GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Publicaties uit het gebied van „Christendom en Natuurwetenschap" (III).

G'el o of en Wetenschap (A),

In het vervolg van zijn eerste hoofdstuk bespreekt dr Bruin in het kort allereerst de vraag, hoe de wetenschappen in te deelen zijn. Al kunnen we het met zijn indeeling van „geestelijke" wetenschappen en „stoffelijke" (of natuurkundige) wetenschappen niet eens zijn, en nog minder met de daarop (in verband met dr Kuyper's Encyclopaedie) gegeven toelichting — dit behoeft ons hier niet op te houden, omdat, gelijk reeds opgemerkt werd, een recensie niet in de bedoeling ligt.

Rechtstreeks evenwel interesseert ons hier de vraag, of het waar is, gelijk de schrijver in aansluiting aan dr Kuyper beweert, dat n.l. „de moeilijkheden bij de (z, g.) geestelijke wetenschappen in elk geval zeer veel grooter zijn dan bij de (z.g.) stoffelijke (of natuurkundige).

Deze kwestie interesseert ons hierom, wijl ze samenhangt — gelijk we zullen zien — met de groote kwestie: geloof en wetenschap. Of — juister uitgedrukt — met de schuldvraag in het ontketenen van de oorlogen (oorlogjes) tusschen „geloof" en „wetenschap" in een bepaald moment en milieu,

ik voor mij — en hier kan ik juist uit mijn gereformeerde overtuiging een eeresaluut aan_ de natuurwetenschap brengen, krachtiger blijkbaar dan deze vakman zelf verwacht — ik voor mij geloof niet meer, dat de moeilijkheden voor de natuurwetenschap kleiner zijn dan voor de andere, (Althans, zoodra men de wortelen raakt, en de deelen beziet in het licht van het geheel). Ik weet het, dat dr Bruin, alweer in aansluiting aan dr Kuyper, de natuurwetenschappen rangschikt onder de z.g. exact© wetenschappen, die van ouds den naam hadden, dat ze zoo benijdenswaardig zeker konden zijn van haar zaak, dat ze in staat waren, zonder lacunes en zonder hiaten, voort te redeneeren van stap tot stap; dat ze, zonder van inoonseqnenties last te hebben, konden voortgaan van de ©ene stelling tot de andere. Maar de tijd, waarin men algemeen deze „exacte" wetenschappen zoo rustig en wel verzekerd noemde, is voorbij. Zelfs d© wiskunde verkeert volgens velen in een „verzweifelte Lage", in een niets sparende „Grundlag©nkris©"; nog vrij onlangs schreef iemand, dat haar beoefenaren het moesten aanzien, dat haar schoone gebouw, hoe soiled 'took scheen opgetrokken te zijn, in nevel opging. Lang gold ze voor DE wetenschap, die met de logica hand in hand ging; velen wischten zelfs de grenzen tusschen de wiskunde en dö logica uit, en anderen wilden logica bedrijven op wiskundige wijze, ja zelfs de eigenaardige uitdrukkingswijze der wiskunde, haar teekentaal, importeeren op het terrein der z.g. formeel© logica. Maar de toestand is sedert dien wel veranderd. Afgedacht nog van hen, die in de grondbegrippen der wiskunde louter innerlijk© tegenstrijdigheden zien, blijft hier de aandacht vragen d© meening van beroemde wiskunstenaars zelf, di© juist den logischen opbouw aan de wiskunde ontzeggen, of zelf haar losmaken van de overoude grondbeginselen der logica, of ook erkennen, dat de wiskunde wel logisch redeneeren kan op papier, doch niets heeft te vertellen, zoodra het gaat om de WERKELIJKHEID'.

En juist op dit laatste punt wordt nu elk© lagere beursnoteering der wiskunde tegelijk, en automatisch, een oorzaak van onherroepelijk© daling van de waarde der papieren óók van de natuurwetenschap. Want hoezeer steunt deze op gene? De symbolische mathematiek moge al blijven strijden voor de „Widerspruchslosigkeit" van de oude mathematische analyse, en dus volhouden, liat haar redeneergang vrij is van tegenspraak met zichzelf, maar zij erkent ook zelf, uitdrukkelijk, niet meer de „waarheid" ervan te willen „veilig stellen". Het is tenslotte „spel" (Hilbert), dat zij tot voorwerp van haar kennis zegt te maifen. Zij erkent zelf, dat haar formules geen zakelijke (inliaJtliche) beteekenis hebben willen, alsof ze daarin onbetwistbare waarheden uitdrukten. Daartegenover onimoet men dan de intuïtionistische school, die uitdrukkelijk uitspreekt, dat de eeuwenoude grondbeginseleai der logica niet te hanteeren zijn in de mathematiek; en, zoo zegt H. Weyl, „men kan niet loochenen, dat in het voortschrijden (der wiskunstig© anaJys©) tot hoog©re ©n algemeenere theorieën de onbruikbaarheid van de eenvoudige grondstellingen der klassieke logica tenslotte ©en toestand van onbevredigdheid in het leven geroepen heeft, een toestand, die haast niet te dragen is. Met smart ziet de wiskunstenaar het grootste deel van zijn naar hij meende zoo stevig geconstrueerde hoog opgaand© bouwwerk in n©v©l v©rdwijnen".

Juist het feit nu, dat de natuurwetenschap niet „op papier", en niet in zeker logistisch spel, doch in het beschrijven van d© gegeven werkelijkheid telkens en telkens weer de (lagere en hoogere) wiskunde te hulp roept, rechtvaardigt de vrees, dat „de" natuurwetenschap wel eens niet zóó zeker van haar zaken, wel eens niet zóó „exact" kon zijn, als zij naar veler overtuiging nog steeds is. Zij geeft haar resultaten met de grootste stelligheid, meet het heelal, goochelt (dit is natuurlijk beeldspraak, en dan wel van het standpunt van den , , leek") met de millioenen — men denke slechts aan de millioenen lichtjaren, die in de berekening van de afstanden der sterren telkens weer op het schoolbord staan. Maar o wee, als er een foutje insloop in de berekening; — de millioenen zouden dadelijk krimpen. O wee, als de projectie in de w e r k e 1 ij k h e i d eens fundamenteel zou blijken te verschillen van die op het papier — de nullenreeksen achter de cijfers zouden geschrapt moeten worden. O wee, als de ontwikkeling van de niet-euclidische geometrie, die reeds lang geleden de oude zekerheid heeft aangetast, nog meer twijfel wekken zou, of als blijken mocht, dat bij het „meten" een factor in de wetenschappelijke methode ervan verwaarloosd was. Misschien spreekt hier in de keus der voorbeelden al te duidelijk de leek; ik wil niet anders heeten natuurlijk, en leg nog eens uitdrukkelijk vast, dat ik hier louter op kerkelijk-theologisch standpunt spreek. Maar op d i t standpunt staande, geloof ik toch te mogen zeggen, reeds op dit punt van onze (ik zou bijna zeggen) meditatie, dat men onder ons beginnen moest, te erkennen dat het niet noodig is, ons te laten fascineeren door de suggestieve beweringen van hen, die al maar weer de dingen zóó coaistrueeren: „de" natuurwetenschap staat zoo vast op haar voeten, hoe zullen we kerk en bijbel redden?

Ik, van kerkelijk standpunt, zeg op mijn beurt; aan kerk en bijbel moet ge de schande van geredte-moeten-worden sparen; en voorts: , „de" iiatuurwetenschap i s nog zoo zeker niet, als zij lijkt; misschien ook niet, als sommige van haar kerkcritische vrienden zelf gelooven. En mij, als leek, is het dan, niet vóór, doch na deze ontboezeming, achteraf dus, een soort van argument in de vermaning tot voorzichtigheid (en daarin alleen), dat Einstein, d© groote, geschreven heeft: „Voorzoover de leerstellingen der wiskunde op de werkelijkheid betrekking hebben, zijn ze niet zeker, en voorzoover ze zeker zijn, hebben ze geen betrekking op d© werkelijkheid". Er zijn ©r dan. ook, die er toe gekomen zijn, de z.g. „mathemar tische ruimte" (waarvan de wetenschappelijk beschreven wetten logische consequenties uit willekeurig aangenomen axioma's zijn) zeer nadruldcehjk te onderscheiden van de „physische ruimte" (die dan het ordeningsschema van de werkelijke dingen bevat). Een ruimte dus op — papier, ©n daartegenover de andere, de eigenlijke, niet op papier, doch in de werkelijkheid! Tot deze onderscheiding is men dan — let wel — gekomen onder invloed juist van de nieu.were wiskunstige onderzoekingen.

Heb ik nu als leek in de kerk te vrijmoedig gesproken? Of heb ik tenminste zooveel begrepen van den nuchteren stand van zaken, dat ik kan blijven beweren, dat het tenslotte maar concessies van de kerkmenschen zijn, geboren uit vrees eenerzijds, en uit overschatting van de zekerheid „der" natuurwetenschap anderzijds, als de kerkmenschen (van „Kerkopbouw") verklaren, voortaan zoet te zullen zijn, en niet meer hun bijbel t© zullen verdedigen tegen conclusies „der" natuurwetenschap? Nietwaar, we hoorden die klacht (Kerkopbouw). Maar ik klaag voorloopig niet mee; ik vind deze klagers te „bang", al zeggen zij juist, dat ik het ben, ik, Assenaar.

O neen, wij hebben als gerefoirmeerden er heusch geen behoefte aan, door zulk heenwijzen naar de motten, die de pooten van den vakwetenschappelijken stoel der natuurwetenschap langzaam vermolmen, in de kaart te spelen van phaenomenologen (Husserl, e.d.), die wel van „wetten" spreken, maar daarbij uitdrukkelijk verzekeren, dat zij daarmee geenszins bedoelen, over feiten ook maar iets beweerd te hebben. En evenmin willen wij eenig principieel gezag toegekend zien aan intuïtionisten of symbolisten in de wiskunde. Als ik op die manier hier die onzekerheid „der" natuurwetenschapsmenschen uitbuitte, zou ik niet alleen mijzelf als schrijver van het voorgaand artikel La het gezicht slaan, maar tevens de niet-geloo^vende, nietgereformeerde, houding, die in veler critiek op de onvoorwaardelijke bijbel-aanvaarding m.i. te herkeimien valt, zelf voor een oogenblik hebben ingenomen, om het stoepje van de kerk ermee schoon te vegen dan nog wel. Zóó bedoel ik'het niet. Wezenlijk gereformeerde natuur-onderzoekers verdienen zoo'n bejegening van hun mede-geloovigen niet. Maar vooizoover men soms van quasi-gereformeerde zijde als verdedigers van de autoriteit der Schrift (zóó, dat zij geen feilen heeft in wat zij werkelijk gezegd hebben wil) ons bang maken wil met een beroep op de „zekerheid" „der" wetenschap, meen ik wel dit te mogen zeggen: zoodra g ij uitgaat van de m o g e 1 ij k h e i d, dat tusschen e e r 1 ij k (rijp!) Schriftonderzoek en © © r 1 ij k « (rijpe!) wetenschap strijd zou kunnen zijn, hebt gij reeds in principe d© geloovende houding prijsgegeven, hebt ge dus ook in uw vakwetenschappelijken kring uw positie als geloovig© verlaten; welnu — dan hebt gij uzelf in een gezelschap begeven, dat niet zoo zeker is over eigen wetenschap, als wij (gereformeerden) het zijn omtrent ons geloof — èn omtrent gereformeerd natuuronderzoek ; vecht dan liever eerst daar uw eigen kwesties uit, en vergmi ons de zekerheid, dat God één is, in al Zijn werken, in Schrift en in Natuw!

We moeten elkaar dus niet misverstaan.

Als gereformeerde, die de scheidslijn geloof— ongeloof overal wil doorgetrokken zien, ontzeg ik aan intuïtionisme en symbolisme de kracht, gereformeerde natuuronderzoekers te molesteeren. xVIaar ik geloof meteen, dat wie op denzelfden grond als waarop ik dit doe, evenzoo handelt, niet langer praten zal over conflicten tusschen geloof en wetenschap. Ik ken tenminste één wiskunstenaar-filosoof onder ons, die naar ik meen te weten geen ©nkelett natuurwetenschappelijken vakman van gereformeerde opvatting zal willen ophouden met ©en verwijzing naar de intuïtionisten of symbolisten: prof. VoUenhoven, medewerker aan ons blad. Maar deze zal dan ook wezenlijke conflicten tusschen Schrift en theïstische natuurwetenschap bij voorbaat ontkennen. Wat ik boven bedoelde, was dan ook dit: ik wil hun, die hun gravamens (al of niet publiek) indienen tégen het Schriftgeloof, voorzoover zij dit doen op een (denkbeeldig) standpunt van „de" zekerheid van „de" natuurwetenschap, slechts dit ééne zeggen: op uw standpunt is die beweerde zekerheid een voorbarige bewering; spaar mij dan de moeite van een verdediging daartegen. Wie zich in zijn bedenkingen, plaatst op het standpunt der niet-gereformeerde universiteiten, d i e mag ook naar de DAAR gevoerde debatten worden verwezen. Overigens: er is geloovige en ongeloovige, theïstische en niettheïstische, bijbelsche en niet-bijbelsche wetenschap. En vandaar uit een constructie van beginselen en .een ïubriceering van de feiten.

Ik weet het niet, of misschien sommigen me

zullen verwijten, te spreken over dingen, die ik als niet-vakman niet kan beoordeelen. Maar we zijn uu eenmaal verplicht, de terreinen wederzijds af te bakenen, en dan moet men zich vertrouwend onder zijn broeders met ©en openhartig woord, mogen wagen. Trouwens, men zoekt — wederzijds — met elkaar te spreken; dit houdt de eo: keiming in, dat niet-vakmenschen (over en. weer) elkaar geduldig aan willen hoeren.

Ik nu kan voorloopig nog niet anders zien. Als ik lees, dat menschen van het vak soms uit het intreden van de donkerheid om de kaars, die uitgedoofd wordt, het aantal dimensies meenen te kunnen berekenen van de ruimte, waarin ze zich bevindt, dan zwijg ik als leek eerbiedig; maar juist die eerbied brengt mij ertoe, straks te zeggen: als 't kleinste zóó zeer gedetermineerd is door het grootste — wat ik onmiddellijk aanvaard, juist ook als Schriftgeloovige — dan zijn in de kleinste èn de grootste terreinen van uw eigen onderzoeksveld nog overal onzekerheden; want over die dimensies b.v. is men onder u het nog lang niet eens. M.a.w. uw onzekerheid in de grondproblemen keert soms terug als onzekerheid in de kleinste dingen: een kaars b.v. Als ik daarom hierboven sprak over die milUoenen lichtjaren, deed ik dat niet, om er iets tegen in te brengen; ik heb daar geen behoeft© aan, ook niet als Schriftlezer; maar ik heb ook niets ertegen, te verzekeren, dat ik van den bijbel zeker ben, van de cijfers der natuurwetenscïiap het niet ben. En ik vraag daarvoor geen vergeving, vooralsnog.

Daar komt nog iets bij. Maar daarover de volgende week.

Ds H. Hoeksema.

Toen ik voor enkele weken ©ven den naam van

ds Hoeksema (Amerika) noemde, voegde ik er opzettelijk bij: ik oordeel niemand, bespreek zijn meeningen niet. Ik deed dat, o.m. o-m niet in dis^ cussie met ds H. te komen. Maar het heeft niet geholpen. Want in „The Standard Bearer" beweert, thans ds H. dat ik in mijn schrijven een „1 ©uigen" (zoo staat het er) heb uitgesproken. Dit is dan de „leugen": ik had gezegd, dat (niet ik, maar) de Amerikaansche gereformeerden hem ongereformeerd noemen. Ds H. wijst erop, dat de SYNODE van 1924 van hem getuigd heeft, dat hij in de grondwaarheden, zooals die in onze belijdenisschriften geformuleerd zijn, gereformeerd is, al is het dan ook met een neiging tot eenzijdigheid. Tegelijk deelt ds H. mee, dat die synode hem afgezet heeft om zijn opvattingen.

Ik zou nu kunnen wijzen op het verschil tusschen „synode" en „Amerikaansche gereformeerden". Ik zou kunnen wijzen op het feit, dat ds H. zelf beweert, dat de synode van '24 „al het mogelijke schier gedaan had, om toch iets te vinden, waarop men ons als ongereformeerd kon veroordeelen"; ik zou mijn tijd kuimen vermorsen met het zoeken naar persuitingen, die aantoonen, dat niet alleen ds H. anderen beschuldigt (leiders der Chr. Geref. Kerk ginds) van „afwijkingen, die — heel het gebouw der waarheid ondermijnen", maar dat die anderen van hem hetzelfde zeggen. Maar ik zwijg er nu maar over. De lezers mogen uitmaken, of het woord „leugen" hier past Nog één-ding: ds H. schrijft, dat hij reeds eerder mij gewezen heeft op verkeerde voorstellingen, hem betreffende, en dat dit niets geholpen heeft. Tegelijk met deze copie verzend ik aan ds H. een brief, waarin ik meedeel, hiervan niets te weten. Zoo noodig kom ik erop terug; ik wil niet, dat het mijn eigen schuld is, als men mij beschuldigt van scheev© voorstellingen inzake personen.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1932

De Reformatie | 4 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1932

De Reformatie | 4 Pagina's