GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Wereldgelijkvormige klachten over anderer wereldgelijkvormigheid. I.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wereldgelijkvormige klachten over anderer wereldgelijkvormigheid. I.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ter jongste predikantenconferentie van de gereformeerde kerken is onder meer de verhouding tusschen de gereformeerde kerken en andere „kerken" ter sprake gekomen. Ik gebruik hier aanhalingsteefcens; niet zoozeer, om met een enkel handgebaar te beslissen, waar de confessioneele terminologie, die tegenover „kerken" „secten" stelt (althans óók deze) te pas dient gebracht te worden, en waar niet, als wel, oan te doen gevoeleni, dat het woord „kerk" lang niet altijd dezelfde beteekenis heeft, al wordt bet ook nóg zoo .algemeen gebruikt. Die aanhalingsteekens zullen dus voorloopig nog wel niemand zeer doen. Onder meer is ter bedoelde conferentie herinnerd, aan het onbetwistbaar feit, dat van den kant van velen, die wij met ons in één kerkverband blijven samenroepen, als bezwaar tegen het opvolgen van dien eisch genoemd is: dat wij hen afschrikken door verschillende teekenen van wereldgelijkvormigheid.

Inderdaad, men behoeft niet ver te zoeken, om te erkennen, dat dit feit bestaat. We behoeven slechts te herinneren aan het feit, dat iemand, die had aangekondigd, een afvrijzer van zijn beweringen niet meer te zullen noemen, dit toch met name deed, toen hij kans zag, niet om op zijn beweringen in te gaan, doch om hem bij de schare zwart te maken vanwege een vermeend© zonde van wereldgelijkvormigheid, ten dage, toen hij 19 jaar was. De twee in kwestie behoorden) tot twee met elkander niet-saamlevende „kerken"; en öm dit staal van kerkelijke strijdvaardigheid-in-Nederland weven zich dan de reeds aan onze lezers bekend gemaakte klachten, dat er bij anderen, vmr die andere kerk, gekaart wordt (om geld, of niet, dat wordt niet eens - gevraagd), dat er een samenspraak wordt opgevoerd, al of niet onder dezen naam, dat er op Zondag met een auto wordt gereden door de dominees, dat er wel vrouwen zijn, met korte haren, tegen wie niet wordt gedreigd met de afhouding van het heilig avondmaal, en wat dies meer mag zijn.

Ja, zeker, het feit bestaat.

Maar het is, geloof ik, ook volgens deze klagers, „ontdekkende" prediking, als men teruggaat van een verschijnsel tot zijn achtergrond. Nietwaar, dat doet toch elke „getrouwe" preeker? Het „uiterhjke" werk, de „uiterlijke" daad, zoo zal hij 's Zondags zeggen, dat is niet genoeg: 't komt maar op 't hart aan. Wat zit er achter? zal hij naarstig aan de hoorders vragen. Dus is het ook „getrouw", volgens hun eigen logica, dezelfde ernstige vraag te stellen, als men weer van den preekstoel afgeklommen is, en in het „concrete" leven staat.

Hij klaagt over anderer Wat ligt daar achter? wereldgelijkvormigheid.

Is dat klagen een komen met die klacht tot God, en een onderdeel van een ernstig, intensief pogen om de wereldgelijkvormig e n te bereiken, zoover g'ij kunt, en dan m è t hen te strijden tegen 't kwaad? Dat zou een klacht zijn uit gehoorzaamheid, uit de „vernieuwing des gemoeds" (Rom. 12:2, vernieuwing van den „nous", staat er eigenlijk; en „nous" wil hier volgens prof. dr S. Greydanus i) zeggen: et gansche innerlijke bestaan).

Maar — als er eens wat anders achter ligt ? Of zelfs, als deze klacht niet opgenomen wordt in een werk van gehoorzaamheid, doch dient, onder meer, als argument om op u zelf te blijven staan, en om u af te (blijven) scheiden? Indien het zoo zou zijn, dan is de klacht over anderer wereldgelijkvormigheid, zelfs, al zou ze exact spreken, en van alle fouten van overdrijlving, generaliseering, etc. zich vrij houden, zélf een uiting van wereldgelijkvormigheid. Want — zonder nog vooruit te loopea op ons betoog — reeds nu wijzen we erop, dat dezelfde method e van verdediging van eigen positie, eenmaal aangenomen, ook gevolgd wordt in de pers van 't communisme, het hitlerianisme, de ketters in de kerk van alle eeuw.

Zoodra dus ergens de klacht over wereldgelijkvormigheid opduikt, wordt de zaak héél ernstig. Voor aangeklaagde, en voor klager. Voor klager NET zoo erg als voor den aangeklaagde. Want klager dóet wat, en doet het openlijk, in Gods huis. Als hij daarin het „schema" van de „wereld", „déze" wereld volgt, dan heeft hij de symptomen van wereldgelijkvormigheid met één vermeerderd, is zelf dus „aanstoot" (skandalon) van zijn aangeklaagden medemensch geworden, wordt oorzaak dus van — wereldgelijkvormigheid. Al komt hij nooit in eenige bioscoop, al snijdt zijn vrouw haar hoofdhajen niet ai, en hij zelf evenmin, al draagt hij dus een baard, een ongefcnipte. 'Men zal, hoop ik, zien, dat ik niet railleer.

Het loont dus de moeite, den bijbel te vragen, wat hij ons leert van de wereldgelijkvormigheid.

Rechtstreeks knoopen zich de gesprekken vast aan Romeinen 12:2: en wordt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven, welke de goede, en welbehaaglijke en volmaakte wil Gods zij". Ik verzoek, dit laatste deel van 't vers niet weg te laten.

Zoo gemakkelijk en zoo vlót nu, als het volk, en enkele van zijn leiders, doorgaans spreken over de wereldgelijkvormigheid, alsof ze dezen tekst dus goed gelezen en verstaan hebben, zoo zwaar en moeilijk is het inderdaad, hem zuiver te ontleden, en te weten, wat hij wil. Vooral, als men hem leest, zooals hij daar ligt; dus: in de grieksche taal.

Daar zijn vooreerst de woorden zelf.

„Wordt niet gelijkvormig aan deze wereld", staat er. In het grieksch staat zoo iets als: wordt niet gebra, cht in zulk een toestand, dat gij met dézen „aeon" eenzelfde „schema" hebt. De vraag is lang niet makkelijk, wat „aeon" hier beteekent. Het kan zijn: de wereld, in haar zondige bestaan. Het kan zijn: déze, anno 1932 tegenwoordige wereld bede el ing, gesteld, afgedacht van de zonde, tegenover detoekomende bedeeling, wijl de eene niet-af, de andere wèl-af is. Laat ons maar aannemen, dat hier bedoeld wordt: de wereld van het groot geheel, gelijk ze door de zonde thans zich al meer ontplooit in een breeden wil tot ongehoorzaamheid, en afval van God.

Maar we zijn er nog niet; : er is nóg een lastig woord. Ik bedoel het woord „schema". De lezers moeten niet eenzelfde schema hebben of vertoonen (dal zal nog uit te maken zijn, misschien wel beide: hebben-èn-vertoonen) als de wereld, die door de zonde is ontaard tot „déze wereld". Wat is dat schema?

De vraag wordt dringend; want in het volgende gedeelte van het tekstvers gebruikt Paulus weer een ander werkwoord, dat nu niet met „schema", maar met „morphê" samenhangt. We lezen: maar (Iet op de tegenstelling: maar) wordt veranderd. Daar staat: maar ontvangt een andere „morphê", een andere gedaante, zouden wij kuimen vertalen. Ondergaat een gedaanteverwisseling. Deze bestaat niet in de wedergeboorte, de geloofszekerheid, de „mystieke" blijdschap, dat ik nu eindelijk niet meer bang ben voor de hel, doch zij wordt verkregen dóór de „vernieuwing van het binnenste" („gemoed", nous). En wat voor resultaat heeft zij? Dat ik nu niet meer d i t raak, en niet meer dat aanroer, en niet langer me hiervan durf laten „genieten", kortom, dat ik honderd dingen, die de groote menschenmassa doet, nu nalaat? Neen, dit is het resultaat: dat ik kom tot het „beproeven" (dokimazein, beproeven, ook goedkeuren) welke de wil van God is. Dit „beproeven" is dus resultaat, waartoe ik kom, als ik die andere „morphê" of „gedaante krijg" door de vernieuwing van mijn innerlijk bestaan. H^t is er tevens allereerste, en typeerende xiiting van.

Men voelt, dat hier van groote beteekenis is: e vraag, wat „schema" en wat „morphê" zeggen wil. Niet alleen hier, maar oofc elders treffen we deze woorden. B.v. in Phil. 2: hristus was eerst in de „morphê" van God, vs. 6; ontledigt zich nu, en neemt de „morphê" van een slaaf aan, vs. 7; en, in „schema" als mensch gevonden, vernederde hij zich, gehoorzaam geworden tot den dood. Oofc in 1 Cor. 7:31: et „schema" van deze wereld gaat voorbij. En z»o voort.

En hier ligt juist het zwaartepunt der moeilijkheid.

De meeningen zijn zeer verschillend, in de opvatting zoowel van „schema" en „morphê" afzonderlijk, als van het, al-of-niet-ljedoelde, onderscheid tusschen die twee.

Om maar iets te noemen: de één zegt: „schema" duidt aan een zeker geheel, ©en zeker complex, bijeengehouden door de samenstelling ui' bepaalde deelen; die onderdeelen, die samenstellende factoren kunnen veranderen; zoo ja, dan krijgt dat complex een ander „schema"; maar de „morphê" is nu de meer of minder duurzame V e r s c h ij n i n g s V o r m van ©en als eenheid voorgesteld „wezen". (Zahn, op Rom. 12.) Voor deze opvatting is: wereldgelijkvormigheid, gelijk in Rom. 12 bedoeld, dus: het één schema hebben met dézen aeon op te vatten als: een levenshouding, , waardoor de mensch zich aanpast aan de in de tegenwoordige phase van w^ r©ldg©schi©d©nis overheerschende opvattingen en gewoonten. Het is dan eeit "tegenstelling van: één schema hebben met

de t o e k o me nde eenw, of met Christus,

Een ander gaat weer een anderen kant uit. Hij stelt n.l. niet de tegenstelling zóó: gelijk'-scheimahebben met „déze wereld, dan wel met de „toekomende", doch maakt de tegenstelling als volgt: eerst met het oude „schema" meedoen, daarna een ander „schema" volgen. Hier wordt dan eveawel dat aannemen van een ander „schema" óók uitgedrukt door het aannemen van een andere „morphê"; de woorden vloeien tenslotte in elkaar over (Lietzmann-Dibelius).

Een derde verbindt aan „schema" en „morphê" weer andere gedachten. Hij meent, dat „schema" •aanduidt iemands uiterlijk gedrag (fatsoen, manier van optreden naar buiten), terwijl „morphê", tegenover dat wisselend optreden naar buiten, dan aanduiden wil, datgene wat blijvend in dien van "buiten veranderlijk lijkenden mensch is, wat „in" hem wézenlijk is. Eenzelfde schemft: hebben als déze aeon wil dus zeggen: zich u i t-wendig conformeeren aan deze wereld; maar dat daartegenovergestelde aannemen, of ontvangen van een andere „morphê" wil dan zooveel zeggen als: van binnen, inwendig, geconformeerd zijn, aan den vernieuwer van het binnenste, blijkbaar (Moulton-Milligan, Field). ' •

Zoo konden we vervolgen. Meent de een (Preuschen), dat de uitdrukking: eenzelfde schema aannemen, beteekent: eenzelfde gestalte aannemen, zoodat tusschen schema en morphê de onderscheiding wegvalt, de ander (Ewald op Phil. 2), erkent wel, dat beide begrippen elkaar zeer nauw aanraken, maar houdt toch vol, dat er toch altijd eenig verschil tusschen ligt. „Schema." is bij hem iemands totaal-houding, welke hij aanneemt, waarin hij optreedt; doch „morphê" is dan datgene, waarin zijn „wezen" zich uitdrukt, het mag dan zijn in de naax buiten tredende verschijning, óf ook naar zijn inwendige „structuur".

Meeningen genoeg dus, en verdeeldheid ook.

Het is hier m.i. nuttig, enkele opmerkingen van prof. Greydanus in te vlechten; ik verwijs weer naar noot 1 (en herinner eraan, dat de hoogleeraar natuurlijk voor mijn weergave van zijn woorden niet verantwoordelijk is). In zijn exegese van ons hoofdstuk zegt de hoogleeraar, zoo heel nuchter, dat hoofdstuk 12:1—12 van Romeinen een algemeene inleiding geeft over het karakter van het christelijk leven; want daarover handelen de hoofdstukken 12—15 nu verder. Zoo komt al dadelijk ter sprake: et gebruik van Gods genadegaven, b.v. „niet hooger van zich denken, dan men moet denken"; en verder, hfdst. 13, de houding tegenover de overheid, om nu niet meer te noemen.

Hier houd ik even stil, en vraag de aandacht voor het toch eigenlijk pijnlijk uit elkaar loopen van de gedachten-associaties bij Paulus — èn bij óns. Als wij, in preek, in krantartikel, in jammerklacht over den naaste, elkaar aankondigden: we gaan nu eens praten over de wereldgelijkvormigheid, dan denkt haast ieder: nu komt er wat, en nu móet er ook wat komen, over bioscoop, kaartspel, korte haren, korte rokken, en overwinningvan-de-planfcenvrees, waar dan ook. Als Paulus, onder leiding van den Heiligen Geest, zegt: nu zal ik spreken over wereldgelijkvo'rmigheid, dan is het eerste woord, dat er dan dadelijk op volgt (vs. 3): niet wijs zijn .boven hetgeen men behoort wijs te zijn, niet over het paard u laten tillen, geen beunhaas tot exempel kiezen, noch van zijn aanwezigheid partij trekken door het geval van zijn aanwezigheid als persoon uit te buiten in een al te gemakkelijk tegen hem voeren van een j)ersoonlijken of zelfs van den heiligen oorlog. Niet meer spreken, schrijven, dan gij rustig kunt verantwoorden. Niet op uw teenen gaan staan. Ik zeg niet, dat met deze opmerking het onderwerp uitgeput is, maar geloof evenmin, dat iemand er zal wezen, die niet een klein beetje zich begint te schamen over onze algemeene veruitwendiging in ons nieuwmodisch gejammer over wereldgelijkvormigheid. In de keuze van de onderwerpen, die wij hierbij te pas brengen, zijii wij toch al vast zeer vemitwendigd, zijn wij toch wel verfarizeesd, zijn wij toch wel'.... wereldgelijfevoirmig. Er is een probleemstelling van de onvernieuwde wereld, een andere van den vernieuwden christen-mensch.

Maar ik citeer verder het mij verstrekte overzicht van prof. Greydanus' exegese. De hoogleeraar vertaalt het begin van het vers (over dat hebben van eenzelfde schema als deze aeon) aldus: en heb niet een levenshouding naar déze wereld. En dat andere in den tekst, over die vernieuwing, die een andere morphê geeft, wordt aldus weergegeven: MAAR ondergaat een gedaanteverandering door de vernieuwing uws gemoeds, OM te beproeven, Welke de goede, we 1 behage 1 ijke en volmaakte wil van God is.

Ik ben geen vakman, en zal dus niet deftig doen, door te verklaren, dat dit de juiste opvatting IS. Dat zou van mij, als niet-vakman, wereldgelijkvonnig zijn (vs. 3, zie boven). Ik zeg alleen, dat deze exegese mij geheel bevredigt, dat ze de moeihjkheden, zoover ik ze zie, toont te erkennen, en in wetenschappelijk-gereformeerden arbeid er een solutie aan geeft; dat ik me dus gaarne onderwerp aan deze exegese, die ik aanvaard als uitlegging van het Woord van God.

Maar dan liggen er ook enkele eenvoudige op merkingen voor het grijpen.

Daarover volgende week.


') Wanneer ik hier, en straks, Prof. Greydanus noem, dan ben ik zoo vrij, dit te doen, niet uit reeds gepubliceerd materiaal van diens hand, doch onder raadpleging van een overzicht van Prof. G.'s exegese, gelijk die toch min of meer publiek werd onder studenten; een correspondent, die deze exegese kent, schreef mij, naar aanleiding van de debatten op de predikantenconferentie, er over, en laschte Prof. G.'s exegese in; de hoogleeraar zal mij dit wel niet kwalijk nemen, ik vertrouw ten volle op de objectiviteit der mededeeling, en op het gevestigd-zijn van Prof. G.'s meening in dezen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Wereldgelijkvormige klachten over anderer wereldgelijkvormigheid. I.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's