleven". En om het daarbij te laten: Wanneer Prof. Valeton ter aangehaalder plaatse met waardeering spreekt van wat hij in de Evangelische richting als gemeen met de Ethische ziet, dan laat hij er onmiddellijk op volgen: „Maar daarmede zijn we er niet. Bedrieg ik mij niet, dan is wat de Evangelische richting op den voorgrond stelt — en zij doet dit met groote warmte en liefde, — de persoon van Jezus Christus als historische verschijning, als degeen, die ons den Vader doet kennen en wiens geest de Zijnen bezielt. Maar daarbij blijft het ook. Bij de voorstanders der Ethische richting is dit anders. Wat Jezus Christus voor ons maakt tot het voorwerp van ons geloof, beter nog: tot het middelpunt van het geloofsbezit der gemeente, is niet zoozeer zijn historische verschijning, al wordt deze in geen enkel opzicht door ons miskend, als wel wat ik kortheidshalve wilde noemen: zijn godheid. Voor ons is Jezus Christus meer dan iets anders: God geopenbaard in het vleesch, of, om met Johannes te spreken: het Woord dat vleesch geworden is" (cv. o.).

Een stap dus naar rechts, daar is het, dat men in den richtingsstrijd naast de Evangelische richting de Ethische vindt.

Men lette op de klachten, die de ethische vaderen opheffen tegen wat later de zoneir zouden doen. Hoor •die zonen eens over „vastigheid der kerkleer"... Ja, over kerkleer; verder behoeft ge al niet te gaan.

Pleidooi voor het Carnaval.

Onder den titel „La grande Peur des Bien Pensants" schrijft R. Vlemminx, bij wijze van „ingezonden stuk" volgend rijm in „De Nieuwe Eeuw", blijkbaar om de serieuze waarschuwing, die „Limburger" tegen het carnaval en zijn uitspattingen had doen hooren, van haar kracht te berooven:

Wat kwaad is, noem ik zeker kwaad, maar niet luidruchtigheid bijtijden, al wordt de rustige rust geschaad der herders, die zichzelven weiden. Is er een uitspatting geweest: die is de norm niet van het feest.

Het boekje „over Karnaval" beschouw 'k als een mislukt pamfletje van iemand, die door zwarten gal slechts zonde ziet bij ieder pretje en die verkeerd is ingelicht door een bekrompen krantbericht.

Ik kan niet uitstaan, dat het volk bedonderd wordt met syllogismen en handige foefjes door Gods tolk, die sticht antiklerikalisme. Uw flauwe mopjes slaan niet in noch bij den boer noch de boerin.

En uw beschuldiging houdt geen steek, want sociaal zie 'k deze zaken. Maar uw verward gezedepreek bederft de simpele volksvermaken. Gij zijt te dor en te geleerd en 't volk nog ongekompliceerd.

Feestenveredeling is best, maar ik duld niet het importeren van een leger-des-heils-gepest en zeurig-hoUands lamenteren. De feesten zijn voor ons plezier, met veel muziek en luid vertier.

Mijn waarde Theologenaars, gij schermt veel met weltfremde De wijsheid van de kerkleraars is echter ver van u te zoeken. ledre eenvoudige dorpspastoor vindt een gewilliger gehoor. boeken.

Ik schud het stol af van mijn schoen en laat u door 't gordijntje turen. Ik ga mij naar de kermis spoên met 't schoonste durske van de buren; en gij moogt toezien, streng en strak. Wie lust er nog ouden kognak?

Toch wel eens goed, te weten, wat iemand laat drukken. Men moest de ellende eens gezien hebben, gezwegen nog van de allerellendigste verbinding van carnaval en — de ovenveging van Christus' lijden

Openbare schuldbelijdenis op publiek terrein.

Ds T. J. Hagen is bezwaard tegen Assen. „Assen" beteekent hier: een besluit der Gereformeerde Kerk aldaar.

Ds A. H. V. Minnen is ook bezwaard. Hij vermeldt in „Westl. Kerkb."

een besluit van de Kerk van Assen om voortaan, inzake de zonde tegen het 7e gebod, wederom de openbare schuldbelijdenis in te voeren.

Daarna memoreert hij wat Ds Hagen schreef:

De „Delftsche Kerkbode" veronderstelt, dat wel niet elke zonde tegen het 7de gebod zal bedoeld zijn, maar speciaal in gevallen van zoogenaamde gedwongen huwelijken.

De „Delftsche Kerkbode" betoogt, o.i. terecht, gezien de huidige moraliteit, dat hier het zwaarst worden gestraft zulken, die in vergelijking van anderen heusch niet de allerschuldigsten zijn. Hoe vele anderen zijn er, nog schuldiger, maar wier practijken niet alzoo openbaar worden. En — zoo zegt het blad — een paartje, dat van diergelijke practijken een afschuw had en welks zonde daardoor openbaar geworden is, wordt publiek gestraft!

Allereerst: waarom wel een openbare schuldbelijdenis van publiek geworden zonde tegen het 7de gebod? Waarom dan ook niet bij publiek geworden zonde tegen het 6de of 8ste of 9de, of welke der negen overige geboden?

Zijn die van minder beteekenis?

Zijn die vergrijpen niet even erg?

Waarom van een gemeentelid, dat op stelen of heelen betrapt is, ook geen publieke schuldbelijdenis geëischt? Of van een ander, die openbaar schuldig is aan ontheiliging van Gods Naam of Gods Dag?

Is dat minder erg?

Voorts: het bedoelde kwaad stuit men toch niet door die openbare schuldbelijdenissen.

Eindelijk heeft m.i. elk lid het volste recht zulk een openbare schuldbelijdenis te weigeren.

't Is eigenlijk een toepassen van de tweede vermaning der kerkelijke tucht en nog wel zonder advies der classis. Men maakt zonde en naam der schuldigen publiek, wat naar ons kerkrecht alleen mag na gebleken verharding in de zonde.

En de „verzoening" moet dan geschieden publiek, als bij den afgesnedene, die volgens het formulier van wederopneming publiek zijn schuld belijdt.

Of dan van deze zonde geen schuldbelijdenis geëischt mag worden?

Natuurlijk.

Maar dan voor de Gemeente of de ambtsdragers, die van harentwege gesteld zijn.

De Bediening des Woords is geen gesloten vergadering. Zij is een openbare samenkomst, waarin ieder kan verschijnen, lid of geen lid.

Als ge in uw gezin op zoon of dochter tucht hebt toe te passen, hun schuldbekentenis hebt te hooren, uw vergeving hebt te schenken, dan doet ge dat binnenkamers. Dan zet ge toch de straatdeur niet open, zoodat ieder, die maar wil en daarin nu genoegen vindt, om dat eens aan te hooren, er bij kan zijn en daarom medeaanhoorder kan zijn.

Nog maar eens over denken, in Assen (en elders? ) zou inen zeggen.

Vanwaar de klacht?

Ds Jansens schrijft in „Gorcumsche Kerkbode":

Men kan soms wonderlijke dingen hooren en lezen. In „Woord en Geest", het blad van Dr Geelkerken, cum suis, wordt door iemand uit dien kring gewaarschuwd tegen een eenzijdige Verbondsleer als op heden onder de Gereformeerden wordt aangetroffen volgens den schrijver.

Hoe is 't mogelijk.

Gaat men in „Woord en Geest" aan anderen de hand geven om gezamenlijk de Gereformeerde Kerken te bestoken?

Eenzijdige Verbondsleer?

En daartegen gewaarschuwd te worden door een hersteld-Verbander?

Kom nu! Ja, het is toch zoo!

Begrijpelijk, dat Ds Jansens dacht aan een niet-gereformeerde. „De Wekker" dacht het ook al, en zei: hoort!

Maar de menschen, die in „Ergenshuizen" wonen, hebben uit de publicaties van den auteur in „Woord en Geest" („Oom Jan") met eenige snuggerheid kunnen afleiden, dat het iemand is, die nog altijd lid is der Gereformeerde Kerk van „Ergenshuizen".

Ds Jansens vervolgt:

En hoe vindt ge het gebed of liever de dankzegging, die een Gereformeerde in den mond wordt gelegd: „Ik dank u Heere, dat ik bij Dr Kuyper in de leer ben geweest en heb geleerd, wat het Verbond der genade beteekent, ik ga trouw tweemaal naar de Kerk; gebruik geregeld Avondmaal; ik ben lid van een Gereformeerde Mannenvereeniging, waar men de belijdenisschriften bestudeert; ik heb mijn kinderen laten doopen, zoodra daartoe gelegenheid was, één is er zelfs gedoopt, die nauwlijks twee uur oud was, ik zorg, dat mijn kinderen naar de Gereformeerde Jeugd-vereeniging gaan en geregeld de catechisatiën bezoeken".

Ds Laman schrijft dienaangaande in „De Bazuin" terecht: „Zulke idiote redeneeringen troffen wij onder de gereformeerden niet aan. We hebben 30 jaar onder hen gepreekt, maar hebben zoo iets geks nooit op den kansel gebracht".

Dat heeft Ds Laman nooit gedaan en anderen evenmin.

Natuurlijk niet. Dat heele gebed is ingegeven door haat tegen de Gereformeerde Kerken.

Ik voor mij zou het woord „haat" liever vervangen door: gebrek-aan-kennis (de oorzaak blijve onbesproken). Intusschen is 'teen troost, dat de schrijver de tegenspraak van Ds Laman al heeft kunnen lezen. Die stond in een Kerkblad der Gerefoi-meerde Kerken, waaraan „Oom Jan" onder eigen naam en in andere spelling (er zijn er drie in gebruik) nog altijd schrijft.

Nog eens: ik verklap hier géén geheimen.

De Arische Heldengod.

In „De Stroom" (vrijzinnig) schrijft Rob Limburg:

De Arische Heldengod is groot, en Dr Arthur Dinter is zijn profeet.

Tot mijn groote schande moet ik echter bekennen, dat ik tot voor zeer kort nooit van dezen roemruchten profeet had gehoord, laat staan dan kennis had genomen van zijn werken: zijn in 1923 verschenen „Evangelie" en zijn „197 stellingen ter voltooiing der Reformatie" (1926).

Dezer dagen echter waaide er een nummer van zijn tijdschrift „Das Geist-Christentum, Monatsheft zur Vollendung der Reformation durch Wiederherstellung der reinen Heilandslehre" op mijn schrijftafel neer, en ik veronderstel, dat ook de lezer belang zal stellen in de nieuwste evoluties van ons Christendom, zooals deze zich op nationaal-socialistischen bodem voltrekken. Deze evoluties zijn niet voor de poes; de nationaalsocialistische vorschers hebben wereldschokkende ontdekkingen gedaan, welke een omwenteling te weeg moeten brengen in de heerschende opvattingen over het Christendom, waarbij die van Luther, Zwingli en Calvijn slechts kinderspel waren, ja, zelfs nog veel minder dan dat.

Dat dit Christendom onzer anti-semitische Oosterburen natuurlijk een zuiver Arisch karakter vertoont en gespeend is van alle Joodsche smetten, spreekt welhaast vanzelf. Voor degenen, die zich bij het lezen van deze woorden verbaasd de oogen uitwrijven, en nog eens kijken, of zij zich niet vergissen, diene, dat Dr Dinter en zijn paladijnen wetenschappelijk hebben aangetoond, dat het evangelie oorspronkelijk „Arischheldhaftig" is, doch dat het later door den Jood en rabbijn Paulus vervalscht is geworden.

Daarna citeert de schrijver een toespraak van Pfarrer Niemack, die uit dit kamp afkomstig is, en erg veel vrijmoediglijk beweerd heeft over de luthersche (protestantsche, of evangelische) kerk en Rome (dat eigenlijk Joodsch is). De PfaiTer had beweerd,

dat deze vriendelijkheid der evangelische theologen jegens het „Joodsche" Rome geen toevalligheid is, doch een uitvloeisel van diepere innerlijke verwantschappen; men hoore slechts: „De zoogenaamde theologische wetenschap van beide confessies berust namelijk inderdaad op één en denzelfden grondslag: de joodsch-christelijke verlossingsleer van den rabbijn Paulus, den vervalscher van de zuivere „arisch-heldhaftige" Heilandsleer".

De „nationaal-socialistische" „theologen", zoo vervolgt „De Stroom", „zijn

tot de conclusie gekomen", zoo lezen wij in een ander artikel, „dat de persoonlijkheid van den Heiland en zijn oorspronkelijke leer inderdaad een „arisch-heldhaftige" is, welks „Noordsche" karakter echter door het Joden-christendom is verbasterd, ja, in zijn joodsch-materialistisch-pacifistisch tegendeel is verkeerd". Hoe dit alles precies zit, blijkt niet uit het hier geciteerde tijdschrift; daarvoor wordt verwezen naar Dr Dinter's „Evangelie", door dezen zelf nader gekarakteriseerd als „een nieuwe vertaling der evangeliën uit de oudste beschikbare handschriften, „unter Ausmerzung aller dogmatischen Falschungen" (die term is te mooi om te vertalen!). Overigens blijkt uit een noot, dat dit „evangelie", nog slechts een „eerste ontwerp" vertegenwoordigt, en nog altijd in wordingstoestand verkeert, zoodat de tekst nog steeds aan omwerkingen onderhevig is. Blijkbaar gaat dus de vertaalkunst van Dr Dinter er nog altijd sterk op vooruit.

Op de reclamezuilen publiceert de politieke partij van \

Maar in afgelegen plaatsjes vindt men nog aan de muren van een of ander Gasthaus gedrukte liedjes van eigenaardig slag. Het eene, dat ik eens zag, was een plechtige duitsche eedformule: ieder, die ooit een Iranschman een beker koud water gaf, hem logies verleende, de hand reikte, moest tot eeuwige schande worden aan de kaak gesteld. En het andere was een leelijk haatliedje tegen de Joden. Als alle menschen Joden aren, dan hadden we geen ziekenhuizen, geen verleegsters, geen treinen, geen vliegmachines, geen cultuur, geen kruit, geen onderwijs, ja wat al niet, want: de Jood kan wel handelen, maar niet uitvinden, vidl wel geholpen worden, maar niet helpen.

En wat daar verder volgt.

Als alle menschen „arisch" waren

En dit trekt nu millioenen, alleen door de niettevredenheid.

Precies zoo maakt men soms ook „kerken".

En polemieken in de kerken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's